NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baarn, Bnnschoten, Eemies, Hamemi, Hoevelaken, Hooiland, Lensóen, Soest,
Scherienzeel, Stoutening, ïimrscle en I onflenlifirg.
Zaterdag 5 Maart 1881
In West-Afrika.
No. 18.
Tiende Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Advertentiën kunnen Inge
zonden worden tot uiterlijk
morgens $V2 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
De Toren van Treviso.
IMERSFQORTSCHE COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers 8 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelaJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,07'.
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Zooalsbekend is, woei tot in 1872 de
Nederlandsche vlag op sommige punten
aan de Goudkust, aan de golf van Guinea,
in 't Westen van Afrika.
Engeland heeft ons vandaar verdrongen,
maar op een wijze die den toets der cri-
tiek gerust kan doorstaan. Het ontbrak ons
aan middelen of laat ons liever zeggen
aan de noodige énergie, om van onze ne
derzettingen aldaar genoegzaam partij te
trekkenwij speelden er zoowat dezelfde
tijdelijke rol als de hedendaagsche Portu-
geezen in Oost-Indië, en het eenige voor
deel van eenigszins beduidenden aard dat
de Goudkust ons opleverde, was dat wij
er jaarlijksch eenige honderden zwartjes
aanwierven voor den Militairen dienst in
Neerlandsch-Indië. 't Was dus geen groot
verlies dat wij die bezitting" aan Enge
land overdroegen, waartegen Brittannië zich
verbond voortaan af te zien van alle be
moeiingen met het eiland Sumatra.
Engeland heeft op de Goudkust een
zeer dankbare, maar uiterst moeielijk taak
te vervullen. Het vindt daar tegenover
zich geen ongeregelde volksstammen zoo-
FEUILLETON.
IX.
»Gij zijt een ondeugend overmoedig
meisje!" ging de tante voort, terwijl haar
goedig gezicht er bepaald knorrig uitzag;
bedenk toch eens dat uwe bruidegom die
mooie bloemen met zeer veel moeite heeft
verkregen., en dat zij hem ook vrij wat
geld zullen kosten. Hij zelf heeft immers
niet een broeikas, de bloemen komen dus
uit de residentie, en gij gaat ze daar zoo
moedwillig vernielen! Wat zult gij nu bij
het diner zeggen, als hij u naar den rui
ker vraagt? Hoe zult gij dit gedrag kun
nen rechtvaardigen? vertel mij dit nu eens?"
Terwijl zij deze woorden vrij driftig en
ontevreden uitsprak was de oude dame
intusschen druk bezig geweest om de reeds
ineen geschrompelde bladen zooveel moge
lijk weer glad te strijken, en waar zulks
niet meer doenlijk was, die er dan zoo
voorzichtig mogelijk uit te verwijderen.
Lilly zag dit rustig aan, de hoonende uit
drukking die eenige oogenblikken te voren
op haar gelaat zichtbaar geweest was, had
zich nu in een spotachtig lachje veranderd,
haar blik rustte met kinderlijke teederheid
op de toornige tante.
rrLieve, beste Tante! wees maar niet
als de Kaffers van Zuid-Afrika of de wil
den van Australië, maar krachtig georga
niseerde, beschaafde negerstaten, 't Is
zoo, die beschaving is een geheel andere
dan de onzezij heeft zich ontwikkeld in
een richting die in menig opzicht met onze
begrippen in strijd ismaar daarvoor heb
ben wij het recht niet, haar te bejegenen
met die hooghartige minachting, die ons
zoo gemakkelijk van de hand gaat wanneer
wij ergens zeden en gewoonten aantreffen
welke wij vreemd vinden.
