,,Zo zou ik het nu niet meer doen"
Professor W. C. J. Boer, ontwerper van het groenplan voor de Eurowoningen:
DONDERDAG 30 DECEMBER 1982
interview
een sterke ontwikkeling, dat die
toelevering van kennis zich toe
spitst op milieugegevens. Vanuit
de hoek van de landschapsarchi
tecten is bijvoorbeeld ook de MER,
de Milieu Effecten Rapportage ont
staan."
Opnieuw heeft Boer een voor
beeld bij de hand. Hij noemt de kri
tiek, die vanuit de landschapsarchi
tecten is gekomen op bepaalde
vormen van hoogbouw. Niet om es
thetische redenen, maar omdat de
landschapsarchitecten vanuit hun
specifieke kennis vaststelden dat
die bouwvorm onbruikbaar was
voor ons klimaat. ,,We zien dat bij
de Technische Hogeschool in
Delft, waar ik zelf doceer Daar zijn
een aantal hoge gebouwen neer
gezet in een overigens vlak land
schap. Het gevolg is, dat je je nau
welijks kunt begeven in de buurt
van die gebouwen. Er treden daar
zulke krachtige windstromingen
op, dat je zo wat tegen die gebou
wen wordt aangeblazen. Er loopt
voor één van die gebouwen een
singel. De windstromen zijn daar zo
krachtig, dat het water uit die singel
wordt gewaaid en je soms een nat
pak haalt als je het gebouw verlaat.
Nu wordt er dus gewerkt aan het
oplossen van dergelijke proble
men. Maar vanuit onze vakkennis
hadden wij er op kunnen wijzen, dat
dergelijke turbulenties ontstaan,
wanneer je zulke gebouwen in een
vlak landschap neerzet. Wij weten
ook, wat voor beplanting je kunt
zetten in het klimaat rond zo'n ge
bouw".
Daarmee, zo luidt de vraag,
treedt er toch in feite een verleg
ging van het werkterrein van de
landschapsarchitect op. Professor
Boer:Helaas wel, ja. Die ecologi
sche poot heeft zich de laatste ja
ren zo sterk ontwikkeld, dat de
vormgevende kant van het vak wat
op de achtergrond dreigt te gera
ken. Maar wat mijzelf betreft, ik ben
meer een overgangstype. Natuur
lijk wordt ik ook in zekere mate
beïnvloed door ecologische gege
vens. Maar het gaat mij tegelijker
tijd om het geven van een beeld,
om het ontwerp dus En daarbij ga
ik er van uit, dat stedelijk groen iets
is, dat de natuur zoveel mogelijk
zelf moet doen,"
Niet schoffelen
Daarmee zijn we terug in Leus
den, tussen de Eurowoningen or\
precies te zijn. Daar vond professor
Boer een duidelijke aanleiding om
zi|n ideeën ten aanzien van stede
lijk groen vorm te geven. ,,lk heb al
vermeld, dat ik ook toen al een ze
kere mate van kritiek had op het
stedelijk ontwerp van Rozendaal.
Maar dat neemt niet weg, dat de
opzet van de buurt aanleiding gaf
tot het uitwerken van mijn ideeën.
Aan de ene kant had je de pleinen,
de gevormde ruimte, aan de ande
re kant aan de buitenbochten van
de woonblokken de ongevormde
ruimtes. Daar zou de natuur zijn
kans moeten kunnen krijgen.
Nu heb ik een aversie tegen al te
ver gaande planning. Houtgewaï
sen akkoord, maar geen sierheei
ters of allerlei uitheems materiaa
Geen gekweekte vaste plantei
maar de natuur zelf moet een ham
je helpen. De eigen Hora moet ee
kans krijgen. Niet te veel schoffi
len. De eigen flora moet de bodei
bedekken. Ik kan geen zwart
grond zien
Hoewel niet tot in ieder detail -
staan tussen de Eurowoninge
toch nogal wat uitheemse boon
soorten en een ploeg onderhoud:
mensen wil er ook nog wel een
met het schoffeltje door heen gaa
- is het groen in Rozendaal in grot
trekken volgens deze ideeën va
Boer aangelegd. Zijn eigen tuin
„slechts vijlhonderd vierkante me
ter, maar moet je eens zien, wat j
er mee kunt doen" - is ook volgen
dat principe aangelegd. ,,lk moi
toegeven, dat mijn vrouw het er ni<
mee eens is", zegt professor Boe mbrei
verontschuldigend: „mijn vrou<
vindt het maar een rommeltje. Di
vindt het ook een beetje dwaas or
op zo'n kleine ruimte dit te doer
Maar van de andere kant ik lae
ook nogal eens een slang of w<
hout slingeren en dat versterkt dai
natuurlijk die rommelige indruk".
