Mijn tegenwoordig niets vind ik vaak beter, dan iets. UITEINDELIJK DECEMBER 1980 Komaan, dacht ik bij mezelf, 'tls weer eens hoog tijd voor wat Jan Zwartkruis - wat is die man toch een heerlijke optimist - „de nabe schouwing" pleegt te noemen. Het is tenslotte alweer praktisch negentienéénentachtig. En, zoals bekend mag worden veronder steld, is het Kerstfeest een natio nale gelegenheid om maar weer eens tot inkeer te komen, terwijl oudejaarsavond zich bij voorkeur pleegt te lenen voor de terugblik. Gelukkig dan maar, dat we als volk heel wat positievere zaken kunnen noemen over het afgelo pen jaar, dan de heer Zwartkruis over - om eens iets te noemen - de wedstrijd Belgiè-Nederland. De regering zit er nog; het par lement is nog altijd niet kwaad weggelopen; integendeel, we mogen ons verheugen in het bezit van een nieuw verschijnsel aan de politieke sterrenhemel: het Euro pese Parlement in Straatsburg. Daar schijnt ook al dat kali-zout vandaan te komen, dat zo goed is voor de Rijn. Zou dat verband houden met el kaar? Zoiets als „zout in open wonden wrijven?" Men maakt mij met wijs, dat de gemiddelde Nederlandse staats burger erg gelukkig is met die Europese instelling. Al was het al leen maar vanwege de forse greep in onze geldbuidel, die de Euro-parlementariërs zich maan delijks - belastingvrij - veroorlo ven. Nu moet wel gezegd worden, dat men het er in dat verre land niet makkelijk mee heeft. Een Ita liaanse wijnboer moet zich buigen over de moeilijkheden van onze aardappelmeelindustrie, en om gekeerd wordt van ons verwacht, dat we de problemen van de Ita liaanse wijnboeren uitdentreure kennen. Goed, ieder zijn vak. Maar wat men van dat vak wéét, moetin het Frans worden uitgesproken. Er wordt in Straatsburg naarstig vertaald, dat wel. Maar wie wat wil bereiken, die doet dat in de wan delgangen. Zo'n zitting van dat parlement is er alleen maar voor de televisie, tenslotte. Men moet - voordat er gedeclareerd kan wor den - laten zien, dat men er ge weest is. Welnu, in die wandelgangen daar, kan men uitsluitend met de Franse taal uit de voeten. Met Hollands komt men niet verder dan met een gestameld ,,uh-uh" een blokje Echte Goudse aanwij zen op het door de ober bereidwil lig onder de neus geschoven dienblad. Vandaar dan ook. dat het inder tijd van een vooruitziende blik heeft getuigd, de Franse taal op de middelbare scholen m ons land niet langer verplicht te stellen. Het aanbod van Frans sprekende Ne derlanders wordt kleiner - de vraag ten behoeve van Europese zetels blijft gelijk. En wie kent bij ons niet de Wet van Vraag en Aanbod. Misschien de tuinder in het Westland niet. Een vergoeding voor doorge draaide sla kon zijn blik op dit economisch gegeven we! eens vertroebelen. Maar zo zout als dit jaar zal men die ons daar in Straatsburg hope lijk niet meer willen laten eten „Nee, alles koek en ei. bij ons in Holland". Dat schreef ik nog op mijn Kerstkaart naar een ver fami lielid, dit jaar Want gelukkig heb ben we nog genoeg te klagen, zoals het bovenstaande onder meer aantoont. Maar, wie dacht dat het bij deze klaagzang bleef? Ik niet. Want er zijn nog veel meer zaken, die ons in het alge meen maar zeer matig - of hele maal niet - kunnen bekoren. Om maar eens een greep te doen: de belastingen en accijn zen; de huren; de prijzen; de lo nen; deze regering; ons betaalde voetbal; de vorige regering; de televisie; de regering, die er mis- DOOR HANS MOSTERD schien volgend jaar wel komt; het weer; de regering Colijn; het on weer; de dagelijks tentoon ge spreide nostalgie - die óók al niet meer is, wat het was -; het kabinet Drees (het geeft niet welk), Harry Mulisch; het Omroepbestel; de sociologen; de véél te lage straf fen voor welk misdrijf dan ook; te veel buitenlanders en de rest vultu maar naar eigen misnoegen in. Want geef het maar toe! Wij scheppen er in Nederland een aan zelfkastijding grenzend ge noegen in, te klagen. Stelt u zich het maar eens voor. Nee, écht. Even ontspannen achteruit in de stoel, en stelt u zich eens vóór; u heeft niets meer te klagen. Het voltallige Nederlandse volk zou zich, gelijk de lemmingen, van het Noordwijkerdum m de Noord zee storten. Want dat is geen be staan meer; niets te klagen heb ben. Op dat thema heeft Simon Car- miggelt nog eens een aardig ver haal geschreven, waarmee de daadwerkelijke functie van het huwelijk afdoende werd ver