64 over te doen de ter onteigening aangewezen gedeelten water en weg voor een gezamenlijke vergoeding van 145,-. Ook met de vele andere onteigeningsprocedures ging het lang niet altijd even vlot. Met diverse grondeigenaren kon over de uit te keren schadeloosstelling geen overeenstemming worden verkregen en dan was tussenkomst van de rechter noodzakelijk. Dit leidde soms tot aanzienlijke vertraging bij de aanleg van de spoorlijn, die inmiddels al sinds 1880 in volle gang was. Het is zelfs voorgekomen, dat in Leusden het werk tijdelijk moest worden stilgelegd. Uit nog aanwezige koopakten blijkt, dat onder andere in december 1882 door minnelijke schikking van Klaas van Valkengoed een perceel bouw- en weiland werd gekocht ter grootte van ongeveer 85 aren voor de som van 4849,20 en van Peter Broekhuizen 40 aren voor 2427,54. Volgens een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 18 maart 1885 was Maas Lagemaat één van de grondeigenaren, waarmee over de schadeloosstelling geen overeenstemining kon worden bereikt. Alvorens uitspraak te doen, wijst de rechtbank drie deskundigen aan om over de hoogte van de vast te stellen vergoeding te adviseren. Deze deskundigen stellen de schadeloosstelling vast op 3207,-. Via zijn advocaat bestrijdt Lagemaat deze conclusie en vraagt hij de commissie van deskundigen om een nadere toelichting. Vervolgens doet de rechtbank uitspraak, waarbij de waarde van het te onteigenen perceel, groot 75 aren en 40 centiaren, wordt vastgesteld op 1500,- per hectare. Voorts wordt in aanmerking genomen, dat het land van Lagemaat, bestaande uit ongeveer 8 hectaren bouw- en weiland, door de spoorlijn wordt doorsneden en wel in twee percelen van respectievelijk 5 en 3 hectaren. Aangezien dit de bedrijfsvoering aanzienlijk bemoeilijkt, wordt hiervoor een schadevergoeding toegekend van 600,-. Ook wordt in aanmerking genomen, dat Lagemaat niet meer in staat is vanuit zijn woning toezicht te houden .op het aan de andere kant van de spoordijk gelegen perceel, zodat hij daarin op meer kostbare wijze dient te voorzien. Voor deze gevolgen van de onteigening wordt de schadeloosstelling bepaald op 625,-. Voor onderhoud van hekken aan de overweg en aan de opritten wordt 150,- toegekend alsmede voor onteigend hout 20,-. De kosten voor het aanbrengen van een extra hek worden gesteld op 16,- en de schade voor het "verlies aan cultuur" langs de opritten van de overweg op 25,-. Ook wordt rekening gehouden met de noodzaak om voor werkzaamheden als ploegen, eggen, bemesten e.d. op de 5 hectaren land aan de overzijde van de spoorlijn, om te rijden, terwijl ook het openen en sluiten van de hekken meer tijd vergt. Hiervoor wordt de schade op 199,- bepaald. Tenslotte wordt voor het onderhoud van slootkanten 50,- vergoed. De totale schadevergoeding komt daarmee uit op de 3207,- die al door de deskundigen was bepaald. 65 Aanleg van de spoorlijn. Leusden wil een station Al in 1880 wordt begonnen met de bouw van de Rijnbrug bij Rhenen. Voorts was besloten de kruising met de spoorlijn Utrecht - Arnhem bij De Haar ongelijkvloers te maken, namelijk door de lijn Amersfoort - Kesteren over eerstgenoemde lijn te laten lopen. Met de bouw van een spoorbrug aldaar was eveneens al een aanvang gemaakt. In 1883 wordt de spoorbrug over de Rijn bij Rhenen opgeleverd en in 1884 komt de brugoverspanning bij De Haar gereed. Er is inmiddels ook een oplossing gevonden voor de aansluiting bij Kesteren op de spoorlijn door de Betuwe van de Staatsspoorwegen. De stations in Woudenberg, Veenendaal en Rhenen worden in 1884 voltooid, terwijl de bouw van in totaal 31 wachterswoningen langs de spoorlijn in volle gang is. Bij het vorderen van de werkzaamheden merken B en W van Leusden, dat geen maatregelen worden genomen om in Leusden een halte of station te vestigen. Nadat een brief aan de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 19 september 1881 met het verzoek in Leusden een halte of station te vestigen, onbeantwoord is gebleven, wendt het college zich op 8 mei 1883 opnieuw tot de minister met het verzoek te willen bevorderen, dat in hun gemeente een halte of station wordt gevestigd, Er wordt op gewezen, dat de gemeente een bevolking heeft van 1765 zielen, die hoofdzakelijk hun bestaan vinden in de landbouw en veeteelt. Het college blijft overtuigd van het grote belang dat de gemeente bij verbeterde communicatiemiddelen heeft, waarmede bloei en welvaart belangrijk zal worden bevorderd. Ook dit verzoek heeft geen resultaat. De minister acht een halte in Leusden van te gering belang voor de buurten der gemeente, welke er bij betrokken zijn, om de uitgaven wegens het maken en exploiteren van de halte te kunnen wettigen. B en W geven het nog niet op en op 7 augustus 1883 schrijven zij met leedwezen te hebben kennis genomen van het besluit in Leusden geen halte te vestigen, Daar de gemeente verwijderd ligt van de openbare middelen van verkeer, blijven zij overtuigd van de noodzaak dat Leusden in het spoorwegnet wordt opgenomen. Ze stellen voor om bij wijze van proef een halte te bouwen, zodat zal kunnen blijken of er voldoende gebruik van zal worden gemaakt. Het antwoord van de Minister is kort en bondig: er wordt niet teruggekomen op de afwijzende beslissing inzake een halte in Leusden, ook niet bij wijze van proefneming. Wanneer de werkzaamheden in Leusden zo ver zijn gevorderd, dat wordt begonnen met de verlegging van de Hamersveldseweg en de Leusbroekerweg bij de kruising met de spoorlijn, vrezen B en W voor grote gevaren bij het passeren van de overwegen met rij- en voertuigen en vooral ook met boerenwagens met kromme dissel, zoals onder de boerenstand veel worden gebruikt. De ingenieur van de staatsspoorwegen wijst er echter op, dat de wegen, als overal, haaks over de spoorlijn dienen te lopen, hetgeen voor voertuigen minder hinderlijk wordt geacht dan het scheef passeren van de

Historische kranten - Archief Eemland

Historische Kring Leusden | 1992 | | pagina 8