„Maar toch, we hadden het er
over, blijft de vraag of die gedacht!
van wildernis in de stad wel eei
juiste is. Ik noemde dat al een vraai
voor psychologen. Daar zou omge
vingsonderzoek naar moeten wor
den gedaan".
LE
stolli
de kl
het
moo
noec
1982
ten
vanf
Leus
lang
cept
Vooruitlopend op de even
tuele uitkomsten van dergel
lijke onderzoeken, lijken da
gedachten van de professo
ten aanzien van het groen
binnen de stad zich enigszins
te wijzigen. Zoals hij het des
tijds in Rozendaal deed, zal
hij het nu in ieder geval op dal
nivo niet meer zo doen. „Ja",
zegt Boer, „in die zin heb ill
inderdaad van Leusden ge
leerd. Daardoor zijn mij be
paalde dingen duidelijk ge
worden. Tezamen met andere
gegevens die in de loop dei
jaren sedert de aanleg van
Rozendaal tot me zijn gekO'
men, kom ik tot bepaalde ge
dachten. Ik denk dat we toef
weer terug moeten naar eet
vorm van stedebouw - en dit
ontwikkeling is er nu ook al
waarbij je op buurtnivo eetWsi
heel duidelijke bebouwings jewi
structuur hebt. Nu is „buurt Jit ja
nivo" natuurlijk een van bete solol
kenis wisselend begrip, waa
het om de omvang gaat. Ir
een kleine plaats in een buur iouc
anders dan in een grottrpor
plaats. Maar afgezien daai
van, gaat het mij om een duf
delijker bebouwingsstruc-
sent
tuur; waar we het over had len'
den: straten, pleinen, lanen Ant
Pas op wijknivo moet je gaar Ie vo
werken met groenstructuren
zodat we in het begin van dt
jaren zeventig deden in dt
buurt Rozendaal. Nogmaals
ik geloof nu dat het nivo daa
te klein is voor dergelijke ge
ledingen".
kro<
eert
>ij z
4 juni 1969: Minister Schut van Volkshuisvesting presenteert het parkplan Rozendaal Professor Boer heelt het zwembad altijd een belangrijk onderdeel gevonden. Eén van de ruigere groenpartijen achter de woningen.
Eén van de pleinen in het plan Rozendaalveilige, beschutte ruimte Doorgang van één van de pleinen naar, de groene ruimte daar achter.
Dit da,
(van een onzer verslaggevers)
Begin dit jaar vierde de
Groenstichting „Rozendaal"
zijn tienjarig bestaan. Bij het
tweede lustrum van dit
orgaan, dat zich bezighoudt
met het beheer van de
gezamenlijke voorzieningen
in het parkplan, verscheen
een boekje. Het werd in
februari tijdens een
feestelijke bijeenkomst in De
Korf aangeboden aan de
voorzitter van de
Groenstichting, mevrouw
Corrie Abrahamse.
Tot de sprekers op die
bijeenkomst behoorde
professor W. C. J. Boer, die
ook een bijdrage leverde aan
het feestboekje. Professor
Boer ontwierp nu ruim tien
jaar geleden het groenplan
voor deze uniekebuurt.
Onlangs zocht Marnix
Kreyns de professor op om
eens te vragen, hoe hij nu
tegen dat ontwerp aankijkt.
Het werd een uitvoerig
college over de geschiedenis
van het openbaar groen, de
verhouding tussen de
stedebouwkundige en de
landschapsarchitect en de
achtertuin van de heer Boer.
