46
47
berg en anderen. Wel was hij blij met het portaal dat voor de toegangs
deur was geplaatst. "De koude, scherpe noorderwind mocht nu razen
wat hij wilde, hij bleef buiten de school."
De schoolmeubelen waren in prima staat. Het zou echter aan te bevelen
zijn de banken te schilderen, op het ongeverfde hout was elke inktspat
te zien. "Het zou het schoonheidsgevoel van de kinderen opwekken of
versterken."
Hoewel het salaris van de onderwijzer inmiddels was opgetrokken tot
600 gulden, spande hij evenwel de schoolopziener voor zijn karretje
een poging te wagen er nog eens 100 gulden bij te krijgen. De opziener
schreef de gemeente dat in de tegenwoordige tijden 600 gulden voor
een onderwijzer, zijn vrouw en vijf kinderen onvoldoende was om zich
behoorlijk te kunnen voeden en kleden. Als gewoonlijk eindigde de
opziener zijn verzoek met een dreigement: "Mocht de onderwijzer een
beter betaalde baan vinden zal ik hem daarin steunen en zal bij zijn
vertrek het voor het gemeentebestuur niet eenvoudig zijn om voor dat
salaris een opvolger te vinden."
Het bestuur ging door de knieën en bracht het salaris op 700 gulden
met vrije woning en tuin. (In diezelfde tijd was het salaris van de
veldwachter 300 gulden.
Gelijk met zijn jaarlijks verslag over 1877 aan de gemeenteraad,
stuurde de onderwijzer een prospectus mee van een serie platen voor
Nederlandse Historie. Hij zou gaarne zien dat de serie werd aange
schaft: "De leerlingen de daden onzer voorouders te verhalen en hen
op hunne leefwijze, kleding, gebruiken en eigenaardigheden te wijzen
om hen zodoende tot gehechtheid aan en liefde voor ons dierbaar
Nederland op te wekken is het doel van het onderwijs in de geschiede
nis. Zullen de woorden des onderwijzers niet als kaf voor de wind
vervliegen, zal de ziel des leerlings getroffen worden door de roem
rijke daden van zovele Nederlanders dan moet er iets zijn dat aan het
beeld dat de onderwijzer schetst, vlees en beenderen geeft, dat hen
voor een ogenblik geheel verplaatst in de tijd waarin die personen
leefden. Dat iets is de plaat, vooral de gekleurde plaat."
Over de kwekeling Thomassen kon hij niet veel goeds vermelden. De
ijver, lust en vermogens liet nog veel te wensen over. Hij had hem
al aangeraden maar een ander vak te kiezen, hoewel hij ook wel inzag
dat het moeilijk zou zijn een vervanger te krijgen. Bij de herziening
van de wet op het Lager Onderwijs mocht een kwekeling niet jonger
zijn dan 16 jaar.
De burgemeester had in de zomer van 1877 een bezoek gebracht aan de
school en was tot de conclusie gekomen dat het leslokaal inderdaad
wel wat te wensen overliet. Dat gaf de onderwijzer de hoop dat dit nu
de langste tijd in die toestand had gestaan. Hij zou zich zeer verheu
gen als hij het mocht beleven dat in Stoutenburg een school zou staan
die aan de eisen van de tijd voldeed. De 'schoonheidszin' van de leer
lingen ging de raad blijkbaar niet zo ter harte als de onderwijzer;
de banken waren nog steeds niet geverfd: "Zij leveren een haveloos
aanzicht op en zijn negatief bevorderlijk aan de lust tot netheid.
De meeste kinderen zijn wel is waar niet gewoon veel mooie meubelen
of andere nette zaken te zien, doch dit moest juist een prikkel zijn
om hen in de school niets te laten zien dat niet netjes is. Dat zou
de eerbied voor de school kweken en de schoonheidszin doen ontwaken
of versterken."
Kwekeling Thomassen had op 31 maart zijn ontslag verkregen. Volgens
Nijsen was van die knaap niets goeds als onderwijzer te maken, daar
voor miste hij alle aanleg en lust. Zijn opvolger, Hermanus van den
Hengel, ontbrak het niet aan aanleg of vermogens maar of hij genoeg
lust had betwijfelde de onderwijzer. Na schooltijd werkte hij liever
op de boerderij van zijn vader dan dat hij leerde, "...dat hij nog volop
boer is, is zijn omgeving en opvoeding in aanmerking genomen, niet te
verwonderen."
Zeer tot ongenoegen van de onderwijzer hadden de boeren "die zelf
nauwelijks kunnen lezen en schrijven" weinig waardering voor het onder
wijs. Ze vonden taal, aardrijkskunde en geschiedenis maar kunsten.
Dat zijn koffie, die hij toch zo gaarne drinkt, uit Azië, met grote
schepen, dikwijls met levensgevaar moet gehaald worden, interesseert
hem niet."
Hermanus van den Hengel was in het voorjaar van 1879 tot de ontdekking
gekomen dat hij toch meer boer was dan onderwijzer en had zijn ontslag
genomen. In zijn plaats kwam liJ. Boog. Of dat wat zou worden kon de
onderwijzer nog niet bekijken. IJver en lust waren wel aanwezig maar
de knaap was nog erg kinderachtig.
Het te vroeg de school verlaten nam steeds groter vormen aan. Er
waren nog maar enkele kinderen boven de tien jaar die de school nog
bezochten. "Ook het ongeregeld schoolkomen is in deze gemeente een
algemene kwaal. Voor allerlei beuzelingen wordt de school verzuimd.
Het zou mij aangenaam wezen en m.i. een goede prikkel voor trouwe
opkomst zo de gemeente een of ander schoolfeestje of beloning wilde
organiseren voor hen die buiten ziekte het minst verzuimen."
In maart 1881 werd door de gemeente een lijst opgesteld van alle