72) ,3) gen kunnen doen vervoeren, waarin zij bijzon der belang stellen. Het zouden toevlugtsplaat- sen kunnen worden voor velen, die anders, uit vooroordeel, tegen het denkbeeld van armen- ziekenhuizen opzien'. De districtscommissies kregen opdracht een geschikte ruimte te zoe ken: een kazerne, een school, een weeshuis '(met verplaatsing der weezen elders)' of een kerk. Er waren stevige kribben nodig. De patiënt die een eigen matras meebracht, had een zacht bed. Bij cholera was dat eigenlijk niet nodig want alle beddegoed was binnen de kort ste keren doordrenkt van braaksel en ontlas ting. Vandaar het advies: 'Bij hooge noodzake lijkheid zal men met hooi of stroo. mits met dekens onder en boven wel voorzien, een goede en onkostbare ligging kunnen bereiden'. Doden moesten zo snel mogelijk en gekleed worden gekist. De districtscommissie zou erop toezien dat de kist direct goed gesloten werd en dat de begrafenis binnen 48 uur plaatsvond. Om de smetstof echt elke kans te ontnemen, luidde hel voorschrift de kist op dubbele diepte te begraven. Het was ook nodig veel chloorkalk te gebruiken, de huizen waar de ziekte heerste goed schoon te maken en ervoor te zorgen dat de lijkbezorgers een glad overkleed droegen van 'gewast' linnen of taf. 'Men zal alles nala ten, wat eenen droevigen indruk kan opwek ken, als klokkengelui, het begraven midden op den dag, het volgen van het lijk en andere zoogenaamde begrafenis- en lijkplegtighee- den'. Laten we dit pakket aanbevelingen eens wat nader bekijken. Vooral winkeliers hadden moeite met het plaat sen van een bordje aan de gevel. Ze 'vergaten' het of zetten het bordje op een plek waar het nauwelijks zichtbaar was. Voor het isoleren van de zieken was het noodzakelijk, maar voor hun zaak kon het de doodsteek betekenen. Dat iso leren leverde meer problemen op. Mochten bij voorbeeld de kinderen naar school of moesten zij binnen blijven en dan vrijwel zeker de ziek te oplopen? De regel dat alle cholerapatiënten in een bepaalde wijk door één dokter behandeld zou den worden, hing samen met de overtuiging dat de behandeling zo snel mogelijk moest worden aangepast aan veranderingen in het ziekte beeld. Als laxeren bijvoorbeeld leek te helpen, moest de dokter in een oogwenk beoordelen of hij het proces zou afremmen of versnellen. Daarom hebben zij cholerazieken vaak tiental len malen bezocht. Badkuipen waren nodig omdat men dacht dat de ziekte het bloed uit de huid wegtrok naar de binnenste regionen van het lichaam. Door de patiënt in warm water te leggen, kon de circu latie zich herstellen. Dan kreeg de chirurgijn weer kans om ader te laten en zo het verstoor de evenwicht tussen de lichaamsvochten te her stellen. De Gouverneur adviseerde op het plat teland drinkbakken voor het vee te gebruiken. Bij het inrichten van het speciale cholerahospi- taal was het belangrijk ervoor te zorgen dat de mensen het niet als een gewoon ziekenhuis zouden beschouwen. Ziekenhuizen waren in die tijd liefdadige inrichtingen waar vrijwel uit sluitend bedeelden werden verpleegd. In hun bekrompen huisjes kon dat niet, zeker als zij een chronische aandoening hadden. Welgestelden die ziek werden, lieten de dokter of een verzorger bij zich thuiskomen. Mensen wilden niet naar het ziekenhuis omdat zij daar grote kans liepen ziekten op te lopen. En als je er stierf, lag je op een overvolle zaal, verzorgd door onverschillig personeel en zon der je familie en vertrouwde vrienden om je heen. De afkeer van opname werd minder op het eind van de eeuw dankzij de vooruitgang van de medische wetenschap. Zelfs in de woningen van de rijken konden onderzoek (bijvoorbeeld met Röntgenstralen), behandeling en verple ging toen niet meer plaatsvinden volgens de nieuwe opvattingen. In die tijd werd de kwali teit van het verplegend personeel ook beter. En men hoefde niet meer zo bang te zijn dat de dokters en medische studenten de zieken huispatiënten als proefkonijn behandelden. De choleradode