„Mijn vrouw vindt het maar
een rommeltje. Maar ik laat
ook nogal eens een slang of
wat hout slingeren."
Professor Boer is
verbonden aan de afdeling
Bouwkunde van de
Technische Hogeschool in
Delft. Hij doceert er „stedelijk
groen". Daarnaast heeft de
Boer als landschapsarchitect
een eigen buro in Capelle aan
deIJssel.
door Marnix Kreyns
CAPELLE AAN DE IJSSEL
- „Goede vraag", constateert
professor Boer en hij trekt
bedachtzaam aan zijn sigaar
tje alvorens te antwoorden.
De vraag was of hij het groen
in de wijk Rozendaal nu nog
net zo zou aanleggen als hij
ruim tien jaar geleden deed.
Een stukje geschiedenis is
nodig om tot een uiteindelijk
negatieve conclusie te ko
men. Ter ondersteuning van
zijn woorden maakt Boer tij
dens het praten verscheide
ne schetsjes. „Kijk", zegt hij,
„vroeger werden veel duide
lijker herkenbare stedelijke
ruimten gemaakt. Een straat
was een straat met aan twee
zijden rijen huizen en aan de
twee andere zijden begrensd
door de volgende straat of
bijvoorbeeld een gebouw van
enige omvang. Daardoor
werd de straat als ruimte dui
delijk begrensd. Hetzelfde
gold voor pleinen, singels, la
nen, noem maar op.
In het nieuwe bouwen werd een
einde gemaakt aan die duidelijk be
grensde bebouwing. Kijk eens naar
wat Le Corbusier deed. Die bouw
de van die hele hoge platte flatge
bouwen, die in een grote groene
ruimte stonden. De gedachte van
Le Corbusier was, dat zo'n gebouw
in feite een buurt of een wijk op zich
was, maar dan - als het ware - op
z'n kant gezet. Dat heeft niet ge
werkt Wat er gebeurt is dat een
mens zo'n gebouw verlaat en dan
terecht komt in een veel te grote
ruimte. Hoe dat precies zit is voer
voor psychologen, maar zo'n grote
ongevormde ruimte ervaart een
mens als bedreiging
In Nederland heb je dat ook ge
had. Grote flatgebouwen, daartus
sen groen, dat als tuin bedoeld was
voor de bewoners van het gebouw.
Maar de mensen gebruikten het
niet als zodanig. Dat komt omdat
het niet echt een „betuinde" ruimte
was. Daar komt het woord tuin van
daan. Dan werd er wel weer gepro
beerd om door middel van schuttin
gen of bomen of struiken daar wel
een betuinde ruimte van te maken,
maar dat lukte dan toch niet in vol
doende mate.
Dit uitstapje heb ik nodig om dui
delijk te maken, hoe ik nu over het
plan „Rozendaal" denk. Wat is er
goed? Dat zijn de pleinen Die wor
den door de bewoners ervaren als
een fijne, beschutte ruimte Daar
zie je ze dan ook hun aktiviteiten
ontplooien. Maar de ruimte aan de
buitenbochten van de woningen,
waar de ruigere groenpartijen lig
gen, die ligen er in fejte ongebruikt
bij. Nu moet ik zeggen, dat ik inder
tijd ook wel enig bezwaar had tegen
de stedebouwkundige opzet van
de buurt. Ik werd er pas bij gehaald
toen de verkaveling al gemaakt
was. Op papier heb ik toen nog
eens geprobeerd om te kijken, hoe
het anders zou kunnen, maar het
plan lag al vast. Nu kun je zien, dat
de groenstructuur in „Rozendaal"
inderdaad niet goed functioneert in
een buurt van die omvang. De op
zet is er te grof, te ruig voor zo'n
vierhonderd woningen. Zo'n struc
tuur wordt pas bruikbaar bij een
groter nivo. Bij wijken bijvoorbeeld
of tussen wijken, waarbij het groen
tevens een geledingsfunktie krijgt.
Het nivo van „Rozendaal" is daar
voor te klein"
Kasteel
Professor Boer heeft één duide
lijk voorbeeld bij de hand. „Op He
negouwen hebben de bewoners
dat befaamde kasteel aangelegd.