De volken, waarmede de Engelschen het
meest te stellen hebben, zijn de Fantij-
nen, de Asjantijnen, en de onderdanen van
den koning van Dahomey. De eersten staan
op een betrekkelijk laag standpunt, en zijn
vreesachtig van aardde Asjantijnen daar
entegen zijn een tamelijk weerbaar volk,
dat zoo licht niet tot onderwerping is te
brengen. En toch zal het daarheen moe
ten, wil Engeland zich handhaven in het
rustig bezit van zijn West-Afrikaansche
koloniën. Een vreedzame samenwerking
tusschen inboorlingen en blanken schijnt
wel tot de onmogelijkheden te behoolen:
waar de laatsten zich vertoonen, moeten
zij zich gewoonlijk met de wapens hand
haven. Men zou kunnen vragen, waarom
de lui dan liever maar niet ongemoeid
worden gelaten, doch dat is eigenlijk
geen vraag meer. De produkten der aarde
moeten den wereldhandel voeden, de pro
ductieve kracht van den bodem mag ner
gens ongebruikt blijven. De Afrikaansche
kust bevat schatten, die den inboorlingen
weinig nut afwerpen en waarvan de vol
ken van Europa gerust hun aandeel kun-
boos, wordt maar weer goed op mij, ik
zal het nooit meer doen.
Dat was weer de oude toon uit de kin
derjaren. Indien het meisje al de gaven
harer overredingskracht had aangewend,
zoo zou zij er toch nooit zulk een gun-
stigen uitslag mede bereikt hebben, of
tante niet zoo gauw in een goed humeur
hebben gebracht dan nu met deze korte
eenvoudige woorden. Tante was ook te
vens zeer tevreden over haar werk, de bloe
men zagen er nog bijna even frisch uit als
te voren, zij liep er nu mede naar het
hoektafeltje en stak den geredden bloem
ruiker weer zorgvuldig in de vaas.
z/Maar kind vertel mij nu eens wat of
u bezield heeft waarom wildet gij toch dat
mooie geschenk zoo maar vernietigen?"
z/Denk er nu maar niet verder over, lieve
tante ik weet zelve niet hoe het kwam,
misschien roken de bloemen mij wel wat
sterk, gij kent mij en weet dat ik geene
sterke geuren kan verdragen."
//Dat zijn maar uitvluchten, niets dan
praatjes. Lilly, Lilly! ik vrees, kind,
dat gij den nu gedanen stap lang niet ge
noeg overlegd hebt, denk toch dat het de
ernstigste stap is, die men ooit in zijn
leven doen kan."
z/Gij denkt dus."
//Ik ben van meening dat gij heden, den
dag waarop uwe verloving openlijk bekend
nen vragen. Diezelfde inboorlingen heb
ben zich daar ook eenmaal als vreemde
lingen nedergezet, evenals thans de Eu
ropeanen en 't licht niet aan de laatsten
dat de verhouding somtijds zoo gespamien is.
We spraken zooeven van beschaving
dat woord zal wellicht tegenspraak uit
lokken. Doch reizigers die de Asjantijnsche
hoofdstad Coomassie hebben bezocht, von
den daar bouwwerken die verwondering
wekken, en geven hoog op van het drukke
handelsverkeer met de binnenlanden, en
van de menigte kostbaarheden van goud
en ivoor die het vorstelijk paleis en de
schatkamers der rijksgrooten bevatten.
Niettegenstaande dat, bevinden zich de
Asjantijnen op een zeer laag standpunt
van zedelijkheid, altijd, wanneer we er
onzen maatstaf op toepassen. Ieder weet
te vertellen van de gruwelijke menschen-
offers, die er op geregelde tijden ter eere
van de nagedachtenis van overleden vor
stelijke personen worden gebracht, en van
de onbeperkte wijze, waarop de slavernij
er blijft heerschen. Men zal vragen, of
dat kenmerken van beschaving zijn? Wij
antwoordenwaren de oude Grieken en
Romeinen, die ook talrijke slaven hiel
den, en de slavenhoudende volken van den
nieuweren tijd, dan onbeschaafd? En wat
de menschenoffers betreft, ook de Span
jaarden van de zestiende en zeventiende
eeuw brachten ze, wel niet om er de be
grafenisplechtigheden van voorname perso
nen mede op te luisteren, maar ter
eere van zekere zoogenaamd godsdienstige
meeningen, zonder dat wij daarom de
aanleggers der auto-da-fés tot de onbe-
gemaakt zal worden, het met u zelve vol
komen eens moet zijn ten opzichte uwer
eigene gevoelens, en uwe hoop voor de
toekomst."
z/Dat ben ik dan ook bepaald."
z/Neen, dat zijt gij niet, ik zie scherper,
daD gij denkt, als dit de waarheid was, zoudt
gij die arme bloemen niet in het vuur ge
gooid hebben, en vooral niet dewijl het een
geschenk van uwen bruidegom is. Zulke ge
schenken uit de hand van den geliefde moe
ten ons dierbaar, moeten ons heilig zijn."
