MILIlïlJ JOURNAAL I
Woont u fijn in Leusden
Commentaar van
Rob Nord
JOAN HOFMAN:
BESCHAAFD
VECHTJAS
of:
stedebouw in een dorp
Ingezonden 'Brieven
DONDERDAG 13 JANUARI 1977
LATEN WE ONS NEET HAASTEN
WANT WE HEBBEN WEINIG TIJD
'Een uitstekend citaat waarmee de heer
jSpaans duidelijk maakt erg goed aan te
voelen wat er in onze maatschappij- en
Idan nog in het bijzonder: de stedebouw
'mis is. Tijdgebrek (haast) van de ene
groep, overvloed aan tijd (verveling)
'van de andere en daarnaast gebrek aan
'belangstelling voor de medemens komt
'ook tot uitdrukking in de vorm die onze
kvoning en woonomgeving (dorp, wijk,
•stad) krijgt.
'Maar dat is niet het enige waar Spaans
tegen in opstand komt. Zijn vele vragen
in de hierboven afgedrukte brief wijzen
op angst voor een toekomst, angst voor
vreemden, die die toekomst vorm gaan
geven en daarbij geen rekening houden
met het verleden, zoals: de
.,oer"-bevollring, de oorspronkelijke
Vorm van het dorp. En tenslotte de angst
voor een onweerhoudbare groei,
waar(door vele experts) plannen voor
gemaakt worden. Experts zoals-
planologen, sociologen, ekonomen,
vormgevers, bestuurderen. Hij voelt
zich machteloos tegenover zoveel
kennis en macht en geeft daaraan uiting
in zijn brief door de vele vragen, waar ik
elk op zich - best nader op in wil gaan,
maar door ruimtegebrek nu niet toe
kom. (Wellicht in de nabije toekomst
wel: in de krant en misschien in de
kursus voor Latent Talent).
Toch wil ik niet nalaten in te gaan op een
paar aspekten in de brief. Spaans kan
duidelijk niet kiezen tussen het
behouden van oude vormen en nieuwe
vormen, die over het algemeen - voor
zover zijn kennis daarvan strekt - kil en
koud zijn. Laat ik beginnen te zeggen
dat er een behoorlijk aantal goede
ontwerpers in Nederland zijn, die
aanvaardbare, fantasierijke
architectuur kunnen maken. Steeds
meer gemeentebesturen, beleggers en
andere opdrachtgevers zoeken deze
ontwerpers op, omdat ze zich bewust
zijn dat de gebouwde omgeving een
goede kwaliteit moet krijgen. Toch zijn
er nog teveel ontwerpers die
gedwongen worden in een te korte tijd
een enorme hoeveelheid werk te
produceren, hetgeen natuurlijk ten
koste gaat van de kwaliteit.
Wat betreft het citaat uit het
proefschrift betreffende het restaureren
en renoveren (hetgeen twee totaal
verschillende begrippen zijn) wil ik een
ander citaat er tegenover zetten: „de
oude stad is de donor van de
nieuwbouwwijk" (architekt ir. Aldo
van Eyck). Dat wil zeggen, dat je best
trots mag zijn op datgene wat er in het
verleden gemaakt is, waarin meer
aandacht besteed werd aan schaal en
menselijke maat. Dat werd niet bewust
gedaan, maar ontstond uit een
maatschappelijk bepaald beeld.
Overigens staan er uit de 16e en 17e
eeuw slechts openbare gebouwen en
woningen voor de rijken. De krotten
van hout voor de armen zijn al lang
verdwenen. Is het echter niet de
moderne mens die eist dat z'n auto voor
de deur moet kunnen staan, dat hij met
diezelfde auto makkelijk naar een
andere stad moet kunnen rijden?
Welaan: dat heeft schaalvergroting tot
gevolg gehad. Men trekt nog steeds om
die reden uit de oude binnensteden weg
en gaat wonen in ruim opgezette wijken
(slaapsteden). Variatie op een bekend
gezegde- elk volk krijgt de woonbuurt
die hij verdient! Vandaar dat we de
oude stad met z'n kleine stegen, zijn
pleinen, de van elkaar verschillende
gebouwen zo nodig hebben We kunnen
erop terugvallen.
