van de ouderen
MILMJJOURNAAL
o
het vandalisme
hoe willen we wonen?
vandalisme
in
Leusden
DOE ER WAT AAN
In het eerste half jaar van 1976
werden er in Leusden aan de
straatverlichting 61 lampen, 3
beschermkappen en 13 armaturen
kapot gemaakt. Reparatiekosten
ƒ5.211,53.
In de eerste 8 maanden van 1976
werden er een onvoorstelbaar aantal
ruiten van schoolgebouwen kapot
gegooid. Reparatiekosten 3.242,-.
Dit is slechts een kleine bloemlezing
uit het arsenaal van vernielingen.
glas etc hoeveel mensen werken er
aan de bouw en hoeveel kinderen
maken er gebruik van als de school
klaar is. Dan krijgen ze misschien begrip
voor het ingrijpende proces van zo'n
bouw en de funktie. En begrip betekent
heel vaak respect.
WAAR IS TOCH OOM AGENT?
Het is ons al herhaaldelijk opgevallen
dat in ons dorpsbeeld de goede heer
Bromsnor ontbreekt. Soms raast een
auto met mobilofoon uitgerust met té
grote snelheid door onze woonwijken
en dat is dan de politie die surveilleert.
Daar gaat geen enkele preventie vanuit.
Onlangs werden de fietspaden in de
wijk Rozendaal verboden voor
brommers. Er werden nieuwe borden
neergezet. En dat was het dan. Het
resultaat is nul. De bromfietsers trekken
er zich niets van aan, zoals te
verwachten viel. Het ontbreken-van
Oom Agent, die lopend en met de fiets
aan de hand zijn ronde doet, is een
verklaarbare zaak. De jonge agenten
willen dat niet. Ze willen rijden in een
auto, waarmee ze zich perfekt
konformeren aan de algemeen geldende
mentaliteit (met de auto een pakje
sigaretten halen op de hoek van de
straat). Wie wil zich tegenwoordig nog
moe maken?
Kunnen de jonge agenten misschien
tijdens hun opleiding leren dat ze een
opvoedende taak hebben door de
DONDERDAG 28 OKTOBER 1976
kinderen eerbied bij te brengen voor de
dingen van de gemeenschap? En dat ze
die taak alleen effektief kunnen
uitvoeren als ze die auto laten staan en
net als vroeger lopend of fietsend hun
ronde doen? Of is dat een onhaalbare
kaart zolang Leusden1 onder de
Rijkspolitie met veel te weinig mensen
valt?
Trouwens, waarom draaien de ouders
hun hoofd om en doen net alsof ze de
vernielwoede van de kinderen niet
zien? Wel iets zien en er steeds weer iets
van zeggen is een vermoeiende
bezigheid en wie wil zich tegenwoordig
nog moe maken?
Zou de verslaving aan de buis misschien
ook iets te maken hebben met een jeugd
die, zich vergeten voelend, hun
verveling afreageert op alles wat ze
tegenkomt? Het zou me mets verbazen.
Pratend met opgroeiende jongeren hoor
je steeds weer die klacht over het
ongezellige huis waar zwijgend moet
worden „kastje gekeken" en dat
helemaal geen thuis meer is.
Het is huichelen als we onze
gemakszucht afwentelen op de
kinderen en afkeurend ons hoofd
schudden over zoveel vernielingen.
IN WEZEN ZIJN DE VOLWASSENEN
DE VANDALEN, NIET DE
KINDEREN!
W. E.
de stad een prachtig speelterrein voor
kinderen.
Andere eigenschappen zijn:
Herkenbaarheid van de eigen buurt en
vaak ook het eigen huis. In de omgeving
bevond zich vaak een „landmerk", een
oriénteringspost zoals een kerktoren,
een raadhuis, een burg over een gracht
of een riviertje. Kortom, men kon zich
identificeren aan de woonplek: Je was
daar geboren, in dat huis, waar ook je
grootouders en als 't effe kon je
overgrootouders gewoond en
geploeterd hadden. Menigeen krijgt die
nostalgische blik in de ogen als Wim
Sonneveld zingt over het dorp waar hij
geboren is.
