Aj
6,j aiih.*>oo\X>6'on
,vi)4/° <V* mime In i niet lata, nbici. nee LI i
tlliKtL Qiliicjz. nee I in ieni Jc hen qfu nocchtai/u-
J)*ant cnyc dingen
rujen J.rcm n afiijh em en ent
•..Y'.Av n nu Desa' dan arleleu y'aanJernnjL3
3>rr?d; c ic.l m:l en e. duel, jeiniiiti Cti
en :iac
<*s A a.
44
po ffo I itliV fefoopfl ?*OtV'
v^xcv^jBf- -^viA t ijcltsfó9 zyatfr
cVp^C^l CX 1 l"fM000Xt>£«
vtSu MOc^bcLtOin Tpf-X>tO.£^f3f
c M u ^Ctxnif^'iitocfii ftp,
^Af, .-- J
a.. ui i »6* t)v^if "f %*X t \jsJ IvW-£ ^>c* -f -
ut Q U/rmoAv \>w' C icri\^ v. Cicfjc* ut(? invf
^cx .V f ijV^L. S V ^ry (4 -tj Vs*
ftc* it tyK-i C v SV_ ijov
UClff TtXn4 /f va1»H
/x> 1111 t^^4~-5jva. ir'
i it \~vi-i» Qxrjt iwlxi i
\.»t?vV£
Schrijfvoorbeelden uit le kwart 17de eeuw, Uit: Booy, E.P.
de, Weldaet der Scholen, Stischtse Hist. Reeks, dl 3, 1977
45
ge pensioenfonds, niet volgens zijn stand in de maatschappij kon leven.
De vorige onderwijzer kon dat misschien wel, maar die zag kans, door het
geven van privaatlessen en diverse bijbaantjes, zijn inkomen te verbe
teren maar hem ontbrak daartoe de gelegenheid. Hij wees de gemeenteraad
op het feit: "Dat het voor het onderwijs niet anders dan schadelijk kan
zijn wanneer de onderwijzer door broodzorgen de zo nodige opgeruimdheid
en lust jegens zijn werk verliest. Reden waarom hij zich wendt tot uwe
vergadering met het eerbiedige doch dringende verzoek zijn inkomen te
willen verbeteren opdat hij in staat zij volgens zijn maatschappelijke
stand te leven en zijn werk te doen met lust en ijver." De raad maakte
niet veel bezwaar en kregen van Gedeputeerde Staten vergunning om met
ingang van 1872 het salaris te verhogen tot 550 gulden.
Was aan zijn wens tot salarisverhoging voldaan, het schoollokaal bleef
het stiefkind van de gemeente. In zijn verslag over 1871 schreef de
onderwijzer onder meer: "Om aan de eisen van een goed lokaal te voldoen
ontbreekt er zoveel aan dat ik waarlijk niet zou weten waarmede te
beginnen,.te weinig licht en onvoldoende ventilatie..dat de school
opziener bij zijn jongste schoolbezoek zijn afkeuring onverholen te ken
nen gaf.
Jan Sukkel, de kwekeling, had tenslotte ingezien dat hij het als onder
wijzer nooit ver zou brengen en had zijn ontslag genomen. A. Willers
had zijn plaats ingenomen en deze gaf het hoofd reden tot tevredenheid.
De ijver van de kwekeling had tot gevolg dat hij april 1875 met gunstig
resultaat het examen voor onderwijzer aflegde, waardoor de hoofdonder
wijzer er alleen voor kwam te staan. Aangezien, volgens de schoolwet,
een onderwijzer met een leerlingental van boven de 70 recht had op bij
stand van een kwekeling, moest dus naar een gegadigde worden gezocht.
Nu bleek de animo niet groot om kwekeling te worden en de schoolopzie
ner stelde de burgemeester voor dan maar een hulponderwijzer aan te
stellen. Ook zou men kunnen overwegen de bezoldiging van een kweke
ling zodanig te maken dat jonge mensen van elders konden worden aan
getrokken.
Het aanstellen van een hulponderwijzer bleek niet nodig te zijn want
niettegenstaande de sombere voorspelling van de schoolopziener bood
zich toch een kwekeling aan; Thomas Thomassen die, volgens de onder
wijzer noch de ijver, noch de ontwikkeling, noch de tact bezat van de
vorige.
In zijn jaarverslag wilde de onderwijzer niet langer klagen over de
toestand van het leslokaal. Hij verzocht alleen de raad het lokaal eens
te vergelijken met dat van bijvoorbeeld Hoogland, Bunschoten, Wouden-