NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR Amersfoort, Baarn, Biscliotei, Eemnes, Hamers* Mtóni, Hoogland, Leasden, Scberpzeel, StontenMrg, Mscbe en Mflenlierg. t, NIEUWE Zaterdag 3 April No. 27. Negende Jaargang. Uitgever: A. Jff. Slothouwer, te Amersfoort. Eene viermaal geplaatste ad vertentie wordt slechts drie maal in rekening gebracht. NOODIGE KENNIS. FEUILLETON. In eene sloep op den oceaan. AMERSFQORTSGKE COURANT, Abonnementsprijs voor Amersfoort per maanden 1, Franco door het geheele Rijk1,10. Afzonderlijke nummersI Cent. Dit Blad rerschijnt des Woensdags- en des Zaterdags. Agent voor Baarn en Omstreken: W. Z. MULDER te Baarn. Advertentiën van 16 regelsƒ0,40. Iedere regel meerO,OS. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Advertentiën zende men den dag vóór de uitgave in. Onwetendheid is zeer stellig een ongeluk. In de eerste plaats voegt ons dus medelijden met henwier kennis bin nen een eng kringentje is beperkt, die als 't ware leven bij den dag, in verstandelijken zin wel te verstaan, voor wie veel dat bij anderen geestdrift wekt en den ijver tot verder onderzoek gaande maakt, volkomen waardeloos is. Doch als 't mij vergund is ronduit te spreken, dan laat ik er aanstonds op vol gen dat onwetendheid in een groot aantal gevallen schande is. Doordringen tot het geen verborgen is, feiten verzamelen en gegevens bijeenbrengenmet andere woor den de wereld waarin de Voorzienigheid ons geplaatst heeft goed opnemen, dat juist is hetwat beschaafde volken kenmerkten elk individudat niet in de mate zijner krachten daartoe zijn bij drage levert en aan dien edelen arbeid deelneemtplaatst zich willens en wetens buiten den cirkel der beschaving. Er is een tijd geweest, dat deze be schuldiging, ware zij toen uitgesproken, onrechtvaardig zou geweest zijn. Mannen die de kennis verworven hadden hielden die zorgvuldig voor zich, gelijk een vrek zijn schattenzij wisselden van gedachten met anderen die op gelijken trap van ont wikkeling stonden als zij, bezigden daartoe i. Als jong mensch maakte ik met een Hamburgsch schip eene reis naar Oost- Indie mee. Na ruim zes weken in storm, regen en eene hemelhooge zee gevaren te hebbenzooals dat op de zuidelijke breed ten van den Indischen Oceaan voorkomt, naderden wij de eilanden St. Paul en Am sterdam op welker hoogte de schepen die naar de Sundastraat bestemd zijn, gewoonlijk hun weg noordwaarts nemen om den zuidoostpassaat op te zoeken en daarmee het doel van hun tocht te be reiken. Het weer werd langzamerhand beter, doch wij hadden .een tijd lang veel last van mist. In een nauw vaarwater, zooals bijvoorbeeld in het Kanaal, is mist een van de ergste vijanden van den zeeman; maar in de streken waar wij ons bevon den had hij veel van zijne gevaarlijkheid verloren. Men ontmoet op dien weg ook geene terugvarende schependaar deze een veel noordelijker weg volgen, en wij waren te noordelijk om iets van ijsbergen te vreezen. Boven de veertig graden zui- niet zelden een doode taal, onverstaan baar voor de /domme" massa, en plantten alzoo den boom der kennis niet in, maar buiten de maatschappij. Vandaar die verschrikkelijke pedanterie, die onbegrij pelijke laatdenkendheid die de meeste geleerden uit de dagen van Olim ken merkt zij waren geene menschen van gelijke bewegiDg als de rest hunner na- tuurgenooten, doch een ras apart, be voorrechte wezensin eigen oog 't al lermeest. Die toestand behoort tot het verleden. De mannen van wetenschap, tot welke natie zij ook behoorenhebben een edelen wedstrijd aangebonden om hun licht tot de diepste diepten te doen doordringen. Niet langer beschouwen zij zichzelven als de onfeilbare priesters in een geheim- zinnigen tempel, die