1171 Ajb. 2: hoeven in Leushroek, die in 1536 paardjesgeld resp. hondenkoren afdroegen. namen schrappen en speek het veel later ont gonnen Leusbroek geheel niet mee. De uitgang 'horst' wijst op een jongere generatie van hoe ven, waardoor Ooievaarshorst zou komen te vervallen. Loevezijn heeft waarschijnlijk Loefs eng (eng- of akkergronden) betekend (2), waarmee ook Groot Loevezijn en Klein Loevezijn - als latere afsplitsingen - geschrapt zouden moeten worden. Er resteert dan maar een handjevol kanshebbers. Er is in het noor den van het toenmalige Leusden in de middel eeuwen veel veranderd - ik heb daar al eerder op gewezen (3) - zodat het de vraag is of hoe ven zoals Groote Hoek, Velddorp en Grootveld rechtstreekse voortzettingen waren van vroege re 'mansi'. De namen Groote Hoek en Grootveld klinken me daarnaast verdacht modern in de oren. Velddorp is ongetwijfeld goed-middeleeuws. Het paardjesgeld en hondenkoren lijken over de afsplitsing van Groot- en Klein Loevezijn wat meer te kunnen vertellen. Groot Loevezijn betaalde 2 peertgens guldens en 3 schepels rogge. Klein Loevezijn en Loef mochten ieder met de helft daarvan volstaan: 1 gulden en 17: schepel. Je krijgt zo de indruk dat eerst Groot Loevezijn van Loef werd afgesplitst en dat (veel later?) Loef opnieuw werd gedeeld en Klein Loevezijn ontstond. Zulke transakties, hier bij een splitsing maar vooral in Leusbroek ook bij samenvoegingen, maken het beeld van de geschiedenis van de oude erven minder scherp. We zullen straks zien dat men hierover in de 18e eeuw al klaagde. 4. De Leusder rogge en de marke van de Leusderberg Het grondgebied van de marke van de Leusderberg lag in grote lijnen op de zand gronden van het gerecht Leusden. Deze gron den behoorden in de middeleeuwen aan de opeenvolgende bisschoppen van Utrecht die er o.m. het jachtrecht uitoefenden. De bewoners van de hoeven in Leusden en Leusbroek beza ten van oudsher een aantal gebruiksrechten op de markegronden. Zij moesten de bisschoppen hiervoor schadeloos stellen. Dat geschiedde, althans in de 14e eeuw, in de vorm van een gezamenlijke jaarlijkse afdracht van 60 mud rogge (4). Deze 60 mud is als 'de Leusder rogge' de geschiedenis ingegaan. Er kwam een op gewoonterecht gebaseerde organisatie van de betrokken boeren tot stand. Zo moest men de gebruiksrechten onderling vastleggen en de grenzen van het gebied - de marke - moesten vaak letterlijk worden 'bepaald'. De gebruiks rechten op de markegronden werden als 'waar- delen' op de deelgerechtigde hoeven gevestigd. De vroegste ontwikkeling van de marke van de Leusderberg mogen we in de 13e eeuw stellen (5). De horige boeren bezaten ook andere rech ten, zoals het recht van opvolging bij het over lijden. Daarvoor waren vaste regels, met de oudste zoon als eerst aangewezene. Men moest bij een dergelijke erfopvolging het beste stuk roerend goed - de zogenaamde keurmede - aan de bisschop afstaan. De markegronden van de Leusderberg bleven in de middeleeuwen eigen dom van de bisschoppen. Karei V nam in 1528 de wereldlijke bezittingen van de bisschop van Utrecht over en via hem en zijn zoon Filips II kwam de Leusderberg na de afzwering van Filips in het bezit van de Staten van Utrecht. 5. Er klopt iets niet We hebben gezien dat het paardjesgeld en hon denkoren tussen 1536 en 1806 via het oud schildgeld aan de Staten van Utrecht werden afgedragen. Dat leek soepel geregeld. De eerste vermeldingen dat er een addertje onder het gras kon zitten, vond ik bij C.G. van den Hengel (6): I. (pag. 123): '...Willem Buys koopt in 1675 het paardjegeld en hondekoren van de 26 hoeven voor de som van 200 gl en hij kan ook nog wel andere belastingen gepacht hebben'. (Dat moet op de 26 gewaardeeide hoeven van de Leusder marke slaan en kan niets van doen hebben met

Historische kranten - Archief Eemland

Leusden Toen | 1996 | | pagina 15