Dit alles is samen te vatten onder het
woord „referentie kader".
De weg naar school, naar je werk
voerde langs een mengeling van
afwisselende straatbeelden: Het
ambacht, (een heleboel kinderen wisten
nog waar hun vader werkte, waar z'n
baas woonde en hun vriendjes zagen
ook wat hun vader deed). De kroeg op
de hoek, de sociëteit, de clubs, de
kransjes Ze waren dichtbij en vormden
een' stuk kontakt.
Het kontakt met 't landschap was voor
de kleine steden en dorpen eenvoudiger
dan in de grote steden. In de
woonbuurten, waar-mensen woonden
die met velen in kleine té kleine
woninkjes hokten, was men verstoten
van licht, zon, natuur. En tóch hield men
van die buurt, waar men slechts met
grote tegenzin uit wegtrekt, omdat de
huizen vernieuwd moeten worden.
DE VERANDERENDE STAD
Na de oorlog bezonnen de architekten
zich op de woonkultuur. Tijdens
internationale bijeenkomsten werd
gekonkludeerd dat er meer lucht en
licht in de huizen moest zijn, grotere
woningen met een tuin en openbaar
groen waar ieder van kon profiteren.
Overigens wilde men ook in korte tijd
een einde maken aan de ontstane
woningnood en derhalve kwam het
flatgebouw in zwang. Eerst dne en vier
lagen hoog. dan torens van 10, 15. 20
verdiepingen. Kale onpersoonlijke
kabines brachten je naaide gewenste
galerij, die zó minimaal was, dat je
elkaar nauwelijks kon passeren. Maar
velen waren geholpen en men
vergaapte zich aan het prachtige
uitzicht.
De lol was er gauw af: het flatgebouw
voldeed aan geen enkele voorwaarde
die bij een leefbare woonomgeving
hoort. De woningen zelf waren klein en
gehorig, men kende zijn buren niet of
nauwelijks en als het enigszins kon,
wilde je er weg. Waar naar toe? Naar
het volgende ideaal: de tuinstad.
De stad was onleefbaar geworden.
Het was er gevaarlijk door het
toenemende autoverkeer, dat er niet
alleen voor zorgde dat de straten en
grachten verstopt raakten, maar ook het
speelterrein van de kinderen ontnam en
enorme stank veroorzaakte. Bedrijven
gingen uit de stad weg en vonden ergens
buiten een ideale gelegenheid om uit te
breiden en waren tevens beter te
bereiken voor bezoekers. De werkers
moesten overal vandaan komen op
omslachtige, tijdrovende wijze, maar
dat was minder belangrijk Velen
schaften zich een auto aan, om daar wat
aan te doen, en mede door die auto
werden omleggende natuurgebieden,
vrienden en kennissen ineens
makkelijker bereikbaar.
De stad raakte ontvolkt en verviel tot
museum, er werden kantoren gebouwd
en slechts alleenstaanden en echtparen
zonder kinderen, kunstenaars en
bejaarden bleven er wonen. De
„doorsnee" gezinnen die niet meer in
de flat wilden, verhuisden naar de
tuinstad, met ruime bebouwing, veel
groen, de auto voor de deur.
SLAAPSTEDEN
En daar wonen we nu, in de
zogenaamde slaapsteden. In een net
eengezinshuis, tuintjes voor en achter.
Vader weg van 's morgens acht tot 's
avonds half zeven Moeder past op het
kroost, brengt het naar school, haalt
boodschappen uit het winkelcentrum
met 't tweede autootje en „doet" het
huishouden. Vader komt 's avonds
doodmoe thuis, ziet z'n kinderen
nauwelijks. Moeder is moe van het
eentonige leventje en beide zoeken
naar vertier achter hun kleuren-t.v. De
straat, het plein is leeg. Als het waait of
regent kun je beter binnen blijven.