Tenslotte nog een opmerking op de
voornaamste reden welke Spaans tot
het schrijven van zijn brief nooptehet
omstreden nieuwe winkelcentrum.
Helaas moet ik konstateren, dat het
„hart" van Leusden bestaat uit een kerk
en wat losse boerderijen. Heel anders
dan diverse dorpen in Friesland en
Groningen of - om nou maar eens een
duidelijk voorbeeld te noemen -
Bronkhorst in de Achterhoek: Een
brink met daaromheen kerk, raadhuis,
een paar winkeltjes en de kroeg.
Leusden heeft een nieuw hart nodig:
een duidelijk centrum met openbare
gebouwen, een brink, winkels en een
kroeg. Een centrum dat als zodanig
herkenbaar is en niet aan een
benzinepomp. Ik ben te pragmatisch om
er lang over te filosoferen. Er ligt voor
Leusden een geweldige kans om
daarvan iets goeds te maken en ik heb
de indruk dat de goede wil bij
stedebouwkundigen en gemeente ook
wel aanwezig is.
Dat houdt helemaal niet in dat de
Biezenkamp middels de
Hamersveldseweg maar een
wormvormig aanhangsel is geworden,
dat zonder meer als een blinde darm
verwijderd moet worden. Ik zie goede
mogelijkheden voor oplossingen in
Stedebouwkundige zin om De
Biezenkamp iets „eigens" te geven
evenals de Hamersveldseweg. Men
moet echter realistisch genoeg zijn om
te erkennen dat, voor een dorp van
25.000 inwoners, Biezenkamp en
Hamersveldseweg onvoldoende groot
zijn en in maatschappelijk opzicht geen
mogelijkheden hebben een echte kern,
een echt leefbaar hart te vormen. Maar
daarover een volgend keer meer.
Rob Nord.
Joan Hofman woont sinds 6 jaar in
Leusden. Hij is van beroep bioloog,
werkzaam bij Staatsbosbeheer bij de
afdeling Natuurbehoud. Hij koos
destijds als bijvak planologie. „Er is een
heel spel van maatschappelijke regels
waar ook de biologie in casu de
natuurbescherming in meespeelt. Dus is
het nodig dat je de spelregels kent."
Zijn opleiding en instelling deden hem
als een van de eersten bij de Werkgroep
Bestemmingsplannen belanden. Hij
begon destijds met veel enthousiasme.
In de Leusder-Krant van 24 augustus
'73 zei hij tegen Anco Mali: „Ik hoop
dat het C.M.L. dat in oprichting is
voldoende deskundig zal zijn en
voldoende greep op Leusdens
milieubeheer zal kunnen krijgen om
Leusden ook in dit opzicht progressief
te laten zijn."
Wat levert een terugblik medio
december '76 op?
Allereerst het feit dat een beetje redelijk
oordeel over het geheel van de
bestudeerde zaken niet veel eerder
gegeven kon worden. „Toen we bezig
waren kreeg je alles hapje voor hapje. Je
wist nooit of je met het voorgerecht of
het toetje bezig was. Het verband tussen
de deelnota's verloor je bijna uit het
oog. Het werd nooit een diner."
Daarom acht hij het van het grootste
belangnu eens goed te toetsen wat er nu
van de hele inspraak bij de tweede fase
gehonoreerd is. Hij is enigszins
geschrokken van het eerste deelplan
zoals dit nu op tafel ligt.
Iedereen heeft toegeleefd naar het
ideaalbeeld van het aspect waarvoor
men zat. Bij hem was dit vooral het
groen in de beleving van het
woonmilieu. De herkenbaarheid, de
identiteit van de wijk, het
verrassingselement, vergelijk het
avontureneiland in het plan Rozendaal,
een speels element zoals bijv. de
aanvankelijk geplande begroeide
„bult" tegenover de Torenakkerweg.
„Bij de hele voorbereiding van de
tweede fase heeft de betekenis van het
groen steeds op de voorgrond gestaan.
