n»! het oudschild, waarin het paardjesgeld en hon denkoren waren ondergebracht. De jaarlijkse opbrengst van het oudschild werd voor Leusden, Leusbroek en 't Heetveld in 1696 op ruim f.1350.- berekend, dus op bijna het zeven voudige van de pachtsom (7). 2. (pag.162, voetnoot 287): '...van Weilom was het peertgensgelt al voor 1802 afgekocht.' (Ook deze vermelding gaf te denken. De hoeve Weilom is betrekkelijk jong en komt in de blaffaard van 1536 niet voor bij de hoeven die paardjesgeld en hondenkoren betalen. De hoeve was later echter wél deelgerechtigd in de marke). 6. Een naamsverwarring? In 1561 maakten de eigenaren van de toen 26 gcwaardeelde hoeven een schriftelijke marke verordening waarin werd vermeld dat als tegenprestatie voor het gebruik van de marke werden opgebracht: 'peertgensguldens, honde- coeren, cueren ende dierge!ycke'(8). De ver melding van 'peertgensgulden ende hondecoe- ren' is ook hier hoogst opmerkelijk. Er had 'Leusder rogge' moeten staan. Was men verge ten dat de 'peertgensguldens ende hondecoeren' oorspronkelijk niets met de marke van doen hebben gehad? Dat misverstand werd in later eeuwen niet opgehelderd. Ik kom daar zo op terug. Met die 'cueren' kan men o.m. de keur- meden hebben bedoeld. Ook dat zou niet juist zijn geweest. De keurmeden vloeiden voort uit de horigheidsverhoudingen en niet uit de mar keverplichtingen. We komen keurmeden dan ook elders tegen, onder meer in Hamersveld, Donkelaar, Amersfoort, Zeist en Koelhorst (9). Het paardjesgeld en hondenkoren - en uiteraard ook de Leusder rogge - waren daarentegen strikt tot Leusden en Leusbroek beperkt. Ik ver moedde zo dat men in de 16e eeuw de term 'paardjesgeld en hondenkoren' is gaan gebrui ken waar men feitelijk andere heffingen bedoelde, waarvan de Leusder rogge de voor naamste is geweest, en ging verder op zoek. 7. De afdrachten van de markegenoten De 26 gewaardeelde hoeven lagen in Leusden en Leusbroek. Dit moet als een momentopna me uit 1561 worden beschouwd. Het aantal van 26 moet in de middeleeuwen lager zijn geweest en is na 1561 tot 31 stuks gestegen. Al in 1765 was men in het ongewisse welke hoeven tot de marke behoorden. Mr.G.H.van Veerssen stelde in dat jaar 10): - Alsoo door verloop van tijden en splitsinge der hofstede in Leusden en 't Heetveld en in Leusbroek gelegen de geërfdens van de 26 Hoeven niet wel te bepalen en recht kennelijk zijn en 't nogtans zeeker is, dat de geërfdens van de 26 hoeven ijder erff groot geweest is, meer als 16 mergen, betalende hondekoorn en paartjesgeit uytgenomen 't Erff van de vrije Hoef in Leusbroek gelegen, die een hoeve zijn de geene der voorsz. lasten draagt, zo sullen allen een ygelijk Eygenaar van de Hofsteden in Leusden en 't Heetveld en in Leusbroek gele gen, die kan aantonen off daar voor bekent is, dat zijn Hofsteede groot is 16 mergen en daar van hondekoren en paartjesgeit betaalt, en deze ondertekent heeft, voor een geërfden van de 26 hoeven worden geconsidereert. - Drie opmerkingen, waarvan alleen de eerste voor mijn betoog van enig belang is: 1.- Van Veerssen hanteert als maatstaf 16 mor gen aan grond én het afdragen van paardjesgeld en hondenkoren. Het aantal hoeven dat volgens de belastingregisters paardjesgeld en honden koren heeft betaald was echter aanzienlijk min der dan de 26 hoeven van de marke. Van Veerssen herhaalt naar mijn mening de fout uit de markeverordening van 1561 en gebruikt de term 'paardjesgeld en hondenkoren' waar ken nelijk de Leusder rogge wordt bedoeld; 2.- De vrije Hoef in Leusbroek staat nu als Vrijhoef bekend. Deze hoeve was in 1536 eigendom van keizer Karei V. die de hoeve naar alle waarschijnlijkheid van de laatste bisschop had overgenomen. (Het betalen van paardjes geld en hondenkoren door de Vrijhoef zou zo HISTORISCHE KR/x een kwestie van vestzak-broekzak zijn ge weest); 3.