Trouwens waar moetje naar toe? Er is in
geen velden of wegen iets te zien of te
beleven dan alleen huiskamers met
echtparen achter hun t.v. De tuintjes
zijn omheind en in 't weekend wordt
Mensen lijken nooit tevreden. De hele
winter verlangen ze naar mooi weer en
als het dan 25 graden C. is, klagen ze
I over de hitte. Zo is het ook met het
wonen. Als ze dan eindelijk het
I prachtige eengezinshuis hebben
betrokken, dan is 't te stil. Ligt dat aan
de mentaliteit van de Nederlander?
Een bekend grapje is dat de
Nederlander het liefst een huis zou
willen hebben dat met de voordeur aan
de Kal verstraat ligt en achter uitkijkt op
de wellanden. Toch zit er wat in
Relatief houden weinig mensen van de
boerderij: Eenzaam in de polder met de
buren op 15 minuten afstand - met de
fiets zeg maar. De meesten willen graag
kontakt met buren, vrienden en
bekenden Afgezien van de kwaliteit
van de woning gaat dan voornamelijk
het zogenaamde „MICRO-MILIEU"
een rol spelen, d.w.z. de woon-leef
omgeving. De aankleding van de straat,
de wijze waarop huizen gegroepeerd
worden, groenvoorziening,
kontaktmogelijkheden met de
medebewoners in de buurt, relatie met
winkels en werkgelegenheid, openbaar-
en eigen vervoer en zo zullen er nog wel
wat eigenschappen op te noemen zijn.
In onze samenleving kunnen we een
aantal wensen in de omgeving
voldoende vinden, er blijven er ook die
niet in vervulling gaan om het optimale
woonmilieu te bereiken.
De beter gesitueerden zijn in staat van
twee walletjes te eten door als ze in de
stad wonen een tweede huis „buiten"
aan te schaffen; zij die „buiten" wonen,
een tweede huis in de stad Daaruit valt
af te leiden, dat de mensen - als hij
daartoe in staat is - zowel het stedelijke
als het landelijke milieu aantrekkelijk
vindt.
AANTREKKINGSKRACHT VAN DE
STAD
Karakter van stads- en dorpskernen is
e grotere dichtheid (d.w z. een groter
aantal woningen per ha dan in
uitenwijken; verscheidenheid van
type bebouwing (hoog, laag, groot en
n naasl elkaar); nabijheid van
perken, winkelen, openbaar vervoer en
j-nenden of kennissen. Deze strukturen
enraerken zich door stegen, straten en
P einen, vaac zonder begroeiing. Toen
e straat niet in beslag werd genomen
I 00r "jdende en stilstaande auto's was
daar driftig in geploeterd of je pakt de
auto en gaat naarTruus en Wim. Als de
kinderen slapen wordt er een kaartje
gelegd of je gaat gezellig met z'n vieren
t.v. kijken.
De huizen zijn eender gebouwd en
ingericht, van afwisseling is nauwelijks
sprake. Voor kinderen is de omgeving
echter stukken idealer dan toen ze nog
in een flat woonden Nu kunnen ze de
straat op en zijn dan minder tot last.
Het sociale kontakt vindt plaats
tijdens 't wassen van de auto: je kent je
buren tenminste.
Maar veel problemen blijven, als
gevolg van onze uitdijende bevolking
en de welvaartsstaat. De mens voelt
zich toch eenzaam, het referentie kader
ontbreekt, het woonmilieu blijft koud
en zo zie je idan weer mensen naar de
binnenstad gaan om er van kuituur en
afwisselende beelden te genieten.
