1 AO
Hulp aan de getroffenen
Ter leniging van de watersnood kwamen al snel allerlei aktiviteiten
op gang. Nadat Koning Willem III persoonlijk de situatie in Veenendaal
in ogenschouw had genomen, stelde hij o.a. een commissie van "hoge
heren" in om de nood te lenigen, waarbij hij als eerste 1000,in
de kas van deze commissie stortte.
Voorts vaardigde hij een decreet uit waarin werd bepaald, dat alle
kerken op 20 maart een collecte moesten houden.
Deze collecte bracht het voor die tijd zeer aanzienlijke bedrag van
80.000,op.
Op 16 maart ontving de burgemeester van Leusden en Stoutenburg van
de Staten van Utrecht een gift van 100,per gemeente om de eerste
nood te lenigen. Nadien volgden nog vele giften, o.a. uit het fonds
van de door de Koning ingestelde commissie. Burgemeester Scheltus
van Leusden en Stoutenburg zond op 27 maart een bedankbrief aan de
Commissaris des Konings in Utrecht met betrekking tot de beide giften
van 100,maar kon niet nalaten daarbij het volgende op te
merken:
"terwijl ik de vrijheid nam hierbij op te merken, dat de behoefte in
Leusden oneindig groter is dan in Stoutenburg. Vermits laatstgenoemde
gemeente wel voor een groot gedeelte is overstroomd geweest, doch dat
thans tengevolge der betere afwatering, geheel van het water bevrijd
is, ende aldaar geleden schade zich hoofdzakelijk bepaalt tot welge-
zetene landbouwers; dat Leusden nog altijd voor een groot gedeelte
onder water staat en de schade veelal drukt op minvermogenden; aange
naam zal het zijn dat bij verdere uitdeling van gelden voor de nood
lijdenden daarop mag worden geattendeerd en deze mijne aanmerking niet
ten kwade zal geduid worden."
Zoals hierna zal blijken, werd op een later tijdstip de schadeloos
stelling op zeer behoorlijke wijze geregeld.
Reeds op 18 maart had de burgemeester de commissie in Utrecht doen
weten, dat in de behoefte aan levensmiddelen en kleding door hem kon
worden voorzien, aangezien door middel van schuiten de communicatie
tussen Amersfoort en Leusden/Stoutenburg in stand was gebleven.
In een brief van 28 juni legde burgemeester Scheltus verantwoording
af van de door hem verstrekte noodhulp. Er was toen ruim 2000,
binnengekomen.
De volgende uitgaven worden door hem genoemd:
1A1
herstel van de beek-dijk in Leusbroek ruim 3A0,
verpleging en huisvesting, pootaardappelen en zaai-
koren bijna 5A0,—
schuiten en schuitenvoerders bijna 1A0,
noodbruggen en arbeidsloon 230,
Er was dus nog wat in kas.
Voor de officiële schade-afwikkeling moesten belanghebbenden hun schade
claim indienen via de gemeente bij het college van Gedeputeerde Staten
in Utrecht.
Die schade was van velerlei aard en betrof o.a. huisraad, te velde
staande gewassen, weggespoeld hooi, stro en mest, brandhout alsmede
een aantal bijenkorven. Hoewel het vee in het algemeen de watersnood
blijkt te hebben overleefd, wordt wel in enkele gevallen melding ge
maakt van de dood van wat kleinvee als schapen en varkens. Een aantal
personen verzocht schadevergoeding, omdat zij enige tijd hun werk niet
hadden kunnen bereiken en derhalve ook geen loon ontvingen.
Enige schadeclaims zijn bewaard gebleven, zoals van C. Broekhuizen,
landbouwer te Leusbroek:
"A morgen bouwland overstroomd, 1 morgen ten velde staande rogge en
een 5 klaver, ongeveer 100 roede opgespoeld zand ter dikte van
1 a 2 voet veroorzaakt door den doorbraak in de Grebbelinie."
Voorts van R. van de Hoef, landbouwer te Leusbroek:
"2 morgen grond bedekt met zand ter dikte van 1 tot 3 voet te weeg
gebragt door den doorbraakte in de Greppenlinie, 12 morgen bouwland
geinundeerd. Aan 29 schapen en ander vee, 12 vim rog en 25 boekweit
(een vim telt 100 bossen), 10 haver, 7 morgen te veld staande rogge,
hooi, strooi, messe (mest) en brandhout."
E. van Eijden - landbouwer te Stoutenburg:
Schade aan de mest met vee en schapen 25 gulden;
20 gulden aan de daghuurders;
3 gulden an heimaayen
3 gulden an de tol (vermoedelijk bij de Kopermolen)."
Willem Veldhuizen uit Hamersveld was het met de afwikkeling van de
schade niet eens en hij beklaagde zich daarover bij de burgemeester
in een brief met de volgende inhoud: