NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baarn, Bnnscloten, Eemnes, BamersveM, Hoevelaken, Hooglanü, Leusöen, Soest,
1. Stout
Zaterdag 18 December 1880.
MANNENTAAL.
No. 101.
Negende Jaargang.
Uilgever: A. M. Slothouwer.
Advertentiën kunnen iuge-
I zonden worden tot uiterlijk
I's morgens 8V2uurdes Woens
dags en Zaterdags.
I Uene viermaal geplaatste ad»
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
Belangeloos en Trouw.
YII.
IMERSFOORTSCHE COURANT
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 meenden f 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers 3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Wotntdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Advertentiën zende men den dag vóór de uitgave in.
Ons streven moet zijn te be
denken dat de Nederlandsche
natie niet bestaat uit drie vijf
den, maar uit vijf vijfden.
Modderman.
In alle parlementen der aarde, en het
Nederlandsche maakt daarop geen uitzon
dering, worden wel eens redevoeringen
uitgesproken, die de natie zoo koud laten
als steen. Ja, men zou bijna kunnen zeg
gen, dat, hoe meer de volksvertegenwoor
digers zich verdiepen in de onderdeelen van
het regeeringsbeleid, des te zeldzamer de
oogenblikken worden, waarin het gespro
kene in 's lands vergaderzaal verder door
dringt dan de wanden binnen welke het
klinkt en de verslagen die het voor ver
getelheid bewaren, In onze Kamerdebatten
ontbreekt maar al te dikwijls het element
der bezieling.
En daarom was het ons een ware ver
kwikking, toen we bijna aan het slot der
algemeene beraadslagingen over de begroo
ting van Justitie den Minister Modderman
een toon hoorden aanslaan, die zeldzamer
wordt dan wenschelijk is. Niet dat onze
FEUILLETON.
„Ik raad u sterk aan om naar huis te
rug te keeren."
„Goed, maar dan moet ge meê, daar
zijn zeer gewichtige redenen voor. Voor
eerst zal de scherpe, kritische lucht uit
het noorden, u ook volstrekt geen kwaad
doen, ten tweede ik vertrek volstrekt niet
zonder uten derde schrijven mijne
ouders dat ik toch vooral mijn' vriend,
dat sieraad van zijn geslacht moet mêe
brengen, nademaal de mooiste man uit
Berlijn, „üuitschlands eik," genoemd,
voor drie dagen reeds door den directeur
Rent ontslagen is geworden en
„Hebt gij nog niet eene vierde reden
vroeg Gustaaf lachend.
„Ja zeker, de hoofdzaak komt nu eerst
ten vierde is Ella vreeselijk nieuwsgierig
om u eens te zien, dus gij moet bepaald
mêe." Hij keek Gustaaf zegevierend aan:
want zijns inziens kon niemand aan dien
laatsten grond weerstand bieden. Gustaaf
bleef nadenkend achterover in zijn stoel
liggen. Hij had tot hiertoe nog nooit aan
terugkeeren gedacht, ofschoon hij zijne
studiën ook reeds als geëindigd kon be-
Bchouwen. Nu kwam voor het eerst de
Kamerleden te weinig welsprekendheid aan
den dag leggen, eer is het tegendeel waar.
Doch over het algemeen richten hun woor
den zich te veel tot het verstand: het ge
moed, dat ook zijn rechten heeft, moet
zich meestal vergenoegen met de kruim-
kens die van de tafel zijn afgevallen.
Het is niet iedereen gegeven, een ver
gadering van bekwame mannen als de twee
de Kamer te boeien, ja, in een soort van
verrukking te brengen. De Minister van
Justitie deed zulks aan het slot van zijn
redevoering van 9 December.
Bevatten die woorden dan zooveel bui
tengewoons?
Ja en neen.
Voorzeker, er worden in ons dierbaar
vaderland vaak genoeg gemoedelijke toe
spraken gehouden. Het ontbreekt ons
niet aan redenaars, die de innigste snaren
van het gevoel aan het trillen weten te
brengen, en zoowel onze kansels als onder
scheidene andere spreekgestoelten storten
vaak over de hoofden der toehoorders een
stroom van schoone gedachten uit. Wat
de heer Modderman in die gedenkwaar
dige zitting heeft gezegd, werd onder an
dere vormen reeds dikwijls uitgesproken:
van nieuwheid in den gewonen zin des
woords was geen sprake. Wij allen ge
voelen, evenals de talentvolle staatsman,
dat er iD de maatschappelijke verhoudin
gen iets dreigends wordt gevonden, en het
spook eener sociale omwenteling vertoont
zich in steeds duidelijker omtrekken voor
het oog van allen die nadenken over den
samenhang der wereldgebeurtenissen.
En toch, de groote waarheid, dat de
gedachte bij hem op, dat hij toch niet
altijd in Rome kon blijven. Zijn arbeid
behoorde aan het vaderland, alwaar hij
ook eens meer bepaald aan zijne toekomst
zou kunnen gaan denken. Moest hij zich
dan toch uit de hem zoo dierbaar gewor-
dene omgeving losrukken, zoo zou het
wel het wenschelijkst zijn om dit dau
maar tegelijk met zijnen vriend te doen.
Na eenig nadenken stond hij dan ook op
en reikte Felix de hand.
„Uitgemaakt," riep hij, „ik ga mêe
Bravo carissimo.!" riep Felix vroolijk,
„dus nu dan naar de noordsche beeren.
Wij komen er nog vroeg genoeg om eene
Duitsche lente te kunnen genieten, wan-
Deer zullen wij er op losgaan
„Hoe eerder hoe liever."
„Best, wij pakken dan maar zoo spoedig
mogelijk den ganschen kunsttempel in, ge
ven morgen een afscheidsfeest aan de
vrienden en dan stoomen wij weg. Vaar
welbeste jongen ik zal wel voor alles
zorgen, en verwittig daarenboven de ou
ders van onze spoedige aankomst opdat
zij ons met triomfbogen, lauwerkransen en
eereschoten kunnen ontvangen. Ik heb
haast, want mijne laatste uren behooren
aan Alma met de donkere gloeiende oogen,
wier hart echter door mijn vertrek nog
juist niet zal breken, maar daarvan be
grijpt gij, verstandige Cato, niets hetgeen
maatschappelijke kwalen niet kunnen wor
den weggenomen door de herziening van
wetten, doch genezen moeten worden döor
verbetering der individuen, werd zelden
met zooveel nadruk gepredikt. De man,
die meer dan een onzer langenooten is
doordrongen in de kennis van wet en recht,
wiens vrijzinnige en daardoor tevens
innig godsdienstige wereld- en levensbe
schouwing hem verheft ver boven het al-
ledaagsche peil, wist aan zijn denkwijze
een vorm te geven, die indruk maken
moestjuist omdat zijn woord zoozeer af
stak bij het kleingeestige partijgekiboel
dat we maar al te vaak aanschouwen.
Ook de omstandigheden gaven klem
aan de ministerieele woorden. Den vorigen
dag had men het hier te lande onbekend
schouwspel kunnen waarnemendat de
zich noemende anti-revolutionaire fractie
der rechterzijde een bij uitstek revolutio
nair middel had gebezigd om haar wrevel
te luchten over de politiek van het Ka
binet, die zich in den bijval der meerder-
id mag verheugende heeren hadden
bij de eindstemming over het budget van
Buitenlandsche zaken de zaal verlaten, als
bedorven kinderen die, nu zij hun zin niet
kunnen krijgen„niet meer mee willen
doen." Men vergelijke dit agitatie-middel,
een van de vele waarvan de partij der
„ordonnantiën Gods" zich bedient, eens
met de woorden van Modderman, en
veile dan het oordeel.
„Er is een ander middel," sprak de
groote jurist, „om het dreigend sociaal
gevaar te keeren. Het bestaat hierindat
allen, voor wie vaderlandsliefde nog iets
hoogers is dan aanhankelijkheid aan een
partij, godsdienst iets hoogers dan be
langstelling in kerkelijke en dogmatische
instellingen, voor wie het reciit niet is
het product van menschelijke conveniëntie
en slimheid, hetwelk men kneden kan naar
welgevallendat die allen streven naar
hooger eenheid, door het op den achter
grond schuiven van wat hen verdeelt, op
den voorgrond wat hen vereenigt en
dat is veeldat zij den partijstrijd zuive
ren door wederzijdsche waardeering, door
rechtvaardigheid jegens elkander en vooral
jegens de minder bevoorrechte klassen der
maatschappijdoor het verdringen van
alle persoonlijke rancunes om plaats te
maken voor gemeenschappelijken eerbied
voor en behartiging van -het recht."
De gansche Kamer juichte deze woor
den toe.
Geen wonder.
't Was geen „staatkundig programma"
dat van de lippen des Ministers werd ge
hoord.
Iets beters, 't Was het programma der
toekomst.
't Was een prachtige variatie op Thor-
becke's beroemd themaChristendom bo
ven geloofsverdeeldheid.
't Was een verduidelijking van het
denkbeeld humanisme, dat door de Kerk
kan worden voorbereid, wanneer ook
zij zich onttrekt aan de slavernij van
den kerkleer-dienst.
VriendenZouden ook wij iets doen
kunnen aan den verwezenlijking van Mod-
dermans program
mij echter, in het belang mijner zuster
ook volstrekt niet ongevallig is. Dus tot
wederziens beste vriend en met deze
woorden liep hij weg. Weinige dagen
later verlieten de beide vrienden, tot al
gemeene droefheid der kunstbroeders en
bekenden, het oude Rome.
IV.
Er waren nu drie jaren verloopen, sedert
Gustaaf de hoofdstad, binnen wier muren hij
zich nu weer reeds twee maanden bevond,
verlaten had. Als een onbekend jongeling
was hij vertrokken, als een kunstenaar van
wien reeds een groote naam uitging was
hij teruggekeerd. Overal werden de deuren
bereidwillig voor hem geopendde professo
ren, aan wie hij in de eerste plaats een be
zoek bracht, introduceerden hem in de hoog
ste kringen der stad, en ook aldaar werd hii
met de meeste voorkomendheid ontvangen.
In het huisgezin van den bouwmeester
Hertel, gevoelde hij zich volkomen op zijne
plaats. De ouders van zijn vriend kwamen
hem met zulk eene oprechte hartelijkheic
tegemoetdat het Gustaaf toescheen, als
ware hij zelf ook een kind des huizes
want werkelijk werd hij ook als zoodanig
behandeld. Er ging geen dag voorbij zon
der dat hij met den dikken bouwmeester
eene partij schaak kwam spelen, met Fe
lix eene cigaar ging rooken of met de
fijn beschaafde of beminnelijke vronw des
huizes wat bleef praten. De betoovering
van eene geregelde, door geene geldelijke
zorgen gedrukte huiselijkheid, die Gustaaf
nooit had leeren kennen, dewijl zijne moe
der reeds stierf toen hij nog een klein
kind was, oefende een zeer weldadigen
invloed op zijn hart uit.
Hoe hij over Ella dacht, hieromtrent
kon hij het met zich zeiven maar niet
eens worden. Zij gedroeg zich tegenover
hem met de meestmogelijke terughouding,
ja bijna met de schuchterheid van een
kind. Gustaaf zelf kon ook tegen haar
den ombevangen toon maar niet vinden,
waardoor de toenadering altijd zoo heel
gemakkelijk wordt. Misschien waren de
scherts en de aanmerkingen des broeders,
hiervan wel de voornaamste oorzaak, mo
gelijk was dit ook wel toe te schrijven
aan den bijzonderen indruk dien zij reeds
bij den eersten aanblik op Gustaaf ge
maakt had. De bouwmeester had zich met
Ella naar het station begeven om aldaar
den geliefden zoon te ontvangen. Toen de
trein langzaam onder de groote met glas
overdekte galerij binnenstoomde, en Gus
taaf, die aan het portier zat de aldaar
wachtende Ella opmerkte, zoo ging hem
als het ware een' dolksteek door het hart.
Of zulks veroorzaakt werd door hare een-