WEERBARSTIG VOORUIT
STREVEND
660
HAMERSVELD 1900-1950
Tweede aflevering: De verstening.
Willen we de aanblik van het dorp nog beter
reconstrueren, dan gaan we letten op de
kleur van de baksteen. De voorhuizen en
vooral de voorgevels zijn op zijn vroegst uit
de achttiende eeuw. Het hing wel van de
welstand of mentaliteit van de eigenaar af of
vroeger óf later de houten dan wel lemen
wanden van de voorhuizen door stenen wer
den vervangen. Dat soms die gevels met
cement werden opgesmeerd en daarna al of
niet gewitkalkt of geel geverfd, duidde in
zoverre op ouderdom omdat men langs die
weg veelvuldige verbouwingen, o.a. wijzi
ging in raamverdeling, aan het oog wilde
onttrekken.
De stenen zijgevels van de stallen lijken zel
den van vóór 1900; zij werden erg laag
gehouden, vertelde iemand uit die tijd, want
baksteen was düür, want moest van ver
komen.
De stalraampjes waren schaars, van gietij
zer, halve maanvormig, drieruits.. Wie met
het oog op de levering van consumptiemeik
aan hogere hygiënische eisen moest vol
doen, verving ze in de jaren dertig door zes-
ruiters, waarvan de drie bovenste voor ven
tilatie te openen. Veel staldeuren accentueer
den de lengte van de stallen en het grote
aantal koeien.
Soms bleven juist op grotere bedrijven de
achtergevels langer van hout: toen na 1880
de veehouderij snel in betekenis toenam,
kon men juist op die welvarende voortva
rende erven simpel weer het achterhuis met
één of twee gebinten verlengen, en dus stal -
ruimte voor acht of meer koeien toevoegen,
door een of meer gebint-ankers bij te plaat
sen en de houten wand voorzichtig af te bre
ken en vier of acht meter verder weer vast te
spijkeren..
fi L
Verdere verstening.
Hen stenen bakhuis was vaak het eerste bij
gebouw, soms vast aan het voorhuis.
Meestal bakte men zelf het brood, een enkel
oud erf had nog een bakoven vóór op de
deel, tegen de brandgevel, ruggelings tegen
de open haard 'op de heerd'. Een losstaand
stenen bakhuis(je) was wel zo brandveilig,
vaak gecombineerd met een paar varkens
hokken, temeer omdat men graag het var
kensvoer van afvalgraan, meel, valappelen
en (kleine) aardappelen kookte.
Toen de varkenshouderij in de twintigste
eeuw toenam, bouwde men op zeker drie
erven een nieuw bakhuis annex zomerver
trek, kaasmakerij en varkensschuurtje. Niet
toevallig betreft het boerderijen met het
achterhuis naar de straat; daar kon het
vrouwvolk nooit zien wat er over de weg
kwam tenzij men 's zomers op de deel ging
wonen, al of niet op een houten vlot of oud
vloerkleed vanaf de brandgevel.
Een andere oplossing waren de minstens zes
zomerhuisjes, prieeltjes van groen latwerk,
wat verder van de varkenshokken met hun
duizenden vliegen geplaatst. Bakhuizen en
prielen stonden altijd ten noorden van het
huis, tegenover de op het noorden gelegen
keuken en kelder. De open voorzijde was op
het zuiden gericht. Ze hebben model
gestaan voor de t.b.c.-tenten die naar de zon
gedraaid konden worden.
Een stuk of zes stenen varkensschuren, keu
rig in het gelid met het al bestaande boeren
huis, er achter of ernaast, w erden na 1900
gebouwd, waarvan er twee een afgebroken
tabaksschuur vervingen.
Vier tabaksschuren hebben tot na 1950 var
kens en jongvee geherbergd.
In het gelid.
Typisch Hamersvelds of eigenlijk karakte
ristiek voor dorpen met strookverkaveling is
dat alle erven, aan dezelfde kant van de
weg, loodrecht op de weg staan met de
grote achterdeuren naar de weg, de centrale
weg van de ontginning die op Hamersveld
noord-zuid liep. of zuid-noord, daar zijn
J.Verduin en C.v.d.Hengel nog niet uit. In
Eeusbroek stonden, lijkt mij, alle erven ten
noorden van de ontginningsas, met de grote
deuren natuurlijk ook naar de weg, en de
voorhuizen op het noorden.
Afhankelijk van de breedte van de kavel
staat de schuur naast of achter het huis. In
zake de plaats van de hooi bergen schieten
mijn informatie en geheugen tekort. Ik heb
de indruk dat men aanvankelijk de hooiber
gen dicht bij het achterhuis bouwde, handig
voor de aanvoer van de schoven vóór het
dorsen en de afvoer van de Munten' stro na
het dorsen en voor de aanvoer van het hooi.
Dat laatste werd belangrijk, toen de graan-
teelt afnam en de veestapel groeide.
Heeft men hooibergen moeten verplaatsen
om de stal te kunnen verlengen? En/of heeft
men in verband met het brandgevaar ten
gevolge van hooi broei de bergen op veiliger
afstand van het huis geplaatst?
Het vaaltsgat
Er is nog een ons onbekend geworden fac
tor: het vaaltsgat. Er was vlak achter
de achterdeur een kuil van plm. 4 bij 6
meter die als mestvaalt diende, want de pot
stal leverde op de graanbedrijven met al dat
stro-in-o ver vloed behoorlijk wat massa op
aan mest; deze kon in de wintermaanden
niet op het bouwland gebracht worden,
denk aan de barre winter van negentig!
Nu was voor 1900 voor onze begrippen de
veestapel redelijk beperkt, maar men beden
ke dat er met gemak drie, vier paarden
waren, en die hield men vooral ruim in het
stro om ze schoon te houden. Soms bracht
men die betrekkelijk schone paardenmest
onder de koeien. Waarom zoveel paarden?
Op de Vel uwe heeft men eeuwen lang veel
paarden gefokt en gehouden. Reden temeer
was dat bij al de landarbeid op het toenma
lige landbouwbedrijf er veel personeel was,
een man of vier -volwassenen!- liep er al
gauw rond op de grotere erven in
Hamersveld en Stoutenburg, wist vader. Het
strooien van de mest uit de potstal over het
bouwland en het korenmaaien en -binden
met de hand gaf veel handen werk en de
hele w inter werd er gedorst. Met zoveel
man was het melken gauw klaar, maar vóór
het melken werd er al een bed laag koren
schoven op de deel dorsvloergedorst en
geruimd, d.w.z. het gedorste stro opgebon-
Cor v. d. Hengel
Boerderij 't Claeverenblad met de achterzijde naar de Hatnersveldseweg gekeerd.
De nieuwbouw van "De Brink" is er nu omheen gebouwd. Foto: Tiem Brouw
er