Leuk, aardig, maar niet op het
plein. Nu is het plein geen plein
meer Het kasteel is daar niet op z'n
plaats. Het plein is nu geen huiska
mer meer, maar verworden tot een
hobbykamer. Ik zeg niet, dat een
stelletje gefrustreerde hobbyisten
zich hebben zitten uitleven Ik zeg
wel, dat in onze opzet het plein niet
voor dat soort aktiviteiten bedoeld
was. Wij hadden het idee, dat kin
deren hun wereld - zo'n kasteel
bijvoorbeeld - zouden bouwen in
de ongevormde ruimtes; aan de
buitenbochten dus. Nu besef ik, dat
het logisch is dat mensen dat soort
aktiviteiten ontplooien binnen een
ruimte, die zij al als veilig ervaren
De pleinen zijn voor de bewoners
Het kasteel op Henegouwen. Volgens professor Boer is het daar niet op z'n plaats.
ii i
die plek en vormen daarom de bes
te aanleiding voor die aktiviteiten.
Het is niet de eerste keer tijdens
't gesprek, dat professor Boer mel
ding maakt van het uiteenlopen van
de bedoelingen van de ontwerper
en het uiteindelijk gebruik door de
mensen. In een door hem ontwor
pen park zag Boer, zittend achter
de tekentafel, tal van mogelijkhe
den tot gebruik er van in de
winter. Toen het park er eenmaal
lag en hij er op een winterse dag
een keer ging kijken, trof hij er tot
zijn lichte teleurstelling enkel hon-
den-uitlaters aan. „Dan denk je
toch ook: maak ik daar nou een
park voor". Vrolijker is hetgeen ge
schiedde in een ander park Een
niet als zodanig bedoelde waterpij
werd van meet af aan door de om
wonenden als strandbad gebruikt.
„Hele families zaten daar, van
oma's tot en met baby's. En de grote
speelweide, die eigenlijk voor dat
soort dingen bedoeld was, bleef er
min of meer ongebruikt bij liggen".
De vraag, wat hij nu precies na
streefde bij zijn ontwerp voor „Ro
zendaal", kan Boer niet zonder
meer beantwoorden. Daar moet
een verhaal aan vooraf gaan over
de geschiedenis van het openbaar
groen. Aan de hand van een door
hem zelf voor zijn studenten ge
maakte reader doceert Boer over
het rijke verleden van de tuinarchi
tectuur „Het vakgebied", zegt pro
fessor Boer, „is lange tijd een luxe
aangelegenheid geweest. Eerst
had je de groten der aarde, die
woonden in formidabele kastelen
en paleizen met daarbij behorende
tuinen. Dan komt er een landadel,
die dat'op een wat bescheidener
schaal ook gaat doen".
„De tuinkunst loopt parallel aan
de maatschappelijke ontwikkelin
gen", zegt Boer en hij noemt de
industriële revolutie in Engeland en
de Franse revolutie als voorbeel
den om die stelling te ondersteu
nen. „Na die sociale revolutie in
Frankrijk wordt er afgerekend met
de baroktuin Er komt een romanti
sche periode en onder invloed van
de stadsontwikkeling ontstaat het
stadspark Dat is het eerste open
baar groen, dat als zodanig wordt
aangelegd. Het zijn dan echte wan
delparken. Niet geschikt om te
sporten, hooguit een heel voorzich
tig spelletje".
Vooral in het buitenland zijn van
die periode volop de voorbeelden
te vinden. De befaamde parken
van baron Hausmann in Parijs en
de Tiergarten in Berlijn gaan vooraf
aan wat er in Nederland op dit ge
bied ontstaat. In Nederland zijn het
vooral drie generaties Zocher, wier
naam verbonden is aan veel open
baar groen, zoals het Vondelpark in
Amsterdam. In de eerste decennia
van deze eeuw is Leonard Springer
dé man van de stadsparken en der
gelijke Springer heeft met name
ook voor veel kleinere provincieste
den gewerkt.
Boer wijst er op, dat zich aan het
begin van de twintigste eeuw een
ontwikkeling voordoet ten aanzien
van het karakter van het stadspark.