DE IDEALE STAD
De hiervoor geschetste beelden zijn
overtrokken, maar als je goed om je
heen kijkt zie je vaak pijnlijk hoe waar
ze zijn. Je leest het interview met die
mevrouw, die beseft dat ze blij moet
zijn in Leusen, maar toch naar de
bedrijvigheid van de stad terug
verlangt. We gaan in Leusden bouwen
aan de tweede fase, maar worden we er
dan beter van? Grijpen we de kansen
die besloten liggen in nieuwe plannen
gebaseerd op de bestaande kennis? Zijn
we met z 'n allen verantwoordelijk voor
het milieu van onszelf en onze
kinderen?
Kunnen we een stad bouwen waann
de meeste van onze woonwensen een
feit worden? De zogenaamde „ideale
stad"?
De vele krachten in ons
maatschappelijk bestek landelijke en
gemeentelijke politiek, opvattingen van
stedebouwers en planologen,
aktiegroepen, ambtelijke instanties,
projectontwikkelingsmaatschappijen,
verouderde denkbeelden van huidige
en toekomstige bewoners, maken het
erg moeilijk naar een ideaalbeeld toe te
groeien Het is overigens begrijpelijk,
dat er niet één ideaalbeeld bestaat daar
ieder mens daar anders overdenkt Dus
moeten we naar een struktuur
waarbinnen verschillend ingestelde
mensen zich thuisvoelen. Maar tevens
moeten we weer een aantal waarden
hervinden die dreigen verloren te gaan.
Eén van de belangrijkste waarden
waaraan gewerkt moet worden is- de
stad niet alleen voor onzelf, maar ook
voor onze medemens ideaal te plannen
voor kinderen én bejaarden, voor
mensen uit diverse milieus en
inkomensgroepen. Dat houdt dan
tevens in dat de stad weer een
interessant afwisselend karakter krijgt.
Ook moet het mogelijk zijn een keuze te
doen uit wonen in wat drukkere
gebieden (met lawaai, bedrijf,
autoverkeer) en in stilte-zónes Uit het
hierbij geplaatste interview blijkt dat er
aan verschillende aspecten van het
stedelijk milieu behoefte is, want er zijn
ook velen die de rust in hun buurt erg op
prijs stellen.
Er kan van niemand verwacht
worden dat in een kort artikel ingegaan
wordt op de aspecten die tot het beeld
van de ideale stad moeten leiden. Daar
zijn zeer veel disciplines dagelijks mee
bezig en nog zien we in ons land of er
buiten maar weinige woongebieden die
iets hebben dat „er op begint te lijken".
Ook mij zal dat dus niet lukken
ofschoon er uiteraard veel over te
zeggen, dus te schrijven, valt, maar dat
is dan de zoveelste bijdrage.
Het zou echter zinnig zijn als
iedereen die zich bij het wonen m een
dorp of stad betrokken voelt, zich wat
meer bewust zou maken wat er aan zijn
woonomgeving mankeert en daar uiting
aangeeft. Zodat bestuurslichamen,
volksvertegenwoordigers, planologen,
architekten, wetenschappers, zich van
die kritieken en wensen een beeld
kunnen vormen en er een drang bestaat
tot verbetering en verneiuwing van
woongebieden. Het is bijna te laat, dus
haast u!
Toch kan ik het niet laten nog wat
gedachten aan te dragen die het
overwegen waard zijn en misschien
aanleiding zijn tot betere ideeën en
nieuwe reakties.
WONEN
In het woonmilieu moet weer
overzichtelijkheid, herkenbaarheid
ingebouwd worden. Niet alleen van de
wijk, maar ook van ieder huis. Daartoe
zou het wel eens noodzakelijk kunnen
zijn (binnen bepaalde kader)
wijzigingen in elke womng op zich toe
te staan. We zouden weer moeten
weten dat we in Leusden wonen en niet
in Nieuwegein, Purmerend of Almere.
En onze woning moeten we op een
andere manier herkennen dan door de
auto van onze buren.
REFERENTIE KADER
Om ons woonmilieu een wat meer
interessant beeld te geven moeten er
weer herkenbare beelden in
teruggebracht worden: Ambachten aan
de straat, integreren van wonen en
werken, waarbij hieronder allerminst
verstaan wordt dat je uit je bed trilt,
vanwege de machines van een
continuebedrijf.