klaard. „Ik voel me vandaag eigenlijk met zo lekker", zo begint het. Al bij het opstaan, 's morgens. Een man tegen zijn vrouw. „Oh?", zegt zij meelevend, „wat heb je dan?" „Nou, 'k weet 'tniet, maar ik voel me gewoon niet zo lekker", ant woordt de man. Drie zinnen verder in het verhaal geeft hij het zélf toe: hij barst van gezondheid; hij wil slechts zeuren. En dat gaat dan over gezóndheid, het belangrijkste dat een mens kan hebben. Maar waar zeuren we het meest over? Over bezit. Daar moet teveel van worden ingeleverd aan de belas ting. Niet de angst werd materie, in tegendeel. De materie is angst geworden Bezit schijnt slechts angst te kunnen veroorzaken. De angst, om het eenmaal verworven bezit kwijt te raken. En dat, terwijl het bij de mensen is, als bij de mussende vetste gaat er met de meeste graantjes van door. Zo zijn er talloze voorbeelden te noemen, waarbij we met z'n allen héél bewust weigeren, verder te kijken dan onze eigen neus kort is. En wel om de doodeenvoudige reden, dat alleen dat ons past. Wat dat betreft is het woord „gelijk" ook zo'n aardig ver schijnsel. Neem nou de krakers. Die vin den dat ze terecht kraken; en ze hebben gelijk. De eigenaren van gekraakte panden vinden, dat kraken een kwalijke zaak is; en ze hebben ge lijk. En omdat ze beide als groep zo overtuigd zijn van hun gelijk, ko men ze niet tot een gesprek met elkaar. Heeft u het afgelopen jaar nog een gesprek gehoord? dat is zéér mooi. Want wat meestal voor een gesprek moet doorgaan, dat zijn gewoon twee monologen, die als twee evenwijdige lijnen in de wis kunde elkaar theoretisch in het oneindige een keer snijden. Nou hebben de bovengenoem de verschijnselen zich niet be perkt tot het afgelopen jaar; het is nooit anders geweest Wat het ergste was, was het ontbreken van de humor, het relativerende. Als we met recht wat te klagen hebben, dan doen we dat zo zuur. Over het tot vervelens toe ver schijnen van dezelfde „culturele figuren" op de televisie bijvoor beeld. Daar valt héél wat over af te klagen. En terecht. Maar wie herinnert zich nog de prachtige persiflage op een stuk uit de Gijsbrecht van Aemstel „Waar werd oprechter Lutz, dan tussen Lutz en Lutz ter wereld ooit gevonden". Het zegt alles, en op een manier, die tot een lach - nou ja, minstens een grijns - noopt. Dat moet het komende jaar maar eens méér gebeuren. Want dat wordt wat, in 1991. Discussies over abortus, dis cussies over kernenergie, 't zijn nogal geen onderwerpen. En allemaal hebben we een mening, allemaal hebben we ge lijk. De acteur Peter Sellers stierf het afgelopen jaar Zijn laatste film, „Being there" gaat over een man, die alleen maar toekijkt. En wij, als toeschouwers, schijnen graag te willen weten wat zo'n man nu eet voor zijn ontbijt, of hij ook de ma zelen heeft gehad, en dat soort gegevens. Daar zijn we dol op, als we de bladen, die met het vertel len van dat soort wetenswaar digheden hun bestaan rechtvaar digen, moeten geloven. „Het gat m de markt" is gevuld door die bladen. Het gat in de markt", dat zijn wij Welnu. In één van de laatste in terviews die Sellers gaf, vroeg hij zich af, waarom men bij hem toch altijd zocht naar „de mens achter de acteur". „Ik ben acteur, en an ders niets", zei hij. „Ik geef weer wat anderen doen en denken, dat is de kern van mijn bestaan". „Ja", hoor ik u zeggen, „maar die Sellers was een artiest, een kunstenaar, die zijn allemaal een beetje apart" Als dat onderscheid al zou be staan, dan teven er in ons land veel te weinig levenskunstenaars. Want ik zal het u maar verklap pen. Komend jaar ga ik aan de zijlijn zjtten lekkerbekken. F. B. Hotz schrijft in zijn verhaal „offers deze volzin: „Mijn tegenwoordig niets vind ik vaak beter dan iets". Dus komend jaar, als men bij mij aan de deur komt, met een inte kenlijst vóór of tégen kernenergie, dan zal men nog verbaasd staan. De meest gelukkige Neder lander treedt dan de bezoeker te gemoet, met een glimlach. En pas na enig aandringen zeg ik dan: „Ik?" „Welaan, ik heb géén mening". Kwaad worden, dat laat ik aan anderen over. en als het met meer om aan te zien is. dan zal ik dat laten merken ook! Al was het alleen maar door geen kijkgeld meer te betalen voor de flauwekul, die ze ons daar in Hilversum voor durven te schotelen (illustratie: George Drieénhuizen).

Historische kranten - Archief Eemland

Leusder Krant | 1980 | | pagina 23