„Die wandelparken waren in de
eerste plaats een soort beziens
waardigheid. Dat was een verza
meling van uitheemse bomen en
planten, waar de wandelaar zijn
ogen uit kon kijken In de loop van
Professor Boer: „Ik kan geen zwarte grond zien
deze eeuw worden dergelijke par
ken niet meer ontworpen en wordt
het stadspark een verzamelplaats
voor allerlei voorzieningen. Een
ontwikkeling dus van het brengen
van de natuur in de stad naar het
creëren van allerlei recreatieve
voorzieningen, die in het groen
worden ondergebracht Dat ge
beurt in allerlei steden, denk maar
aan het Amsterdamse Bos en het
Kralingse Bos in Rotterdam."
Opmerkelijk is dat, om de woor
den van Boer te gebruiken, „de
tuinarchitecten op dat moment nog
nergens zijn". Hij licht toe: „In die
eerste decennia van deze eeuw ko
men al dit soort plannen ten aan
zien van het openbaar groen van
de stedebouwers af. Bij gemeenten
waren geen tuin- of landschapsar
chitecten werkzaam. Je had er wel
plantsoenendiensten met hoofden
daar van natuurlijk, maar dat waren
allemaal mensen uit de praktijk
Hoveniers. Een opleiding voor tuin
architectuur was er in ons land ook
nog niet".
De man die daar verandering in
gaat brengen heet J. T. P. Bijhou
wer. Boer omschrijft hem als „de
jonge man, die het aandurft tegen
de oudjes op te boksen Hij slaagt
er in een opleiding in Wageningen
van de grond te krijgen. Professor
Boer: „Hij was daar in Wagenin
gen, waar hij als lector werd be
noemd, de enige docent Hij is de
grote gangmaker geweest voor ons
vakgebied, zoals we dat' nu ken
nen Doordat Bijhouwer een uni
verseel man was, die ook grote be
langstelling had voor woningbouw
en stedebouw, wist hij zich het ver
trouwen te verwerven van architec
ten en sledebouwers Aldus
werkend aan de erkenning van het
vakgebied als zodanig
Na de oorlog ontwikkelen zich
binnen de landschapsarchitectuur
twee grote werkterreinen Een deel
van de afgestudeerden gaat
werken in het landelijk gebied In
dienst van bijvoorbeeld Staatsbos
beheer of de Heidemaatschappij
houden zij zich bezig met verande
ringen in het landschap, zoals die
noodzakelijk kunnen worden bij
ruilverkavelingen De meeste land
schapsarchitecten komen echter in
het stedelijk gebied te werken,
waar zij samen met stedebouwkun
digen werken aan stadsuitleg en
dergelijke.
Boeiend is de kwestie hoe zich
de stedebouwkundige en de land
schapsarchitect tot elkaar verhou
den. Boer is geneigd de suprema
tie van de stedebouwkundige te er
kennen. Boer: „Niet ten onrechte
wordt het gebruik van de open
ruimte als onderdeel van net stede
bouwkundig ontwerp gezien. Kijk,
iemand moet het initiatief nemen
tot het totaalbeeld en in mijn visie
mag dat best de stedebouwkundi
ge zijn. Maar de stedebouwkundi
ge heeft tegenwoordig bij het ont
wikkelen van bestemmingsplan
nen of een structuurplan met zo
veel zaken te maken. Denk eens
aan de juridische aspecten, de ver-
keersaspecten. milieuproblema
tiek, noem maar op; die man is in
feite veel meer met planningproble-
matiek dan met ontwerpen bezig.
Hij is hooguit nog iemand, die in het
platte vlak ontwerpt, niet iemand
die toekomt aan het ruimtelijk
beeld In al die planningen is toch
ook geen sprake meer van huisje,
boompje, beestje? Dat gaat in ter
men van bouwlokaties en milieube-
heersing en zo meer."
„Als het dan gaat om mijn plaats
in dat proces, dan wil ik mee doen
op het totale nivo van de stede
bouwkundige planning. Je kunt het
zo zien, dat er van ons uit richtlijnen
worden gegeven voor de stede
bouw. Wij leveren kennis toe aan
de stedebouw. Er is de laatste jaren