T
56
57
[jeusden en het spoor
J. Renes
Een stuk van de spoorlijn door Leusden wordt nu nog één keer per dag gebruikt om een
lading auto's naar een opslagterrein te vervoeren. Verder is de lijn buiten gebruik en
voorbij de Leusbroekerweg zijn zelfs de rails opgebroken. Toch is dit ooit een belangrijke
lijn geweest, die Amsterdam via Amersfoort en Kesteren verbond met Nijmegen en
Duitsland, in dit artikel beschrijven we de geschiedenis van de spoorlijn. Daartoe gaan
we eerst kort in op de ontwikkeling van het Nederlandse spoorwegennet. Daarna
behandelen we de aanleg van de spoorlijn Amersfoort-Kesteren, met de nadruk op het
Leusdense deel van de lijn. Daarover bleek veel materiaal aanwezig in het
gemeentearchief van Leusden. In het laatste deel van het artikel bekijken we de
exploitatie van de lijn en de geleidelijke opheffing.
De ontwikkeling van het Nederlandse spoorwegnet
De oudste spoorwegen liggen in Engeland. Daar werd de stoomlocomotief uitgevonden
en werd in 1825 de eerste moderne spoorlijn geopend, tussen Stockton en Darlington. Al
snel werd het voorbeeld in veel ianden nagevolgd.
In ons land werd in 1837 door particulier initiatief de Hollandsche IJzeren Spoorweg
Maatschappij (HIJSM) opgericht en na bij Koninklijk Besluit een concessie te hebben
verkregen, opende deze maatschappij op 20 september 1839 de spoorlijn van
Amsterdam naar Haarlem, die bij de NS nog steeds de 'oude lijn' wordt genoemd,
Spoedig daarna werd voor rekening van de staat begonnen met de aanleg van de
spoorlijn Amsterdam - Utrecht, waarvan de exploitatie in handen werd gegeven van de,
nieuw opgerichte, Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij (NRS). Deze lijn werd in
1843 geopend. Reeds korte tijd later werd deze lijn doorgetrokken naar Arnhem en
vandaar naar Duitsland.
Inmiddels had de HIJSM de lijn Amsterdam - Haarlem doorgetrokken naar Den Haag en
Rotterdam, terwijl in 1855 de NRS de exploitatierechten verkreeg over de spoorlijn
Rotterdam - Utrecht en vervolgens ook over de spoorlijn tussen Den Haag en Utrecht.
Tot 1860 verliep de verdere uitbreiding van het spoorwegnet in ons land vrij traag. De
vaak slappe bodemgesteldheid en de vele waterwegen, welke overbrugd dienden te
worden, vergden grote investeringen. Bovendien werd buiten het westen van het land
een geringer vervoersaanbod en daarom een weinig rendabele exploitatie verwacht,
wat voor kapitaalverstrekkers niet aanlokkelijk was. Om toch tot een landelijk
spoorwegnet te komen, besloot de staat in de Spoorwegwet van 18 augustus 1860 de