moest zo snel mogelijk worden begraven. Dat betekende dat er in veel gevallen geen gelegenheid was voor het gebruikelijke rouwbeklag. Men voorkwam er wel mee dat het miasma zich verspreidde, bijvoorbeeld door de kist dicht te kitten met pek. Maar veraf wonende familie kon geen afscheid nemen en de begrafenis niet bijwonen. Bovendien vrees den velen dat de begrafenis wat erg overhaast zou plaatsvinden. Stel je voor dat iemand alleen maar schijndood was en toch werd begraven. De medische wetenschap was nog niet zover ontwikkeld dat de dood altijd met zekerheid vastgesteld kon worden zolang er geen tekenen van ontbinding te zien waren. De gedachte dat iemand levend werd begraven, heeft velen in de vorige eeuw met afgrijzen vervuld. Bij cholerapatiënten die in coma geraakten, kon de dokter zich weieens vergis sen De Gouverneur adviseerde om zo onopvallend mogelijk aan de slag te gaan en te voorkomen dat er een 'droevige indruk' ontstond. Men was ervan overtuigd dat angst en depressie een toe stand veroorzaakten waarin men extra vatbaar was voor de ziekte. In 1832 werden 43 van de 612 inwoners van Stoutenburg bedeeld. In 1866 had de heerlijk heid 934 inwoners. Burgemeester was H. van den Hengel. De heerlijkheid Leusden had toen 1148 inwo ners en de heerlijkheid Aschat 201. Burge meester was C. van Diepenheim Scheltus. In 1857 was de bevolking gegroeid tot 1601. Trots meldde Van Diepenheim in 1832 dat er na 22.00 uur in zijn gemeente geen drinkgelagen voorkwamen. 'Gelukkig mag zich deze ge meente rekenen in haar midden ten minste geene openbare luije lediggangers te vinden'. Volgens de regels van de Gouverneur moesten er in gemeenten met duizend inwoners zes 'oppassers' worden aangesteld. Het verdiende aanbeveling daarbij zorgvuldig te werk gaan 'opdat tot dat einde geschikte voorwerpen wor den aangenomen wier prikkel daartoe niet alleen uit winzucht, maar ook uit menschlie- vendheid geboren wordt'. Beide burgemeesters klaagden dat er geen te vinden waren. Bovendien was het eigenlijk overbodig zulke mensen aan te stellen, want 'in het onverhoopt daarzijn der ziekte zal kunnen blijken wie tot ziekenopassers genegen zijn'. In geval van nood kon elke ingezetene worden verplicht de 'evenmensch' te helpen. Dat was 'het onpartij- digst' en bovendien was het gratis terwijl een oppasser een gulden per dag kostte. Pas 'naar veel moeite' gelukte het eindelijk in elke gemeente zes oppassers te vinden. Blijkbaar waren de mensen toch niet zo snel bereid belangeloos te helpen als de burgemees ters voorspelden. Misschien was het angst voor besmetting. Misschien wilden zij hun bedrijfs voering niet teveel verstoren. In elk geval gelukte het in Leusden niet de boeren zover te krijgen dat zij hun 'boerenbaktroggen' wilden afstaan. Daarom vroeg de burgemeester de hoofdcommissie tien draagbare badkuipen voor zijn gemeente te laten maken: veel, maar in verband met de uitgestrektheid van de gemeente wel nodig. Ze kostten twintig gulden per stuk. Ook had het nogal wat voeten in de aarde voor dat er een geschikte ruimte was gevonden waar men water en voedsel voor de armen kon koken. De burgemeesters vonden dat zinloos want de gemeentes waren zo uitgestrekt dat men met één zo'n gaarkeuken eigenlijk niets opschoot. Als de nood aan de man was, zouden de 'gegoedste ingezetenen' en de grotere boeren bereid zijn ervoor te zorgen. Zij hadden grote fornuizen en ketels die dan gebruikt konden worden. Bovendien vertrouwden de burge meesters op de burenhulp die in hun gemeente HISTORISCHE KR/a. HISTORISCHE K*/*, Voorzorgsmaatregelen in Leusden en Stoutenburg De districtscommissies gingen aan de slag, onder streng toezicht van de Gouverneur. Maar ze stuitten op grote praktische problemen. Die waren op het platteland anders dan in de steden en in grote steden weer anders dan in kleinere. Laten we eens zien hoe het toeging in Leusden en Stoutenburg.

Historische kranten - Archief Eemland

Leusden Toen | 1996 | | pagina 6