480
Slaperdijk: de heulen (duikers) bij de Rode
Haan, net ten noorden van Veenendaal. Het
ging niet echt van harte. Het recht tot water
lozing werd aan strenge beperkingen gebon
den: het water mocht worden afgevoerd
naar de Lunterse beek, waarin op enkele
plaatsen peilschalen werden geplaatst, nl bij
liet Geeresteinsche schut en bij de Kleine
Koppel te Amersfoort. Kwam de waterstand
boven een bepaald peil, dan moesten de
heulen onmiddellijk worden gesloten. Dit
kwam vaak voor, want bij noordwestenwind
werd het Zuiderzeewater de Eem opge
stuwd, waardoor de lozing vanuit de Vallei
naar Amersfoort werd geblokkeerd. Deze
situatie deed zich natuurlijk juist voor, als
de landen boven de Slaperdijk ook veel
waterbezwaar hadden. Door het blokkeren
van de afwatering op zo'n moment kwamen
daar dan al gauw zo'n 1100 hectare onder
water te staan. De hele 18e en 19e eeuw
door waren er hierover dan ook vele con
flicten, die soms zo hoog opliepen, dat de
zuidelijke boeren de heulen met geweld
openbraken. In 1829 moest zelfs gedreigd
worden met inkwartiering van soldaten om
dit te voorkomen. Daarna liet men de heu
len wel altijd op een kiertje open, maar voor
een goede afwatering was dat onvoldoende.
Een oplossing was alleen in veel ruimer ver
band mogelijk. Natuurlijk zagen enkele
mensen dat ook in, zeker toen de water
schappen hun karakter van hoofdzakelijk
particuliere organisaties van grondeigenaren
begonnen te verliezen en publiekrechtelijke
organisaties onder toezicht van hogere over
heden werden. Halverwege de 19e eeuw
werd er dan ook al een poging gedaan om
een waterschap voor de Gelderse Vallei op
te richten. Maar de meerderheid van de
belanghebbenden bleef kortzichtig en keek
nog steeds niet over het eigen belang heen.
Hiervóór is al vermeld, dat het bekenstelsel
in de Vallei gekenmerkt wordt door een
sterk wisselende afvoer: soms liepen ze snel
over, soms stonden ze droog, maar meestal
ging het vanzelf wel goed. In normale tijden
bestond daarom de neiging om het onder
houd te verwaarlozen. Een goede waters
taatszorg vond men dan zonde van het geld.
Ten gevolge hiervan ontbrak een water
schapsorganisatie voor het onderhoud van
de watergangen in het Valleigebied boven
Amersfoort. Er waren alleen lichamen voor
dijkonderhoud en vervening, zoals de dijk-
stoelen van de Rhenensche Nude en
Achterbergsche Hooylanden, en van
Wageningen en Bennekom en het Veenraad-
schap der Geldersche en Stichtsche Veenen.
Deze besturen hadden in 1714 wel een
samenwerkingsverband gevormd onder de
naam Collegiën der Exonererende Landen
('exonereren' betekent uitwateren) om hun
gezamenlijk belang bij de waterlozing door
de Slaperdijk bij de Rode Haan beter te kun
nen behartigen, maar zij hadden niets te
zeggen over het gebied beneden de
Slaperdijk en waren dus geheel afhankelijk
van de goodwill van de bewoners daar en
met name van het stadsbestuur van
Amersfoort. In het noorden waren er alleen
het College tot directie van de Slaperdijk en
het heemraadschap van de Rivier de Eem.
Dat laatste bestuur voerde wel een schouw
over de beken, die hun water naar
Amersfoort afvoeren, voor zover die op
Utrechts gebied liggen, maar het hield zich
vooral bezig met het op diepte houden van
de Eem, zowel voor de waterafvoer als voor
de scheepvaart. Het Slaperdijkscollege en
het Eemcollege werden beide beheerst door
Amersfoorters, die in de eerste plaats de
belangen van hun stad voor ogen hadden.
De patstelling bleef dus bestaan, want de
afwatering kon pas verbeterd kon worden
als de afvoer van het water vanaf Amers
foort door de Eem zeker kon worden
gesteld. Daarvoor was beheersing van de
waterstand op de Zuiderzee vereist en dat
werd pas mogelijk na de afsluiting daarvan
voor de Noordzeevloeden. De hele 19e
eeuw werden er plannen daartoe gemaakt,
maar ze werden niet uitgevoerd vanwege tie
hoge kosten en de schade voor de visserij.
De voorstanders van afsluiting richtten eind
19e eeuw de Zuiderzeevereniging op. In
dienst van die vereniging maakte ir C. Lely
in 1891 het plan, dat hij laterals minister
van waterstaat tot uitvoering zou weten te
brengen. Dat lukte hem na de grote overs
troming rond de Zuiderzee in januari 1916,
toen de schrik er alom goed inzat. Midden
jaren twintig dreigde het project nog even te
stranden, maar tenslotte is het toch uitge
voerd en in 1932 kon de Afsluitdijk worden
gesloten. Door de sluizen in de dijk is nu
een redelijke beheersing van het peil van het
IJsselmeer mogelijk en daarmee ook van het
peil van de Eem. Het is dan ook begrijpe
lijk, dat er in 1931 een staatscommissie
werd ingesteld om een plan te maken voor
verbetering van de afwatering van de
Gelderse Vallei. De commissie kwam met
twee mogelijkheden: de aanleg van een
scheepvaart- annex afwateringskanaal van
de Rijn naar de Eem of het aanpassen van
bestaande watergangen tot alleen een afwa
teringskanaal, het Valleikanaal, dat het water
afvoert vanaf de Grebbe door de Slaperdijk
(waar de heulen nu zijn vervangen door een
stuw) en langs de Grebbelinie buiten de bin
nenstad van Amersfoort om naar de Eem.
Het was crisistijd en men koos de goed
koopste oplossing. De aanleg van het
Valleikanaal werd nog door de oorlog ver
traagd.
Toen het kanaal eindelijk klaar was, volgde
in 1948 ook een reorganisatie van de water
schappen in het Valleigebied. In Eemland
was dat al twintig jaar eerder gebeurd. Het
daar begonnen fusieproces werd geleidelijk
I 'allcikanaal (foto F. von LoenenO
Oplossing: het Valleikanaal
HISTORISCHI Kfi/y
Nieuwe waterschappen