//Is mijne lieve Tante dan zoo heel goed
bekend met de plichten van verliefden
Ik dacht dat uw hart ten minste nooit
getroffen was geweest."
//Zoo denkt ge dat? Gelooft gij omdat uwe
oude tante altijd met het jonge volkje ge
lachen en geschertst heeft, dat zij nooit
eenige liefde van een man heeft ondervon
den? Geloof mij, kind! ieder mensch, al
heeft hij ook het hardste en koudste hart
in de borst, zal toch wel eens, zoodra men
de kindschheid maar ontwassen is, de on-
wederstaanbate kracht der liefde leeren
kennen."
z/Dus hebt gij zelve die ook ondervon
den Het meisje sprak deze woorden
zuchtend uit toen trad zij op hare tante
toe greep hare handkuste die en zeide
op een biddenden, bijna smeekenden toon:
i/Overtel mij daar eens wat meer van 1"
schaafde natiën rekenen.
Doch hoe dit zij, wij Europeanen kun
nen met deze dingen geen vrede hebben,
en het is onze plicht ze te doen verdwij
nen. De heerschappij der Engelschen ter
Westkust van Afrika kan daar eenkrach-
tigen stoot aan geven en alzoo een betere
richting geven aan hetgeen er goeds schuilt
in die verwijderde volken.
In 1874, dus vrij kort na de overname
van onze factorijen te St. George d' El-
mina, geraakten de Engelschen in oorlog
met den koning van Asjanti, Koffi Cal-
calli geheeten. Onder leiding van Sir
Garnet Wolseley namen zij toen zijn hoofd
stad Coomassi in, maar vonden er weinig
kostbaarheden: het schijnt dat de luidjes
die met veel overleg in veiligheid hadden
gebracht. De groote koninklijke zonne
scherm is geloof ik het eenige zegeteeken
geweest dat hen naar Londen heeft ver
gezeld. Zijne zwarte Majesteit beloofde
toen een jaarlijksche schatting in gond,
ter voldoening van oorlogskostenhet ge
deelte dat hij daarvan betaald heeft is zeer
gering, hoewel het hem aan middelen
geenszins ontbreekt. Bovendien gaf hij
de toezegging dat de menschenoffers be
perkt zouden wordenin dit opzicht heeft
hij evenmin woord gehouden. De Engel
schen vonden het echter niet raadzaam hem
daarover lastig te vallen: zij hebben te
veel belang bij den vrede, die hen in staat
stelt de goud-exploitatie met flinke machi
nes voort te zetten.
Thans heeft koning Koffi zelf twist ge
zocht. Zou hij geweten hebben dat En
geland met allerlei moeielijkheden te wor-
z/Moet ik u dat vertellen, kind er is
niet veel van te zeggen het is eene korte
geschiedenismaar een lang lijden."
Mijne ouders waren rijken daaren
boven ook trotsch op hunnen naam en
hunne vele bezittingen; Zij wilden mij
zoo als zij het noemden, overeenkomstig
mijn stand uithuwelijken, maar ik wilde
niet. Mijn broederuw oom hier in Ho-
henbruchhad een vriend die hem reeds
op de hooge school zeer lief geweest was,
en die ons van tijd tot tijd eens bezocht.
Hij was niet wat de jonge meisje gewoon
lijk een schoon man noemenhij was
lang en mager en had eer een leelijk dan
wel een mooi gezicht, maar zijn hart was
reinen hij was trouw als goudhij had
mij lief en ik beantwoordde die liefde met
al de kracht die in mij was. Toen hij aan
mijne ouders om mijne hand kwam vragen,
wezen zij hem de deur. Toen hebben wij
gewacht en gehoopt, en zijn er oud bij
geworden."
Lilly had de hand harer tante niet los
gelaten. Met oogen vol medegevoel staarde
zij in het goedige gelaat dat daar voor
haar stond, en waarover nu een waas van
stille droefheid lag uitgespreid, en toch
niettegenstaande dien smartelijken trek
welke zich rondom' den mond en oogen
vertoonde, was er over het geheele gelaat
een adem van stille berusting te lezen,