Waar is het gebleven? In het eerste
deelplan is hiervan niets terug te
vinden. Het accent ligt op de kwaliteit
van de woning, niet op de kwaliteit van
de woonomgeving." Hij spreekt de
hoop uit dat het in de verdere
deelplannen beter zal zijn. De
woningdichtheid zal er waarschijnlijk
wel lager zijn, wat automatisch
betekent dat er meer voorzieningen
mogelijk zijn, maar hij pleit ervoor dat
ook de bewoners van goedkope
woningen hierop recht hebben. „De
individuele bewoners zijn er op vooruit
gegaan. Zijn we er mee klaar de
flatbewoners een gezinshuisje aan te
bieden? Betekent dit dat we hen
voorzieningen moeten onthouden? Zij
hebben het recht te ervaren dat zij in
een dorp wonen."
Bovenstaande betekent niet dat hij kapt
met zijn lidmaatschap van de
Werkgroep Bestemmingsplannen. „Ik
ben niet iemand die halverwege de rit
uitstapt. Bovendien houdt het werk van
de werkgroep niet op met de tweede
fase."
Het betekent wél dat hij er zeer alert op
zal zijn, niet als een stukje vlagvertoon
te functioneren om de tweede fase te
rechtvaardigen.
Daarom zal hij o.a. de volgende zaken
zeer nauwlettend in de gaten houden:
Leusden is geen groeikern. Men moet
maar eens bijkomen uit de
uitbreidingsroes. Er zou sprake zijn van
een flexibel beleid, tot nu toe blijkt daar
niet veel van. De beloofde fasering en
bijstelling door de gemeente blijft uit,
maar zij pleegt wel een actieve
acquisitie (werving) voor
werkgelegenheid. Zijn er wel 3000
woningen nodig? Of schept men
aldoende de behoefte aan 3000
woningen? Het aantrekken van de
Bankgiro-centrale betekent niet dat je
er de overloop van de Heuvelrug mee
opvangt. „Je trekt mensen van veel
verdere afstand Weg. Het aantal
woningzoekenden in Leusden is niet zo
groot en het woord woningzoekende
wordt vaak ten onrechte
geïnterpreteerd als daklozen."
En verder is hij van mening dat men met
de ontwikkeling van de tweede fase niet
mag doorgaan als er geen garanties zijn
voor goede externe ontsluitingen.
Tot zover Joan Hofman, deskundig en
beschaafd vechtjas binnen de
Werkgroep Bestemmingsplannen.
M.W.
interessant stukje van Rob Nord over:
„Hoe willen we wonen".
Wat willen we eigenlijk op woongebied,
wie het weet mag het zeggen. Deze
zomer stond er in net NRC-Handelsblad
een litanie van een meneer die uit de
stad in een groeidorp was gaan wonen.
Het gezin voelde zich niet gelukkig, 't
was alles te primitief: slecht vervoer,
een autootje voor meneer, scholen te
ver weg, winkels te weinig en een gering
aanbod, geen amusement of andere
culturele toestanden, film, muziek,
toneel in een avond niet te doen, tenzij
vroeg weg en laat thuis.
De voorzieningen in de voedingssector
net zo slecht of best als in de stad Door
de grote toeloop van „buiten" werden
de oorspronkelijke bewoners met wat
we zouden kunnen noemen hun
cultuur, hun leefgewoonten, volledig
weggespoeld. Gemeenteraad,
verenigingen, clubs, sport, het bestaat
louter uit nieuwkomers waarvan de
meeste geen begrip hebben van wat een
dorp was of zou kunnen zijn.
Wat willen we eigenlijk? Willen we al
die rechtvaardige straatjes, hofjes,
pleintjes, om onze zo geliefde
verkleinwoordjes te gebruiken,
waarmede we onze onware nederigheid
willen tonen?
Nee, wat we willen is een leefbaar
milieu, wat dat ook wezen mag,
misschien is het een eigen vertrouwde
omgeving door de heer Nord aangeduid
als „referentiekader", wat dat dan ook
wezen mag. Maar in Leusden zijn we
bezig de boot te missen, wat we hier
zien verrijzen zie je van Delfzijl tot St.
Anna Termuijen.
Hier en daar springt er wat uit: in
Vlaardingen zagen we kort geleden iets
wat op referentiekader geleek: slechte
flats afgebroken, en als woonhuizen
herkenbare blokjes in warme rode
baksteen met hier en daar een pogen tot
trap-, hals- of klokgevel. Aan een van de
fraaie singels in Kampen iets dergelijks,
maar dan als woningen voor de wat
oudere mensen.