Zou het niet mogelijk zijn een plek
vrij te maken ten behoeve van een uit
een Amsterdamse wijk weggesaneerde
kroegbaas, die weer een hele nieuwe
klantenkring bindt7
Ook het integreren van buurten,
zodat verschillend soortige mensen
elkaar kunnen ontmoeten en wellicht
helpen.
Er is nog veel over te zeggen
Misschien is dit artikel aanleiding voor
sommigen om te reageren, zodat er een
discussie op gang gebracht kan worden
die in het proces van de uitbreiding van
Leusden een hulpmiddel kan betekenen
voor de ontwerpers en het
gemeentebestuur.
Rob Nord.
ALLES WORDT IN GELD
UITGEDRUKT
Alles wordt m geld uitgedrukt. Zou daar
niet de kern van het vandalisme in
gezocht kunnen worden?
Mijn zoon van drie jaar rukte laatst een
blad van een boom. Ik zei toen: „Zet dat
blad er nou ook maar weer aan." Hij
deed manmoedige pogingen, maar zag
al gauw dat dat niet meer zou gaan. We
hebben hem toen verteld dat hij nooit
iets Kapot mag maken dat hij niet ook
weer kan repareren. Dat heeft niets met
geld te maken.
Er is een „wilde stam" op een van de
Indonesische eilanden, die wij dan
primitief noemen. Als deze mensen een
boom omhakken om daar bijvoorbeeld
een kano van te maken, dan planten ze
met veel ceremonie een jonge loot op de
plaats van de omgehakte boom. Dat
heeft niets met geld te maken.
De Indianen in Peru, die op 4000 meter
hoogte in de Andes een hard bestaan
leiden, vragen de grond waarop ze hun
armzalige hutten bouwen, daarvoor om
toestemming. Zij begrijpen de
diepgaande relatie van de afhankelijke
mens met zijn natuurlijke omgeving.
Ook dat heeft niets met geld te maken
Als we onze kinderen eens zouden
vertellen hoe bijvoorbeeld een school
ontstaat: ontwerp, tekeningen,
bouwmaterialen (hoe maken we stenen,
We mopperen allemaal op het
toenemend vandalisme. Er worden in
Nederland en in Leusden aan de
lopende band ruiten ingegooid, bomen
vernield, scholen kapotgemaakt en ga
zo maar door. Niets is meer veilig voor
de lieve jeugd.
Op de eerste plaats is dat te wijten aan
de mentaliteit van de ouders en andere
volwassenen, die gewoon doen alsof ze
de boosdoeners niet zien. Ze draaien
eenvoudig hun hoofd om, behalve dan
natuurlijk als eigen huis en have het
mikpunt zijn. Je kinderen leren dat ze
respekt moeten hebben voor bomen en
struiken, voor scholen, papierbakken,
kortom voor alles dat door en voor de
gemeenschap is gebouwd, is een
vermoeiende zaak. Het is een dagelijks
terugkerende les die al begint als ze
nauwelijks drie jaar oud zijn.
Ik maakte eens het volgende mee: Op
een van de pleinen in onze buurt stond
een prachtige jonge plataan, een
schitterende boom. Op een avond zie ik
tot mijn schrik dat de boom gebroken
ter aarde ligt. Ontdaan sprak ik een
bewoner aan die zijn auto stond te
poetsen. „Maar meneer, weet u hoe dat
komt?" Hij kijkt me niet-begrijpend
aan „Ik bedoel die plataan.... die
boom", en wijs op het geknakte geval.
„Oh ja, dat weet ik. Kinderen. Ze gingen
eraan hangen. Maar we weten welke
kinderen en de ouders kunnen mooi
betalen!" Als ik dan zeg dat die plataan
onbetaalbaar is, haalt hij zijn schouders
'op en gaat door met poetsen.