- Van Veerssen was na twee eeuwen het spoor bijster welke hoeven in 1561 tot de marke wer den gerekend: - Alsoo door verloop van tijden en splitsinge der hofstede in Leusden en 't Heetveld en in Leusbroek gelegen de geërfdens van de 26 Hoeven niet wel te bepalen en recht kennelijk zijn zo klinkt zijn verzuchting. Ik zucht met hem mee want vooral de geschiede nis van de hoeven in Leusbroek en noordelijk van Oud-Leusden blijft voor mij een onoplos bare puzzel. De naamsverwarring stond nu wel vast. De afdracht van de 26 hoeven voor het gebruik van de Leusder marke stond na de middeleeuwen kennelijk als paardjesgeld en hondenkoren te boek, maar had daar in feite niets mee te maken. Van Iterson (11) hielp me verder uit de droom. Een tweetal citaten: le citaat, (pag.619): - In de rekening van de raad en rentmeester-generaal der Domeinen 's Lands van Utrecht van 1529 komt deze notitie voor: "Item...dairtoe plaegen die van Leusden te dienen mit heuren wagens, dairvoir betailen zy nu voir elcke hoeve vier pairtgensgulden...". Het begin van de naamsverwarring? Het 'plae gen te dienen mit heuren wagens', ergo het paardjesgeld, werd in 1536 in het oudschild ondergebracht. We hebben zojuist gezien dat de afdrachten daarvan per hoeve aanmerkelijk in hoogte konden variëren en in dat géén van die afdrachten exact vier peertgens-guldens heeft bedragen. De gegevens uit 1529 en 1536 zijn duidelijk tegenstrijdig. De rentmeester haalt kennelijk twee afdrachten door elkaar, ener zijds het paardjesgeld en hondenkoren en anderzijds de Leusder rogge. 2e citaat, (pag.617): - In de blaffaard van de ontvangsten van de rentmeester der Domeinen van 1675 vinden wij onder Leusden vermeld: "Ander ontfanck van tins, bede-, hont- ende voedergeldt. dat bij de XXVI (26) hoeven beta- elt wordt, voor elcken hoeve vier peertgensgul dens, tot XXIV (24) schellinge gerekent, ver schijnende op Lubuinusdach". De 26 (gewaardeelde) hoeven blijken elk nog steeds vier peertgensguldens te moeten betalen. Deze betaling staat duidelijk los van die van het oudschildgeld. De term 'tins, bede-, hont- ende voedergeit' werd kortheidshalve vaak door 'Berchgelt' vervangen (12). De schelling was een munt van zes stuivers. Het berggeld zou in 1675 zo 144 stuivers of zeven gulden en vier stuivers hebben bedragen. Dat bedrag klopt niet met het bedrag van 96 stuivers uit 1529 en ik weet niet waardoor het verschil werd veroor zaakt. Misschien zijn tussentijds ook andere heffingen in het berggeld ondergebracht of is het berggeld verhoogd. Ook zou er sprake van een lees- of schrijffout kunnen zijn. Een waardeel in de marke van de Leusderberg moet in de praktijk steeds belangrijker zijn geworden. Het recht om schapen op de heide hun kostje te laten ophalen zal daar niet vreemd aan zijn geweest. De schapenmest werd in schaapskooien verzameld en was broodnodig voor de rogge en in later eeuwen vooral ook voor de tabaksteelt. Baron de Petersen, heer van Heiligenberg, kocht in 1681 een waardeel in de marke en moest daarvoor f.400.- betalen. Dat bedrag kwam globaal overeen met de pachtsom van een forse boerderij. Deze in 1681 gesloten overeenkomst verkreeg de goedkeu ring van Gedeputeerde Staten van Utrecht (13). Dat de Staten van Utrecht zich in de 17e en 18e eeuw terdege bewust zijn geweest van hun rechten op de Leusder markegronden blijkt tevens uit de uitgebreide processen over het jachtrecht op de Berg die ten ti jde van stadhou der Willem III zijn gevoerd.

Historische kranten - Archief Eemland

Leusden Toen | 1996 | | pagina 16