nimmer door den voet eens oningewijden mag worden be zoedeld integendeelde deuren staan wijd openieder wordt nitgenoodigd binnen te treden, terwijl de priester van voorheen zich vergenoegt met de meer bescheiden rol van voorganger. Onwetendheid is schande. Het is niet moeilijkdit thema op onderscheiden wijzen te variëeren. We zullen onzen lust daartoe voor 't oogen- blik bedwingen, en alleen een concreet geval onder de aandacht brengen. Is 't niet verschrikkelijk, dat ons volk zoo bitter weinig weet van Indië? Ge zult het toch zeker geen //weten" willen noemen, wat zoo nu en dan in den loop van een koffiepraatje wordt gedebi teerd, en waarbij de ongeloofelijkste onzin op een toon van gezag den gedul- der breedte treft men hoogst zelden drij vende ijsbergen aan. Wij verwisselden daarom gaarne den storm met den mist en verheugden ons, dat wij eindelijk weer wat rust hadden en ons schip niet meer de speelbal van de golven was. De mist veranderde dikwijls van dicht heid; nu eens hadden wij een tamelijk vrijen horizon en zagen wij wel eene mijl ver, dan weer werd hij plotseling zoo dik, dat men van het achterdek den kluiver boom niet kon onderscheiden. Eens op een middag was het tamelijk helder. De zee was bedaard en er woei eene zachte bries, zoodat wij al onze ge wone zeilen konden bijzetten. Aan lij be merkten wij een donker voorwerp, heel in de verte; wij konden in het eerst niet onderscheiden wat het was, totdat wij eindelijk tot de overtuiging kwamen dat het eene sloep was. Wij vermoedden eerst, dat het schipbreukelingen waren; onze kapitein liet dadelijk met ons schip erop aanhoudenen in minder dan een uur hadden wij haar bereikt. Wij hadden ons echter zeer bedrogen; de sloep bevatte geene schipbreukelingen, maar hoorde bij een Amerikaanschen wal vis chvaarder. Zij was dien morgen een visch op het spoor geweest, had hem ook digen toehoorder wordt ten beste gege ven" We durven er niet aan denken, hoe scheef er misvormd de voorstellingen zijn die negen en negentig percent van onze landgenooten zich maken van het uitgestrekte rijk in Zuid-Oost-Aziëwaar in naam van onzen Koning het gezag door Nederlanders wordt uitgeoefend, voorstel lingen die den eenigszins deskundige een schaterlach zouden afpersen, indien het feit van haar bestaan niet zoo uiterst treurig ware. Of heeft noch iemand den moed te bewe ren, dat het er eigenlijk niet'op aankomt, of ons volk al dan niet bekend is met Indië Eilieve, dan moet men nog een stapje verder gaan, en al wat naar kennis zweemt als nutteloozen ballast over boord werpen. Beproef dan ook maar niet, den blik op iets anders te vestigen dan het dorp uwer inwoning of de stadsbuurt waar gij verblijf houdt, en ga dan maar rustig nederzitten in het zalig bewustzijn van het voorrecht dat gij geniet door uw hersens niet te kwellen met dingen die u geen cent in den zak brengen. Ik zou daartegen kunnen inbrengen dat Indië bestuurd wordt onder controle van vertegenwoordigers, die uit uw handen hun mandaat ontvangenen dat per slot van rekening gij het zijt, die het lot van de vele millioenen bewoners van Insulinde hebt te regelen. Maar tegen een rede neering die het niet-weten in bescher ming neemt, verliezen, ik erken het gaarne, zulke argumenten ten eenen- n:ale hun kracht. Wilt gij mij echter toe geven, dat de rijke bezittingen van Neder land toch wel de moeite eener kennisma king waard zijn, dan zult ge met mij het gemis van de allereenvoudigste begrippen omtrent Indië beschamend noemen. Wie hebben we die onkunde te wijten? Aan ons zeiven, aan niemand an ders. Immers, zij die Indië wil kennen, - die land en volk grondig hebben bestudeerd, die zoowel door eigen aanschouwing als door een moeitevolle