96
Op de inmiddels geplaatste oproep voor een onderwijzer meldde zich
één sollicitant en tot ieders verwondering en opluchting was die
sollicitant de heer Joh. van der Most. Gevraagd naar zijn oordeel
zei Nijsen over hem: "...bij zijn vroeger verblijf alhier zich een
werkzaam onderwijzer en een aangenaam mens heeft betoond. Ik vertrouw
dat de meeste leerlingen hem met genoegen zullen zien terugkeren."
Het oordeel van de schoolopziener luidde: ".de benoeming van van der
Most een weldaad zou wezen voor de school."
□p 1 juli kon van der Most, ofschoon hij er nu op zijn beurt alleen
voor stond, de school heropenen. Zes weken later kon de geneesheer,
na reiniging van de onderwijzerswoning, hem onbesmet verklaren en
kon het hoofd zijn werk hervatten.
Het jaar 1884 was voor het onderwijs in Stoutenburg geen ongunstig
jaar, afgezien van een periode van drie weken dat er mazelen heerste
en de school enige dagen werd gesloten. Over de onderwijzer was het
hoofd byzonder goed te spreken: "De onderwijzer toont nog altijd een
voorbeeldige ijver en goede wil. Het handhaven van de orde valt hem
soms moeilijk. De omgang met de leerlingen kenmerkt zich, vooral
buiten de les, door grote genegenheid en toegevendheid."
Minder te spreken was de heer Nijsen over zijn salaris: "...dewijl
een onderwijzer hoogst moeilijk met frisse kracht kan blijven werken
als drukkende broodzorgen hem het leven vergallen."
Toen de gemeenteraad niet ontvankelijk bleek voor zijn salarisklachten
ging de onderwijzer zelf solliciteren. Na een vergeefse poging naar
Venhuizen beproefde hij zijn geluk nogmaals bij Het Huis van Verbe
tering en Opvoeding voor Jongens'te Alkmaar. Maar ook dat mislukte.
Ten einde raad beproefde hij zijn geluk nogmaals bij de gemeente.
Hij beriep zich op het feit dat hij het bij de wet bepaalde minimum
salaris genoot terwijl de onderwijzer 200 gulden daarboven verdiende.
Hij besloot zijn verzoek: "..zijn jaarwedde te verhogen en hem daar
door in staat te stellen overeenkomstig zijn maatschappelijke stand
als fatsoenlijk man met zijn gezin te kunnen leven." Het antwoord
van de gemeente was kort maar krachtig: "DAt de raad, met het oog op
de onc.unstige toestand der gemeentefinancien geen vrijheid gevonden
heeft om daarop goedgunstig te aoschikken."
Niettjgenstaande 'de ongunstige toestand er gemeentefinancien'
stelde de gemeenteraad een bedrag van 2,50 beschikbaar voor school
prijzen.
Het jaar 1888 bracht aan de algehele toestand van het onderwijs niet
veel verandering. De toestand van het lokaal bleef erbarmelijk en de
97
gemeentelijke financien in ogenschouw genomen, zag het er ook niet
naa: uit dat daar cp korte termijn verandering in zou komen. Een
pluspuntjtwas dat het schoolverzuim van gemiddeld tien procert een
lichte dalinq vertoonde- De onderwijzer schreef dit toe "aan de
feestjes door onze Hooggeachte Heer Burgemeester zo nu en dan aan
de kleinen verschaft. Moge die meerdere belangstelling Zijn Edelge-
strenge voldoening schenken voor zijn onvermoeid en edel streven
om het schoolverzuim tegen te gaan en mocht het eens eenmaal gelukken
het uit te roeien."
Ook de volgende jaren gaven niet veel veranderingen te zien, alleen
werd in 1890 een verbetering aangebracht in de toestand der privaten,
zeer tot genoegen van de heer Nijsen: "De verandering der privaten is
zowel voor de kinderen als voor de onderwijzer en zijn huisgenoten
een grote verbetering omdat ze ruimer en luchtiger zijn en daarom veel
minder onaangenaam geur verspreiden en de onderwijzer niet meer ge
noodzaakt is in alle weer en bij nacht zich in de buitenlucht te moeten
begeven om dit plaats te kunnen bereiken."
In september 1891 deed de schoolopziener, al dan niet op verzoek van de
heer Nijsen, een poging bij de raad van Stoutenburg om voor de hoofd
onderwijzer een salarisverhoging te krijgen. Hij wees de raad op het
feit dat de heer Nijsen reeds sinds 1868 de gemeente diende maar altijd
niet meer verdiende dan het bij de wet voorgeschreven minimumsalaris.
De opziener meende dat daardoor het gemoedsleven van de onderwijzer
ernstig werd bedreigd en dat zulk een toestand slecht moest reageren
op de school. Hij gaf de raad daarom in ernstige overweging de jaarwedde
te verhogen en besloot met de bedreiging dat hij ambtshalve niet
verder mocht berusten. De raad liet zich echter niet bang maken en
legde het verzoek eenvoudig naast zich neer.
Nadat de heer Nijsen in mei van het volgend jaar met goed gevolg
een cursus vrije- en ordeoefeningen der gymnastiek had gevolgd en
daarvoor zijn acte had verworven, deed de opziener opnieuw een poging
"Gaf hij door zijn studie en gemaakte kosten een doorslaand bewijs
van goede wil, hij heeft hierdoor voorkomen dat uw bestuur in moei
lijkheden geraakt wanneer met januari 1893 het geven van onderwijs
in genoemd vak verplicht is geworden en ter goedkoming der gemaakte
kosten een gratificatie van 25 gulden toe te kennen."
Mede hierdoor en ook met het oog op het nieuwe leerplan, waarbij de
lesuren werden uitgebreid en de vacantie werd teruggebracht van zes
naar drie weken per jaar, besloot de raad: "Overwegende dat het
mitsdien billijk wordt geacht het hoofd der school daarvoor enige