Vleesch houwen in de vorige eeuw.
werd nodig. De diikaanleg in het Eemgebied
was rond 1400 voltooid.
De waterscheiding in de Vallei bij de
Kmminkhuizerberg.
Meer naar het zuiden in de Vallei was ont
ginning moeilijker door de slechte afwate
ring. De ontginning van Woudenberg mis
lukte nog in de 12e eeuw. Bij Hoevelaken,
Hamersveld en Asschat lukte het wel, maar
Renswoude was halverwege de 14e eeuw
nog niet ontgonnen. Nog verder naar het
zuidoosten lag tegen de Emminkhuizerberg
aan een onbewoond hoogveengebied, dat
een natuurlijke waterscheiding vormde: ten
noorden ervan liep het water af naar de Eem
bii Amersfoort, ten zuiden naar de Rijn bij
Rnenen. Eind 15e eeuw wilde bisschop
David van Bourgondië het zuidelijk deel van
de Vallei tot ontwikkeling brengen en er turf
gaan winnen. Zo'n zelfde initiatief had de
bisschop ook genomen in het Kromme
Rijngebied. Daarvoor moest in de eerste
plaats de afwatering worden verbeterd en zo
gaf hij vergunning voor de aanleg van de
naar hem genoemde grift vanaf de
limminkhuizerberg naar de Rijn. De onder
neming mislukte evenwel door politieke
onrust: de bisschop streefde naar een een
heidsstaat naar Bourgondisch model en hij
negeerde daarbij de oude rechten van de ste
den Utrecht en Amersfoort. Dat leidde tot de
Stichtse burgeroorlog 1481-1483). Ook
Holland raakte erbij betrokken. Grote ver
woestingen waren het gevolg: in Amersfoort
en omgeving was in 1485 nog maar een
kwart van de bevolking over en die was
geheel verarmd. De ellende hield aan tot het
midden van de 16e eeuw. Het dijkonderhoud
werd verwaarloosd, wat leidde tot veel over
stromingen bij stormvloeden.
Een economische opleving werd pas moge
lijk na de vestiging van de eenheidsstaat
door Keizer Karei V. De vraau naar energie
leefde op en turfwinning werd weer com
mercieel interessant. De Keizer gaf'octrooi
en' (vergunningen) om het hoogveen in het
midden van de vallei af te graven aan twee
ondernemingen, namelijk in 1546 aan het
Veenraadsehap der Gelaersche en Stichtsche
Veenen en in 1550 aan de Compagnie van
Gilbert van Schoonbeke uit Antwerpen. Dat
leidde tot heel wat gedoe in de Vallei, maar
het was erg lucratief: in rap tempo werd het
veen in het midden van de Vallei volledig
weggegraven. Het dorp Veenendaal we ril
gesticht als woonplaats voor de turfarbei-
ders. Alleen had niemand aan de gevolgen
gedacht: door het weggraven van de water
scheiding en de sterke daling van het maai
veld werd het afwateringssysteem totaal ver
stoord. Het zuidelijk deel van de Vallei kon
niet meer afwateren naar de Rijn, mede door
een rivierverlegging bovenstrooms, die een
grotere afvoer via de Waal en verzanding
van de Nederrijn tot gevolg had, waardoor
de bedding hoger kwam te liggen. Voortaan
lien de natuurlijke helling in het
Valleigebied vanaf de Emminkhuizerberg
niet meer deels naar het zuidoosten (naar de
Rijn) en deels naar het noordwesten (naar de
Eem), maar was er nog maar één afwate
ringsrichting: vanaf de Grebbe naar
Amersfoort.
Overstromingen vanuit de Rijn
Door de verminderde waterafvoer in de Rijn
nam in eerste instantie de aandacht voor het
onderhoud van de Grebbedijk af. Dat onder
houd moest worden uitgevoerd door de
grondeigenaren in de buurt van de dijk.
Vroeger waren er ook wel doorbraken
geweest, waardoor de Nude was opgehoogd
met rivierklei. Het water kwam dan echter
niet ver, omdat het werd tegengehouden
door het hoogveen bij de Emminkhuizerberg
en vanwege het achtergebleven vruchtbare
slib had de overstroming ook wel een gun
stige kant. Nu echter kon het overstromings
water de hele Vallei door lopen tot
Amersfoort. De eerste keer gebeurde dit in
1595, maar in de loop van de 17e eeuw her
haalde het euvel zich regelmatig. Bovendien
kwam het nogal eens voor, dat een door
braak van de Grebbedijk samenviel met een
hoge waterstand op de Zuiderzee, waardoor
de Eempolders onderliepen en Amersfoort
dus van twee kanten werd bedreigd. Deze
hoedanigheid leidde daarom in de 17e eeuw
óók tot net idee voor het kunstmatig inunda-
tiegebied, dat wij de Grebbelinie noemen.
De Leusdens middenstand van de vorige
eeuw begint langzaam maar zeker contouren
te krijgen tijdens mijn bezoeken aan
ambachtslieden van toen.
Dit keer vervoeg ik mij bij de heer J.P.
Schakel in Bameveld om een beeld te krij
gen van het slagersvak dat met recht een
ambacht genoemd mag worden.
Hij dreef* zijn nering aan de Amhemseweg
nr. 64 in Leusden-Zuid van 1953 tot 1972
in een pand dat nog bestaat maar nu enigs
zins door geboomte aan het zicht is onttrok
ken. De familie Schakel maakte met hun
winkel het rijtje bedrijven dat daar destijds
gevestigd was kompleet. Naast de slagery
was er een bakker, groenteman en zuivel-
huis gevestigd. Daarover wellicht een ande
re keer meer.
Slager Schakel,, afkomstig uit Bleskens-
uraaf, begon zijn loopbaan bij het abattoir in
Bameveld om na enige tijd bij Slager v.
Beek aldaar in dienst te treden als knecht.
Hij benoemt de periode vlak na de oorlog
als een tijd waar hij mooie herrinneringen
aan heeft. Met de bakfiets bezorgde hij bij
klanten van Achterveld tot aan Harskamp
en Wekerom aan toe. Nogal een gebied dus
waarin hij lange afstanden moest overbruu-
gen. Tussen de middag schoof hij iedere dag
nij een andere familie aan tafel voor een
warme maaltijd. Diverse families hadden
op een vaste dag "dienst"
Zo bouw je solide klantenkontakten op
natuurlijk. Zorgeloos is het leven van een
slagersknecht wel maar een eigen zaak was
uiteindelijk het doel. Oorspronkelijk had hij
het plan opgevat in Kootwijkerbroek een
eigen zaak op te zetten. Doch zijn vroegere
wordt vervolgd.
G.P. Schakel en echtgenote poserend hij een ongetwijfeld nieuwe toon hank