We missen die mensen die iets kunnen
scheppen dat aanvaardbaar is, lieden
met wat fantasie, die speelse lijnen
durven te hanteren. In een proefschrift
las ik pas als laatste stelling, dat het
handhaven en renoveren van oude
boerderijen in een nieuwbouwwijk
wijst naar de armoede, die er heerst in
het bouwkundig denken. Nou, daar
kunnen we het dan mee doen! Op de
manier van nu zijn die eindeloze straten
ontstaan omstreeks 1880-1900 in de
grote steden.
De mogelijkheden in Leusden zijn, ook
al omdat het geen achtergrond heeft.
beperkt. Een interessante mogelijkheid
is er nog in de aankleding van
Hamersveldseweg, Zwarteweg en
Biezenkamp met ambachtelijke
bedrijfjes, ldeinere winkels en
dienstverlenende bedrijven. Hier en
daar wat oudere huizen en een enkele
boerderij scheppen nog gelegenheid het
dorp een hart te geven, misschien wat
sfeer te brengen. Het dorp een echt hart
te geven en geen buiten het lichaam
geplaatst kunsthart. Te constateren is de
teruggang in de winkelcentra aan de
rand van de steden, de trek is weer naar
de stad, waar men door allerlei
maatregelen de mensen weer op kan
vangen, iets gezelligs geven.
Er is geen nostalgie naar het verleden.
Wat er wel is: hang naar leefbaarheid,
menselijkheid, het niet, waar dan ook,
een nummer te zijn, dat al of niet geld
inbrengt.
De statusjagerij van sommigen past
eigenlijk niet in deze tijd; nu verlangen
we naar meeleven en ook meedogen.
Maar nogmaals, veel tijd is er niet meer,
de plannen voor de naaste toekomst
liggen vast in ons goede dorp, laat ons
onze kostbare tijd niet verdoen met het
narekenen van wat het huis of de auto of
de vakantie van de buurman kost, maak
eens een praatje met die en gene, heb
belangstelling voor een ander, da's wat
anders dan nieuwsgierigheid, en vooral
leef mee. Dat is ook milieu.
Albert Einstein, geloof ik, heeft eens
gezegd: „Laten we ons niet haasten,
want we hebben weinig tijd
C. Ph. Spaans,
Travertijn 16,
Leusden.
De meeste Leusdenaren zullen
moeten toegeven, dat ze tevreden
moeten zijn met hun huis in Leusden.
Vaak hebben ze dat zelf mogen
uitzoeken. Ze hebben er vorstelijk voor
betaald of ze betalen een redelijke huur
en daar heb je dan ook wat voor:
woonkamer, keuken, vier slaapkamers
en .oh, ja een tuintje en natuurlijk
kasten te weinig en de architekt had ook
wel eens beter kunnen denken
aaniedereen kent dat soort
opmerkingen wel. Je mag niet al te
tevreden zijn. Maar nu niet over het
eigen huis, maar de ruimte er omheen.
Men noemt dat de „woonomgeving".
Wat is dat?
Woonomgeving is stedelijke ruimte
direkt rond het eigen huis, de
woonbuurt. Vaak is dat de straat, het
plein, wat water, de huizen van de
buren. Die ruimte is op zichzelf ook
weer een interieur je loopt in de straat,
omgeven door straat„wanden" Zo n
straatinterieur kan een veilig gevoel
geven. Als het waait en regent, loop je
dicht langs de huizen en wanneer de zon
fel schijnt, eveneens.
De huidige stedebouw kent dat soort
bescherming nauwelijks meer. De
voortuinen houden de passant op een
kunstmatige afstand van de woning,
waardoor je overgeleverd wordt aan de
elementen
Zoals de woonkamer de
ontmoetingsplaats is voor het gezin met
zijn vnenden en vriendinnen, zo zou de
straat en het plein de ontmoetingsplaats
behoTen te zijn voor de
straat/plein-familie. Daar zijn mensen
bij die liever in hun eigen kamertje
blijven zitten, anderen hebben behoefte
aan kontakten en zouden die op een
natuurlijke manier op straat moeten
kunnen leggen. Misschien met als
hulpmiddel een bankje bij een zandbak,
of een wasplaats voor auto's of een
schuurtje waar je je bromfiets kunt
repareren of een gezamenlijke tuin
waar je groente kweekt, ik noem maar
wat mogelijkheden Er komt veel op de
aankleding van de buiteninterieuren
aan: lantarenpalen, muurtjes,
beplanting.
