48
kinderen tussen zes en twaalf jaar. Hiervan bezochten 81 kinderen de
school en 30 kinderen maakten geen gebruik van het onderwijs. De ouders
van die kinderen kregen van de gemeente te horen dat zij, vanwege de
gemeente, geen ondersteuning zouden kunnen krijgen, tenzij ze konden
aantonen dat het niet schoolgaan van de kinderen niet aan hen te wijten
was.
Gegevens ontleend aan G.A. Stoutenburg en Leusden
Literatuur over Leusden 9: De Grift en de Veenendaalse turf
Hans Renes
Om inzicht te krijgen in de Leusdense geschiedenis moeten we regelmatig
wat verder om ons heen kijken. Dat geldt zelfs als we wat meer willen
weten van een simpele sloot als de Grift.
Het oudste deel hiervan is, waarschijnlijk omstreeks 1130, gegraven voor
de afwatering van Hamersveld. Korte tijd later is de grift verlengd om
ook het water uit de nieuwe ontginning van Leusbroek/Zuurbroek te
kunnen afvoeren. In 1133 volgde een nieuwe verlenging toen de monniken
van de St. Laurensabdij van Oostbroek in Woudenberg aan het werk
togen. (Dekker, 1987). Dit deel van de grift stond bekend als de Mun-
nikewetering. Ze maakten het werk niet af en pas in 1240 slaagde een
nieuwe 'projectontwikkelaar', ene Filips van Rijningen, erin het
Woudenbergse gebied in cultuur te brengen. Het eerste wat hij deed
was de, nog herkenbare, fflunnikewetering uitgraven.
Ruim drie eeuwen later begon de wetering aan een tweede leven, als
scheepvaartweg voor het vervoer van turf van Veenendaal naar Amers
foort. Over die periode zijn we sinds kort goed ingelicht door het
onderzoek van de Amsterdamse historisch-geograaf Taeke Stol. Onlangs
verscheen de handelseditie van het proefschrift waarop hij in 1990
promoveerde (Stol, 1992). Het boek geeft een gedetaileerd beeld van
de Veenendaalse turfwinning.
49
Heel kort samengevat lag ter plaatse van het huidige Veenendaal een
veenpakket met een dikte van plaatselijk meer dan 6 meter. Dat bete
kent dat het land daar toen dus meters hoger lag dan tegenwoordig.
Het veengebied vormde een waterscheiding: het zuidelijk deel waterde
naar de Rijn af, het noordelijke deel naar de Zuiderzee. Bij overstro
mingen van de Rijn kon het water niet verder komen dan Veenendaal en
bleef het noordelijke deel van de Vallei droog.
Al in de 15e eeuw trok dit veengebied belangstelling van turfgravers
Om de turf te kunnen afvoeren, liet de Utrechtse bisschop David van
Bourgondië in 1473-'74 de naar hem genoemde Bisschop Davidsgrift
aanleggen, de huidige Grebbe die bij Rhenen in de Rijn komt. Door
allerlei strubbelingen kwam er echter al snel een eind aan de acti
viteit.
Pas toen de rust was weergekeerd werd een nieuwe poging ondernomen
en werd, in 1546/'47, de Bisschop Davidsgrift hersteld. Omdat men
de waterscheiding intact wilde laten, kon de grift niet worden door
getrokken naar het noordelijke deel van het veengebied. Dat kwam pas
in exploitatie nadat de Antwerpse koopman en industrieel Gilbert
van Schoonebeke in 1550 een tweede grift liet graven van deze venen
naar het noorden: de Schoonebekergrift, die tegenwoordig meestal
Woudenbergse grift wordt genoemd. Van Woudenberg tot Heiligenberg
loopt deze grift door de oude (fflunnikejwetering. Bij Heiligenberg
werd een nieuwe verbinding gemaakt met de beek, de oude wetering
liep nog een stuk door in noordelijke richting (zie de kaart).
Direct na de aanleg van de grift begon ook in het noordelijke deel
van Veenendaal de turfwinning. Nu aan twee zijden van het veengebied
werd gegraven, liep de waterscheiding toch steeds meer gevaar.
De strook onvergraven veen werd steeds smaller en is uiteindelijk
ook afgegraven. De gevolgen werden al snel duidelijk. Toen het
Rijnwater in 1595 over de Grebbedijk heenkwam, kon het ongehinderd
naar het noorden stromen en tot in Amersfoort schade aanrichten.
Nieuwe overstromingen volgden in 1607/'08, 1644 en 1651. Na de
laatste overstroming ondernamen de Utrechtse dorpen, waaronder
Leusden, een tegenactie door de aanleg van de Slaperdijk bij Renswoude
waarmee ze in feite de oude waterscheiding herstelden.
Maar laten we terugkeren naar de grift. Die werd dus in 1550-'51
geschikt gemaakt om turf van Veenendaal naar de Eem te vervoeren.