Sporen uit Midden en Late Steentijd
84
en seventig gulden ter voldoening van twee en
seventig vragten duifsteen gereeden door mij
en hannes van der weepel van Lcusden nar de
Glasblazerij op den 7 April 1827.
A.Pothoven"
"Ik ondergetekende Klaas bommelhoofd en F.
de Waal of een van beide bekenne ontfangen te
hebben uit handen van C.van de Geest de
Zomma van een hondert en tien gulden ter vol
doening van het aangenome werk en afbraak
van de Leusder kerk gelijk floers en de Fon
damenten op den 28 April 1827.
Voldaan klaas bommelhooft"
In de vergadering van 1 juni 1827 in de
Joriskerk te Amersfoort stelt de bouwcommis
sie vast.dat
"de oude kerk is afgebroken en de bruikbare
materialen voor het grootste deel naar de nieu
we gekozen plaats vervoerd zijn".
Dit was dus het einde van de Leusder kerk,die
daar eeuwenlang gestaan had, mogelijk zelfs
duizend jaar, zij het niet steeds in de zelfde
vorm.
Waarschijnlijk is men begonnen met een hou
ten kerkje, zoals dat van andere plaatsen be
kend is.Na de kerstening van dit gebied rond
750 of kort daarna tijdens de regering van
Karei de Grote, werd het vervangen rond het
jaar 1000 door een stenen gebouw,dat later uit
gebreid werd en van een toren voorzien. Deze
toren is wat echt overbleef van het oude kerk
gebouw en ...het idee dat in de huidige
Dorpskerk een groot aantal zeer oude materia
len verwerkt zijn van het vroegere gebouw.
Leusden, 10 november 1995.
W.Bos
Bron: Archief Hervormde Gemeente Leusden,
inv.no 264 t/m 269 onder het hoofd: Bouw
nieuwe kerk en pastorie (Leusden-Zuid).
In de nieuwsbrief Stichts historisch contact nr.
13 lazen wij onderstaand bericht van de pro
vinciaal archeoloog S.G.van Dockum.
Steeds vaker komt het voor dat bijvoorbeeld
gemeenten in het kader van planvorming vra
gen of er op hun grondgebied waardevolle
archeologische sporen aanwezig zijn. Over
sommige gebieden is er in het achief van de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem
onderzoek (ROB) veel informatie aanwezig.
Andere Utrechtse regio's vormen daarentegen
'witte vlekken' op de Archeologische Monu-
mentenkaart. Dat wekt de indruk dat het gebied
archeologisch leeg is. In sommige gevallen is
niets minder waar. Dat bleek onlangs maar
weer eens toen de ROB in opdracht van de
Provincie het Utrechtse deel van de Gelderse
Vallei (globaal het grondgebied van de ge
meenten Leusden, Woudenberg en Rens-
woude) wat nader onderzocht. In dat gebied
lagen volgens het archief vrijwel uitsluitend
terreinen met sporen uit de late Middeleeuwen,
zoals de kasteelterreinen Lokhorst, Groot-
Lichtenberg en Stoutenburg.
Bestudering van aangrenzende gebieden en een
blik op de geomorfologische kaart deed echter
vermoeden dat er al veel eerder mensen in het
gebied gewoond moeten hebben. Zo is bijvoor
beeld de vlakbijgelegen Eemvallei - aanvanke
lijk ook een 'wit' gebied - begin jaren '90 inten
sief archeologisch onderzocht. Daar bleken tij
dens de inventarisatie vroeg-prehistorische res
ten in overvloed op hoger gelegen dekzandrug-
gen aanwezig.
De vestigingsmogelijkheden van de mens wer
den in die tijd bepaald door het landschap. En
het landschap van de Eemvallei en de Gelderse
Vallei is goed vergelijkbaar. In beide gevallen
betreft het zogenaamde tongbekkens die
gevormd werden in de tijd dat het landijs naar
het zuiden oprukte (Saalienijstijd).
Tegelijkertijd werden toen de Utrechtse Heu
velrug en de Veluwe 'opgestuwd'. In latere
perioden, toen het landijs ons land niet meer
bereikte, werd in de laaggelegen tongbekkens
dekzand afgezet. Met name op de hogere dek-
zandruggen, niet te ver van het open water - de
gebieden werden door beken doorsneden -
moet het goed wonen geweest zijn. Het waren
ideale plaatsen voor de aanleg van kampemen
ten van waaruit bijvoorbeeld jacht en andere
seizoensgebonden activiteiten bedreven wer
den. De meer permanente nederzettingen zul
len op de Utrechtse Heuvelrug gelegen hebben.
Daar liggen ook de bekende prehistorische
grafheuvels.
Op basis van de verzamelde kennis werd een
veldwerkprogramma voor de Gelderse Vallei
opgesteld. Het is natuurlijk uitgesloten om het
gehele gebied vlakdekkend te inventariseren,
daarom werd een aantal percelen geselecteerd.
De inventarisatie vond plaats met behulp van
boringen. De sporen van prehistorische bewo
ning waarnaar we op zoek waren liggen name
lijk in de meeste gevallen niet direct aan het
oppervlak en bovendien bestaan de vondsten
vooreen groot deel uit minuscule stukjes vuur
steen. Iedere boorkern, opgehoord om de 25
meter, werd dus zorgvuldig gezeefd en onder
zocht op vondsten.
De resultaten van de inventarisatie waren uit
stekend. Op bijna de helft van de onderzochte
percelen werden inderdaad prehistorische spo
ren aangetroffen. Ze dateren uit de Midden
en/of de Late Steentijd (respectievelijk 8000-
5300 v.Chr. en 5300-2100 v.Chr.). Voor een
deel zullen ze vergelijkbaar zijn met onderzoek
in Bunschoten.
Archeologische vindplaatsen ontdekken is één
ding, maar bepalen wat hun cultuurhistorische
waarde is, is een tweede. Een belangrijke rol bij
de beoordeling speelt de vraag of de vindplaat
sen goed bewaard gebleven zijn. In de Gelderse
Vallei blijken veel terreinen ontzand.
Desastreus voor de archeologische resten.
Andere percelen hebben te zeer te lijden gehad
van agrarische werkzaamheden.
Uiteindelijk komen alleen die terreinen die de
toets der kritiek voldoende kunnen weerstaan
op de Archeologiche Monumentenkaart.
Samen met de al bekende kastelenterreinen
geven ze nu een wat evenwichtiger beeld van
de bewoningsgeschiedenis van de Gelderse
Vallei. Maar daarnaast is het nu voor plannen
makers mogelijk weloverwogen met de belang
rijke archeologische terreinen om te gaan.
Het onderzoek in de Gelderse Vallei maakt
deelt uit van twee veel grotere projecten waar
voor de Provincie Utrecht opdrachtgever is. Op
de eerste plaats wordt op dit moment de gehele
Archeologische Monumentenkaart van de
Provincie herzien en waar mogelijk aangevuld.
Anderzijds overweegt de Provincie voor haar
grondgebied een Cultuurhistorische Waarden-
kaart op te laten stellen waarop naast archeolo
gische ook bouwkundige en historisch geogra
fische waarden moeten komen te staan.
Dit artikel is overgenomen uit Stichts historisch
contact, nieuwsbrief nr 13.
<'"0