In Leusden zijn enkele heel geslaagde
stedelijke interieuren aan te wijzen, die
door de omwonenden zelf tot stand
gebracht zijn. De betrokkenheid bij die
inrichting heeft de bewoners dichter bij
elkaar gebracht, waardoor ze hun
woonomgeving plezieriger ervaren
De stedebouwkundigen, die meestal
de interieuren ontwerpen, moeten dat
veelal doen zonder de inbreng van de
bewoners. Stel je voor dat je woning
van te voren wordt ingericht door een
bekwaam interieur-architekt, echter
zonder datje inspraak hebt! Dan zou je
wel eens gekonfronteerd kunnen
worden met een zwarte
marmoleum-vloerbedekking, in plaats
van een tapijt, met wat losse
zitelementen, in plaats van een gezellig
bankstel, met witte wanden met
abstrakte schilderijen aan de
muren
U vindt dat toch ook afschuwelijk7
Maar het interieur van de straat wordt
toch zo maar bepaald. Ligt dat nou aan
de stedebouwkundigen, die niet
vakbekwaam zijn? Zeker niet. En zeker
technisch gesproken is men op de
stedebouwkundige buroos en de
diensten van de gemeente zeer wel in
Straat als interieur: gezellig en beschuttend tegen weer en wind.
staat de trottoirs, de lantaarnpalen, een
boom hier en daar te plaatsen
Maar net zoals de beste
interieur-architekt niet kan weten hoe
hij een huis moet inrichten als hij de
bewoners niet kent, zomin kan een
stedebouwkundige onmogelijk de straat
of het plein aankleden zonder
medeweten van de bewoners.
THUIS IN ONZE STRAAT
Wat mij betreft geloof ik, dat dit komt
doordat we als bewoners van een stad
niet opgevoed zijn over onze
woonomgeving na te denken De grote
lijn wordt buiten ons om bepaald, we
hebben daar ook weinig verstand van
en het hangt van een hoop andere
faktoren af en van de gedrevenheid van
ontwerpers of onze straat er aardig,
intiem kontrastnjk uitziet of niet. Maar
ook al is de straat oninteressant, we
kunnen er nog heel wat van maken.
Gesteund door de vakmensen kan in
een wijk met 200 dezelfde huizen op die
manier een eigen identiteit van de straat
ontstaan, waardoor deze er anders
uitziet dan de straat verderop Wellicht
leuker, we voelen ons er meer bij
betrokken, we zullen dan niet dulden,
dat onze kinderen, of anderen de
struiken en planten vertrappen, de
lantaarnpalen beklimmen om de
lampen kapot te maken, muren te
bekladden enzovoort Kortom: we
voelen ons er thuis. Het wordt onze
straat en niet straat nr. zoveel.
De interesse van bewoners zou zich
eigenlijk uit moeten strekken tot buiten
de woning. Dat is tot nu toe niet zo, als
je de interesse ziet die bestaat voor
plannen die in een vroeg stadium den
volke worden getoond. Men
interesseert zich alleen voor de woning
waar men zelf gaat wonen of men gaat
na in hoeverre men last heeft van de
woning „aan de overkant".
We kunnen ook geen tekeningen lezen,
doen er trouwens ook geen moeite voor
om dat te leren. Eigenlijk ligt het dus
voor een groot gedeelte aan onszelf
dat er zulke saaie straten, pleinen en
wijken ontstaan. Het interesseert ons
niet' Onze oudere steden en dorpen zijn
zo interessant, omdat men zich in die
tijden wèl bezighield met die omgeving.
Men verbleef meer op straat. Men
interesseerde zich ook meer voor
elkaar. Dat had zijn schaduwkanten
(bemoeizucht), maar meer nog zijn
positieve kanten, waardoor men meer
wist wat er in de buurt gebeurde. Ik heb
nog steeds het angstige gevoel, dat de
overburen dood kunnen gaan zonder
dat de omwonenden dat in de gaten
hebben Iedereen zorgt voor zijn eigen
hebben en houden en de ander kan ons
eigenlijk niet veel schelen. Als ze maar
niet aan onze auto, tuin, en noem maar
op komen
Je kunt zelfs in de krant lezen, dat
woningen niet te dicht op elkaar moeten
staan, opdat we niet te veel „last" van
elkaar hebben. Daarmee vergooien we
de kans op een echt straat-interieur; we
njden snel naar ons eigen celletje en
daar zitten we dan: our home is our
castle. Gekluisterd achter de beeldbuis
worden we geregeerd door
ambtenaren, bedillerig, maar dat valt
ons niet meer op
Niet alleen de nabije omgeving van
ons dorp interesseert ons met, ook het
Eigen identiteit van de straat (woningwetwoningen tn Groningen).
