110
komt eenmaal die tijd zal er, hopen we, nog wel een geschikte onder
wijzer voor Stoutenburg zijn."
Ofschoon er met maar één kandidaat geen vergelijkend examen kon worden
afgenomen, zoals gebruikelijk, maakte de schoolopziener geen bezwaar
tegen de benoeming van de heer Pannekoek. Hij liet toch nog een
waarschuwend woord horen: "Ik moge echter de aandacht van UEd. op
vestigen dat, moet de kandidaat aan inkomsten verliezen daar hij als
tijdelijk onderwijzer meer geniet dan het vastgestelde tractement
er weinig kans zal zijn dat hij uw gemeente lange tijd zal dienen
en het mij zelfs verwondert dat hij niet liever zijn tijdelijke
functie handhaaft in de overtuiging dat de gemeente hem toch ook in
deze niet zou kunnen missen."
Dat de heer Pannekoek zijn tijdelijke baan in een vaste baan had
weten om te zetten enkel en alleen om rustig uit te kunnen kijken
naar een betere betrekking bleek al spoedig. Binnen een half jaar
vroeg hij zijn ontslag aan wegens zijn benoeming tot onderwijzer te
Harlingen. De heer Nijsen greep meteen weer de kans een van zijn
dochters een tijdelijk baantje te bezorgen. Ditmaal de 14-jarige
Jacoba Kornelia. Maar hij had van de vorige keer wel zoveel geleerd
dat hij haar nu aanmeldde als kwekelinge. Het zou evenwel van korte
duur worden want al een week na het vertrek van Pannekoek meldden
zich twee gegadigden voor de opengevallen betrekking. Het waren de
heren Faber en Ueenen waarvan de overgelegde stukken, volgens IMijsen,
aan de vorderingen van de wet voldeden. Hij had echter ook graag
getuigschriften gezien van de hoofden der inrichtingen waarvan de
sollicitanten werkzaam waren: "...ten einde meer zkerheid te hebben
van hun praktische geschiktheid, hun omgang met de leerlingen,
hun omgang met het hoofd der school enz. Aangaande het laatste
vooral zou ik veel gewicht hechten aan een verklaring van het hoofd
der school om later niet tot onaangename tonelen te geraken."
Ditmaal werd er niet gesproken over een vergelijkend examen maar
aan de schoolopziener om advies gevraagd. De reden daarvan is niet
duidelijk. De schoolopziener antwoordde: "...De kandidaat F. Faber
is werkzaam aan de Openbare Lagere School te Leusbroek. Ik ken hem
derhalve en waardeer hem zowel om zijn gedrag als om zijn optreden
en succes als onderwijzer. Nog onlangs gaf zijn chef mij schriftelijk
zijn tevredenheid over hem te kennen. L.M. Weenen is jonger en minder
in voor de praktijk geoefend. Sinds enige maanden werkt hij in de
byzondere school (de St. Josephschool) te Hilversum als intern secon
dant. Weenen heeft zich op mijn verzoek persoonlijk tot mij gewend.
111
Hij maakt een goede indruk en zijn tijdelijke chef geeft omtrent hem
voldoende getuigenis. Weenens verlangen is bij het openbaar onderwijs
te worden geplaatst. En Faber en Weenen zijn dus aanbevelenswaard en
als ik de eerste als Nr. 1 op de voordracht zou wensen te zien geplaatst
is dat alleen omdat ik hem persoonlijk sinds lang ken maar ook en
vooral omdat hij als practisch onderwijzer zeker de voorkeur verdient."
ÜJaarom de gemeenteraad, tegen het advies in van de schoolopziener, de
voorkeur gaf aan Weenen? Misschien dat de aard van zijn vorige betrek
king de doorslag gaf? Uan Weenen kreeg de aanstelling en trad
20 augustus in dienst tegen een salaris van F 550,Bij het in
functie treden van de nieuwe onderwijzer was de hulp van een kwekeling
niet meer nodig en kon het hoofd de tijdelijke hulp, zijn dochter,
weer ontslaan. Een paar weken later bleek zijn ware bedoeling in
een brief aan de burgemeester: "...UEd. zal wel begrepen hebben dat
het enkel te doen was om zonder te zondigen tegen de wet enige tijde
lijke hulp te hebben waardoor het mij mogelijk werd aan de hoge
klassen behoorlijk onderwijs te kunnen geven vooral, wijl het mij
niet vooraf te bepalen was hoelang de vacature zou voortduren.
Uan 1 juli tot 20 augustus heeft derhalve de kwekeling dienst ge
daan. Omdat het voor de goede gang van zaken noodzakelijk achtte,
heb ik niet over enige beloning willen spreken. Nu echter neem
ik de vrijheid mij tot UEd te wenden met het verzoek haar, voor de
bewezen diensten, enige beloning toe te staan, iets wat mij
hoogst billijk voorkomt, te meer wijl de gemeentekas een voordeel
van 60,a 70,heeft. Het bedrag der beloning wens ik niet
te bepalen, ik wens dit aan u of de gemeenteraad of B.enW. over te
laten. Mij vleiende met de hoop dat UEd met mij de billijkheid
van dit verzoek zal beamen en daarom een gunstige beschikking zal
weten te verwerven..."
De burgemeester zag de billijkheid van het verzoek echter niet in.
Hij liet zelfs een paar maanden op het antwoord wachten en schreef
toen kort en bondig: "In antwoord op uw verzoek om enige beloning
voor uw dochter.hebben wij besloten daarvoor geen vergoeding
los te staan."
Met de bouw van een nieuwe school wilde het nog niet vlotten. Dp
het ingezonden verzoekschrift aan Hare Majesteit was begin juli nog
steeds geen antwoord ontvangen en hoewel de inspecteur van het
Geneeskundig Staatstoezicht zijn dreigement de school te zullen
sluiten als hij vóór 1 april geen bouwplannen had ontvangen nog
niet had uitgevoerd, begon de burgemeester zich toch zorgen te