94
95
mogelijk was om met één candidaat een vergelijkend examen af te nemen,
wat gebruikelijk was bij sollicitaties, werd informatie ingewonnen bij
het schoolhoofd van Schiedam. Deze maakte zich er vanaf met een Jantje
van Leiden met de weinig zeggende mededeling dat Johan aan het hoofd
stond van een aanvangsklasje, niet bepaald een hoge funktie. De school
opziener wilde wel meer weten en vroeg inlichtingen bij zijn collega
in het district van Schiedam. Het antwoord van die schoolopziener was
niet bepaald opwekkend: "Johan van der Most is een jongmens die wel
wil maar niet kan. Ik heb medelijden met het jongmens maar mag hem
toch niet onvoorwaardelijk aanbevelen. Op zijn gedrag valt niets aan
te merken." De gemeente drong er bij de schoolopziener op aan de
kandidaat toch maar voor te dragen ter benoeming als onderwijzer:
"flflngezien zich na herhaalde oproepen in de dagbladen geen meerdere
sollicitanten hebben aangemeld" Op 11 juli 1881 werd Johan van der
Most, met ingang van 1 augustus, benoemd tot hulponderwijzer te
Stoutenburg op een jaarwedde van 500 gulden. Het salaris van de hoofd
onderwijzer werd dqaarmee in verhouding gebracht door een verhoging
van 100 gulden.
Ofschoon de hoofdonderwijzer, over het geheel genomen, zeer goed te
spreken was over het gedrag van zijn leerlingen, kwam het toch van
tijd tot tijd voor dat een leerling straf had verdiend. De straf be
stond dan in strafwerk maken na schooltijd, zeer tot ongenoegen van
enkele ouders. De kinderen konden zich, na schooltijd, beter nuttig
maken op de boerderij. De onderwijzer deed zijn beklag bij het gemeen
tebestuur: "Zelfs zijn er ouders die vragen inplaats van strafwerk
na schooltijd de roede als strafmiddel te gebruiken en door slaafse
vrees en siddering te verkrijgen wat langs de weg van ernstige
vermaning en overreding niet tot stand kwam."
Het onderwijs in nuttige handwerken werd gegeven door Johanna
Schwartz tegen een salaris van 75 gulden per jaar en naar de mening
van het hoofd met een gunstig resultaat: "Een achttal is aan het
naaien en zijn dus in het breien zo ver dat zij zelfstandig een paar
kousen kunnen afmaken. Ook hebben ze eerst geleerd een kous behoorlijk
te stoppen. Het zij mij vergund de aandacht te vestigen op de geringe
beloning van bedoeld onderwijs. Overal waar men hoort is de beloning
100 gulden."
De hoofdonderwijzer van der Most bleek heel erg mee te vallen en zijn
chef was dan ook zeer tevreden: "Van het begin af heeft hij zich als
een ijverig en werkzaam onderwijzer doen kennen, zonder de aanmatiging
en pretentie van vele heren onderwijzers. Altijd is hij bereid mijn
wenken in acht te nemen en mijn aanwijzigingen te volgen. Zijn onder
wijs is bepaald methodisch en toont duidelijk aan dat hij er zich
vooraf voor prepareert. Toch lukt het hem niet altijd de gewenste
orde te bewaren ofschoon hij er zich genoeg voor inspant."
Het sloeg dan ook in als een bom, zowel bij het bestuur als bij de
hoofdonderwijzer, toen van der Most tegen 1 december zijn ontslag
aanvroeg wegens zijn benoeming in de gemeente Zoetermeer. En weer
zat de school van Stoutenburg zonder onderwijzer.
Waarschijnlijk omdat het salaris van een onderwijzer een zware druk
legde op de gemeentekas werd besloten om, in plaats van een nieuwe
onderwijzer, maar weer genoegen te nemen met een kwekeling. Op
4 november verscheen een oproep in het Nieuws van den Dag. Het aan
geboden salaris was 300 gulden. De zes sollicitaties die hiervan
het gevolg waren, werden opgezonden naar de schoolopziener om daaruit
zijn keus te maken. Deze koos de kwekeling G. Scholten die aangesteld
werd per 1 januari 1883, maar met de mededeling dat die aanstelling
slechts gold voor de tijd van een jaar, omdat, volgens de nieuwe school
wet, na die datum, een school met het aantal leerlingen als die van
Stoutenburg, verplicht was een onderwijzer aan te stellen.
De hoofdonderwijzer Nijsen was door deze gang van zaken erg teleur
gesteld. Zijn verslag over dat jaar was dan ook nog treuriger dan
anders. De ongeverfde banken waren hem nog altijd een gruwel. Ook
meende hij dat er misbruik van hem werd gemaakt. Hij stelde daarom
voor: "...de inning der schoolgelden niet meer aan hem op te dragen.
Het komt mij voor dat het niet tot mijn werk behoort. Mocht de raad
het voor het gemak van de ouders verkieselijk vinden om op oude voet
te blijven voortgaan dan ben ik zo vrij voor die moeite enige beloning
te vragen." Dok betreurde hij het zo spoedige vertrek van de onder
wijzer van der Most en vond dat zeer schadelijk voor de degelijkheid
van het onderwijs omdat deze met oordeel en ontwikkelend wist te
onderwijzen. Hij besloot zijn verslag in de hoop dat 1883 hem meer
bewijzen van waardering van het onderwijs mocht geven dan 1882 gaf.
Van kweling Scholten had de onderwijzer niet lang plezier. Reeds
twee maanden na zijn aanstelling vroeg en kreeg deze zijn ontslag
en weer stond de onderwijzer alleen voor zijn veelomvattende taak.
Alleen voor de leesoefeningen van de jongste kinderen maakte hij ge
bruik van een van zijn eigen kinderen. Dit duurde tot 15 april.
Toen moest de school geheel gesloten worden omdat in het gezin van
de onderwijzer de besmettelijke ziekte roodvonk uitbrak.