Geachte redacteur,
Wellicht heeft u een plaatsje voor het
volgende in het Journaal:
!n het vorige Milieu-Journaal stond een
hart van Leusden, waar nu aan gewerkt
wordt valt kennelijk buiten de
interessesfeer. Voor zover ik heb
kunnen nagaan was er alleen wat
belangstelling van winkeliers die hun
eigen belangen willen veiligstellen,
waar ze natuurlijk groot gelijk in
hebben, maar toch het veel grotere
belang van de dprpsgemeenschap uit
het oog verliezer). Dat komt ook door
een gebrek aan inzicht in
stedebouwkundige mogelijkheden en
de begeleiding daarbij.
Het kommentaar in de Leusder Krant
op de tentoonstelling was nou ook niet
bepaald uitnodigend om de plannen
voor het toekomstige centrum te gaan
bekijken. Uit dit kommentaar blijkt
maar weer eens hoe met het met zoveel
moeite verworven goed „inspraak"
gesold wordt. Er is altijd gekankerd, dat
een gemeente maar plannen maakt en
die uitvoert, zonder dat de burgers
weten wat er allemaal gebrouwen
wordt. Het tentoonstellen van te
realiseren plannen heeft ook geen zin,
want dan kun je slechts op details vallen
en proberen die nog te wijzigen.
Eindelijk is het dan zover, dat een
vlekkenplan getoond wordt met wat
sfeerbeelden waarbinnen ontwerpers
nog voldoende ruimte behouden, of men
weet er geen weg meer mee. Moeten we
dan weer terug naar de autoritaire
bedillerigheid van de aloude
stedebouwkundige buroos? Het lijkt
erop.
Op het getoonde vlekkenplan is veel
kommentaar te leveren. Het is maar
zeer de vraag of de - in het programma
van eisen opgesomde - funkties de
plaats moeten hebben die nu
voorgesteld zijn. Is daar een discussie
over gestart door de inwoners van
Leusden? Zijn daarover mspaakbrieven
geschreven?
Ik vrees, dat dit niet het geval is, zodat
aangenomen kan worden, dat Leusden
het met de getoonde struktuur eens is.
De spreekbuis van onze bevolking
vraagt om „kant en klaarplannen"
inklusief perspektief schetsen van
„hangende tuinen", terrasbouw en
skilinetekeningen.
De „stedebouwkundige opzet" is nou
toevallig in het draaiboek WEL
aanwezig en daarover zou nu juist het
kommentaar moeten gaan. Helaas
ontbreekt bij de meeste leken inzicht in
de opzet van de plannen en ik ben dan
ook van mening, dat in een presentatie
wat meer en duidelijker hulpmiddelen
voorgeschoteld moeten worden (om die
plannen te begrijpen), vooral omdat het
over ons aller „woonomgeving" gaat
(Ja, ook daar). Ga eens na waar de
diverse funkties liggen en hoe ze ten
opzichte van elkaar zijn gesitueerd. Hoe
is het gesteld met de relatie van Jiet
centrum met de wijken eromheen en
met de Hamersveldse weg? Hoe is de
bereikbaarheid geregeld zowel met de
fiets, lopend en met de auto, vanaf de
overige wijken, vooral die aan de
andere zijde van de Noordennslag? Hoe
vindt de bevoorrading plaats? Wat is de
samenhang met de
scholengemeenschap? In hoeverre
voldoet het plan aan de doelstellingen?
Misschien is dit een uitdaging voor
velen om de moeite, die de gemeente
doet om de burger medezeggenschap te
geven, te belonen met - liefst
opbouwend - kommentaar nu j\jor(j
Openbare gebouwen kunnen een binnenstadsbeeld verlevendigen (openbare
bibliotheek Doetinchem).
*y