behandeling van al de gegevens een zuiver beeld van Insulinde kunnen schetsen; willen niets liever dan inlichtingen verstrekken aan ieder die ze begeert. Maar we mogen van die heeren niet vergen, dat zij ons hun gaven zullen opdringen waarom vragen wij er niet naar? Zieter is een gansche winter voorbijge gaan met zijn stortvloed van Nutslezingen en volksvoordrachten; duizend en meer on derwerpen zeker allen hoogst belang rijk, werden beredevoerd: doch hoort men ooit deskundigen uitnoodigen, over Indië te spreken Gansche collecties boeken hebben we gedurende de lange avonden gelezen, wat bate heeft dat orgeleverd voor onze kennis van Indische toestanden Zijwier ontwikkelingspeil eenigszins hooger staat dan dat van het gros onzer medeburgers houden zich onle dig met allerhande liefhebberij-studiën door hoevelen wordt wel bekendheid met Indië geplaatst op de lijst hunner werk* zaamheden Ook bet lager onderwijs heeft schuld aan dien onhoudbaren staat van zaken. De leerlingen der hoogste klassen weten soms heel wat van aardrijkskunde, dewijl dit een vak is dat iu den laatsten tijd bij zonder de aandacht trekt: maar in negen na eene jacht van eenige uren beetgekre- gen, maar toen dook hij zoo diep dat men de lijn moest kappen om ook niet naar beneden getrokken te worden. Intusschen was de mist gevallen en zoo dicht gewor den, dat de bemanning der sloep haar schip uit het oog verloren en er nu reeds een uur lang te vergeefs naar gezocht had. Onze kapitein bood aanbij te draaien en te wachten tot de mist ophelderde of ook de sloep voor den nacht aan boord te nemenals het schip voor donker niet in zicht zou komen; maar de harpoenier, die de sloep bestuurde sloeg dat aanbod af. Hij vertrouwde erop, dat hij het schip wel zou vinden, en weigerde zdfs de pro viand, die onze kapitein hem uit voorzich tigheid wilde meegeven. Een stuk brood en vleesch en een glas wijn was alles wat hij voor zich en zijne matrozen aan nam en na een half uur gingen de Ame rikanen weer heen; voor ons natuurlijk veel te vroeg, want als men bijna vier maanden op het water gedreven en nie mand buiten de bemanning gezien heeft, dan wordt de onverwachte ontmoeting met andere menschen belangrijker, en er komt geen eind aan het vragen en antwoorden. Zelfs de stilste zeemansnatuur wordt door zulke omstandigheden levendig en bijna tot een babbelaar. Zoo ging het ook met onzen ouden bootsman. Hij sprak anders niet veel, maar bij deze gelegenheid her kende men hem nauwelijkszoo levendig werd hij. Hij zelf was ook walvischvaarder, en had vroeger als harpoenier op een Ame- rikaansch schip gevaren; er waren dus ge noeg aanknoopingspunten voor een levendig gesprek met de bemanning van de boot. De harpoenier drong er op aan om weg te varen. Wij schudden onze nieuwe be kenden hartelijk de hand, zij klommen in hunne sloep en wilden juist afsteken, toen er een vreemd voorval plaats greep. Van de zes mannen uit de sloep waren er vijf .bij ons op het dek gekomende laatste was echter in de sloep gebleven, om haar af te houden. Toen zijne kameraden de trap afgingenen wij boven op de ver schansing stonden, om hun een laatst vaarwel toe te roepen, keek de zesde man naar boven en trok onze aandacht door zijn vreemd uiterlijk. Hij was een jong mensch, van vijf- of zesentwintig jaar, met een zeer innemend gezicht en een flinke kleur, het teeken van kracht en gezond heid, maar zijn gelaat was omringd door een sneeuwwitten baard en evenzoo kwa men dichte witte lokken onder zijn zuid wester te voorschijn, en dat gaf hem een zeer opvallend voorkomen. Toen hij ons allen aankeek, bleef zijn blik plotseling op

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1880 | | pagina 1