108 Geschiedenis van het onderwijs in Stoutenburg (vervolg) G. van Leeuwen De algehele toestand van het inmiddels ruim 50 jaar oude schoolgebouw was, door het wegens geldgebrek uitblijven van het noodzakelijke onder houd, uitermate slecht. De onderwijzer had reeds vele jaren, in zijn schoolverslagen, de gemeente erop gewezen en ook de schoolopziener had herhaaldelijk pogingen aangewend de raad te overtuigen dat het zo niet langer kon. In al die jaren was er niet anders aan het onder houd van het gebouwtje gdaan dan het plaatsen van een portaal voor de toegangsdeur en de verandering van de privaten, welke verandering uiteindelijk geen verbetering bleek te zijn. De schoolopziener, die inzag dat hij bij de gemeenteraad geen enkele medewerking kon verwachten om aan deze onhoudbare toestand een einde te maken, schakelde ten einde raad het Geneeskundig Staatstoezicht in. Op 20 december bracht de inspecteur een bezoek aan de school van Stoutenburg en reeds de volgende dag kreeg B. en W. zijn ver nietigend rapport. De inspecteur was van mening dat de school, uit sanitair oogpunt, niet langer gehandhaafd kon worden en mocht er niet spoedig een nieuwe school worden gebouwd, het onderwijs in Stoutenburg niet langer kon plaats hebben. De hoofdgronden van afkeuring waren: "Vochtigheid van het lokaal, vooral van de vloer en de onderkant van de slechts twee meter hoge stenen muur, onvoldoende hoogte van een groot gedeelte der tonvormige zoldering, geheel onvoldoende verlichting in het lokaal en verkeerde plaatsing van de te kleine ramen, waardoor het licht slechts op onvoldoende wijze op de lesse naars der banken kan vallen, gebrek aan gelegenheid tot ophanging der klederen, petten enz. buiten de school, onvoldoende middelen tot luchtverversing, slechte toestand der privaten waarin, tenge volge van onvoldoende helling van het afvoerkanaal naar de privaat- put, in de privaten die tegen de noordelijke muur der school zich bevinden, de faecaliën blijven staan en deze muur niet alleen vochtig maken maar ook met de vloeistoffen doortrekken. Bovendien is het verwarmen van een lokaal dat 15 meter lang en 6 meter breed is door één kachel des winters niet mogelijk, terwijl er een plaats ontbreekt om een tweede kachtel te plaatsen zonder de leerlingen te hinderen. Behalve de bovengenoemde gebreken der school zijn de banken onge 109 schikt voor 5-6 leerlingen, zeer slecht en zonder rugleuning." Ondubbelzinnig werd er gezegd dat met opknappen van het oude gebouw beslist geen genoegen zou worden genomen; er moest beslist een geheel nieuwe school komen. De inspecteur wilde nog niet onmiddelijk de school sluiten, maar eiste wel dat voor 1 april van het volgend jaar een compleet plan voor de bouw van een nieuwe school zou worden ingediend en dat, na goedkeuring van dit plan, ook ten spoedigste met de bouw zou worden begonnen. Tevens werd voor 20 januari een direct antwoord verwacht, anders zou hij zich genoodzaakt zien de school alsnog te sluiten. Als er iemand blij was met de gang van zaken dan was het zeker de onderwijzer, wat tot uitdrukking kwam in zijn jaarverslag: "...Over de lokatie meen ik met een enkel woord te kunnen volstaan. Door de daartoe bevoegde autoriteit is het doodvonnis uitgesproken; de executie zal zich niet laten wachten. Moge het de laatste winter zijn die ik in dit ongezellige lokaal werk en moge het mij vergund zijn in een goed ingericht lokaal de treurige herinnering aan het oude te vergeten." Minder gelukkig was uiteraard het bestuur van Stoutenburg. Op 16 januari werd de raad bijeen geroepen. De burgemeester had inmiddels niet stilgezeten en was tot de ontdekking gekomen dat de schoolwet een artikel bevatte met de mogelijkheid om, in een geval als het hunne, een éénmalige subsidie uit 's Rijkskas aan te vragen. Hiertoe moest een verzoekschrift worden gezonden aan H.M.de Koningin Weduwe Regentes. De burgemeester had alvast een ontwerpadres op de verga dering meegebracht. Alzo geschiedde, het adres werd verzonden en de inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht werd daarvan op de hoogte gebracht. Dit was echter niet de enige zorg van de gemeente. Door de pensioe- nering van Joh. van der Most moest weer in de vacante plaats worden voorzien. De nodige oproepen voor sollicitanten verschenen in de dagbladen. Er meldde zich slechts één kandidaat en dat was, tot ieders verwondering, de tijdelijke onderwijzer Pannekoek. Nijsen was hiermee zeer gelukkig, ofschoon hij wel inzag dat het waarschijn lijk van korte duur zou zijn. Toch bleef hij optimistisch: "...Jam mer dat hij te Stoutenburg hoogstwaarschijnlijk niet langer werk zaam zal blijven. Hij past met zijn acten ook niet in het kader ener plattelandsschoolHij hoort bij het Uitgebreid Lager Onderwijs thuis en zal dus wel zo spoedig mogelijk daar weer terugkeren. Edoch,

Historische kranten - Archief Eemland

Historische Kring Leusden | 1992 | | pagina 4