100
101
Most was pas 37 jaar oud.)
De raad was inderdaad niet onredelijk en verleende aan van der Most
de gevraagde drie maanden verlof. Maar het aantrekken van een tijde
lijke kracht bleek minder eenvoudig. Op 25 september had zich nog
steeds niemand aangemeld. Nijsen zag hierin een mogelijkheid om zijn
16-jarige dochter wat bij te laten verdienen en met dit plan ging hij
naar de burgemeester. Deze maakte hem echter duidelijk dat dit, met
het oog op artikel 6 der onderwijswet niet mogelijk was. De onderwij
zer vroeg toen verlof om deze zaak met de schoolopziener te bespreken.
De burgemeester maakte geen bezwaar maar gaf hem niet veel kans.
Groot was dan ook de verbazing van de burgemeester toen die een paar
dagen later een briefje van de heer Nijsen ontving waarin hij schreef
dat er bij de schoolopziener geen bezwaar bestond als zijn dochter
hem tijdelijk in het geven van onderwijs behulpzaam was. Maar voor hij
toestemming verleende wilde hij toch wel eens van de schoolopziener
weten wat hem bewogen had om van het in deze door de wet bepaalde af
te wijken. Het antwoord van de opziener gaf wel een andere kijk op de
zaak: "...Als de heer Nijsen heeft medegedeeld dat bij mij geen bezwaren
zouden bestaan dat zijn 16-jarige dochter hem tijdelijk in het geven
van onderwijs helpt dan heeft hij zijn onderhoud met mij en mijn
verklaring al byzonder incorrect weergegeven.
De heer Nijsen bezocht mij Zaterdagavond. Hij berichtte mij dat op
de oproeping van tijdelijke hulp geen gevolg had gehad maar dat hij
er iets op had gevonden. Daarna las de heer Nijsen mij de inhoud
voor van art. 8 der schoolwet en wel speciaal en alleenlijk de eerste
alinea's van het artikel. Nu maakte hij mij allert op dat zijn dochter,
wegens haar leeftijd, zeker in aanmerking kon komen, maar ik wist niet
of zij als zodanig reeds fungeerde of ooit in aanmerking was gekomen.
De heer Nijsen verzekerde mij daarop dat zijn dochter nu en dan lessen
ontving en zijn streven was haar geplaatst te krijgen op de kweek
school van de O.L.V.-Stichting te Amersfoort. Ik gaf niet onverholen
als mijn indruk te kennen dat hier de toeleg bestond te profiteren
van de gelegenheid om tijdelijk een extraatje te doen verdienen,
dat ik daarin niets onbehoorijks of kwaad zag, maar dat op die manier
elk persoon van de weg zou kunnen roepen. Voorts herinnerde ik de
heer Nijsen dat de kwekeling geen leerkracht presenteert en is in
ons geval speciaal, niet veel meer dan een politiedienst te kunnen
verrrichten.
De heer Nijsen was blijkbaar zeer teleurgesteld, ja enigszins ge
voelig over dat hij in zijn verklaring geen goede zin tot medewerking
scheen te ontdekken. Hij verzekerde mij toen dat ook hij persoonlijk
zich de laatste tijd wel eens onwel gevoelde en dat zo ook hij zich
ziek moest melden door overwerking, de gehele school verlegen zou
raken.
Ik ben welwillend genoeg geweest daarin geen bedreiging te zoeken
veeleer een kleine waarschuwing en tot slot van ons onderhoud is
geweest dat ik hem er nog eens aan herinnerde dat de toelating van
kwekelingen aan een schoöl geheel de zaak is van het hoofd der school
mits hij de voorschriften van art. 8 niet verwaarloost.
Het heeft mij verwonderd dat ik tot heden van het hoofd der school
geen schriftelijke kennisgave ontving dat zijn 16-jarige dochter als
kwekeling door hem zou worden aangenomen. Uit het medegedeelde zal
UEd. genoegzaam blijken dat de heer Nijsen mij al heel slecht ver
staan en begrepen moet hebben zo hij u heeft kunnen schrijven dat ik
geen bezwaar had tegen het in dienst stellen van zijn dochter."
Uaarschijnlijk voldeed de dochter van de heer Nijsen niet aan de
voorschriften van art. 8 want hij meldde zijn dochter niet aan als
kwekelinge. Het bleek ook niet nodig. Na een hernieuwde oproep in
het "Nieuws van den Dag" meldde zich A. Pannekoek uit Amsterdam met
het verzoek om een onderhoud met de burgemeester omtrent nadere
inlichtingen. Na zich schriftelijk te hebben aangekondigd, verscheen
hij op 2 oktober in het gemeentehuis van Leusden. De burgemeester
was echter niet aanwezig en de secretaris, die hem te woord stond,
wist nergens van maar raadde hem aan zich aan de schoolopziener te
Baarn te gaan voorstellen. WAs de opziener al verwonderd over deze
gang van zaken, zijn verwondering steeg nog toen bleek dat de
sollicitant in het bezit was van de onderwijzersacte, acte franse
taal L.O. en wiskunde. Hij adviseerde de heer Pannekoek zich bij
het gemeentebestuur van Stoutenburg te melden en schreef dadelijk na
diens vertrek een brief aan de burgemeester:
"Mocht ik de verwijzing van de secretaris naar mij vreemd vinden,
ik stond voor het feit en had dus de heer Pannekoek te woord te
staan. Ik gaf, na inzicht der stukken mijn verwondering te kennen
dat een zo gediplomeerd en niet jeugdige onderwijzer kon aspireren
naar een waarneming te Stoutenburg. Mij werd verklaard dat de waar
neming gebruikt werd om weder actief te kunnen worden als onderwijzer
Twee jaar geleden toch gaf de heer Pannekoek zijn mandaat als
onderwijzer prijs om te kunnen huwen en een zaak te aanvaarden. Hij
was toen werkzaam in een school met U.L.O. van de heer Blokhuis te
1/elp. De zaak liep echter verkeerd en nu wordt door terugkeer in