ro r 62 belanghebbenden tegen de aanleg van de spoorweg te horen. Deze commissie zal voor zover het Leusden betreft zitting houden in het gemeentehuis aldaar op woensdag 13 november 1878 van 12.30 u tot 13.30 u. Uit het proces-verbaal van deze hoorzitting blijkt, dat alle bezwaarden werden gehoord. Vooral kwam daarbij naar voren de wens tot het aanbrengen van voldoende overwegen alsmede hekken tot afsluiting en buizen voor de afwatering. De commissie acht het billijk, dat daaraan zoveel mogelijk wordt voldaan, tenzij voor zover het de duikers betreft bij de aanleg van de spoorlijn reeds wordt voorzien. Ten aanzien van het bezwaar van de heer Van Walcheren (boerderij Ruitenbeek) stelt de commissie, dat dit perceel gewis niet zonder noodzaak ter onteigening aangewezen zal worden, zodat de comparant niet anders zal overblijven dan, ingeval werkelijk de onteigening moet plaats hebben de regeling der hem toe te kennen schadeloosstelling af te wachten. Bij Koninklijk Besluit van 18 juni 1879 worden de voor de spoorlijn te onteigenen gronden vastgesteld, gelegen in de gemeenten Amersfoort, Leusden, Woudenberg, Leersum, Amerongen, Veenendaal, Rhenen, Lienden, Kesteren, Dodewaard, Hemmen, Valburg, Eist en Bemmel. Een volledige lijst van de te onteigenen gronden bevindt zich in het archief van de gemeente Leusden met vermelding van eigenaar, oppervlakte en kadastrale omschrijving. Uit deze opgave blijkt, dat in Leusden in totaal ongeveer 35 ha bouw- en weiland, bos e.d. moet worden onteigend. Ook de gemeente Leusden moet enige eigendommen afstaan voor de aanleg van de spoorlijn. In een brief van 29 januari 1883 aan de gemachtigde voor de onteigening van de staatsspoorweg Amersfoort - Nijmegen merken B en W op, dat zij niet de noodzaak inzien om de gedeelten water en weg bij de Lunterse beek, de Grift en de Leusbroekerweg te onteigenen. Naar hun mening kan worden volstaan met de overdracht aan de staat van het recht van overgang tot een te bepalen hoogte boven de oppervlakte van het water, terwijl de Leusbroekerweg toch niet aan de openbaarheid kan worden onttrokken. Het antwoord van de gemachtigde houdt in, dat de bedoelde gedeelten van de Luntersebeek, de Grift en de Leusbroekerweg in het algemeen belang voor onteigening zijn aangewezen, dat de wet de noodzaak heeft uitgesproken en dat er dus geen ruimte is voor een andere mening. Het is hem overigens niet duidelijk, waarom de gemeente zo'n groot belang hecht aan het bezit van deze perceelsgedeelten, aangezien hun tegenwoordige bestemming volkomen blijft gehandhaafd. Bij geen der andere gemeenten werd bij de minnelijke onteigening tegen de afstand van publieke wegen en wateren en onttrekking aan de openbare dienst bezwaar gemaakt. Het zal hem dan ook aangenaam zijn indien ook Leusden tot minnelijke afstand der betreffende perceelsgedeelten zal besluiten. Op 16 maart 1883 delen B en W dan aan de gemachtigde mee, dat de raad der gemeente Leusden heeft ingestemd met het voorstel om aan de Staat voor de aanleg van de spoorweg 63 CL M O "O c QJ TD "O •H E: I c QJ O -C c QJ i1 0) CP c Lü a O CU T a: f-t 03 0) u in E U) CÜ •v O U- aj cr -4-» i1 QJ et E ZE 1 LD in c •H QJ O TD 14- J= cn QJ f-H D •H O QJ JE O _l U Q. UI Q) et 4-> C\J -O cc

Historische kranten - Archief Eemland

Historische Kring Leusden | 1992 | | pagina 7