NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR NIEUWE Woensdag 14 September 1881. t, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Hamersveld, Hoevelakeii, Hoogland, Lensden, Soest, Scberpenzeel, SlontenMrg, ïirsclie en ffondenberg. kis ran die M ZONDER MASKER. PEEMIE dertig* Cents, No. 74. Tiende Jaargang. Uitgever: A.M. Slothouwer, M. DE VRIES, Snit-Affrikaansche Republiek van die laaste tienjaare, KLAAS WAARZEGGER, FEUILLETON. De Voorzitter en de Gemeenteraad. Aan wien de bevoegdheid lGI ^ElïJ ttjaj iranc, ïiii niil dJ euj BO AMERSFOORTSCHE COURANT Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden 1, Franco door het geheele Rijk1,10. Afzonderlijke nummers 3 Cent. Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags. te Amersfoort. Advertentien van 16 regels0,40. Iedere regel meer 0,05. Voor het Buitenland0,07' Reclames per regel0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. >5: Advertentiën kunnen inge> aF zonden worden tot uiterlijk >- 's morgens 8'/suiirdesWoens- i dags en Zaterdags. .5' Eene viermaal geplaatste ad vertentie wordt slechts drie maal in rekening gebracht. BIJ DE Aan H.ET. abonnenten en begun stigers en zij die zich abonneeren op de Nieuwe Amersfoortsche Courant wordt door den Uitgever als PEEMIE aangebo den voor een oorspronkelijk werk van den Heer Oud-Voorzitter van den Volksraad der Zuid-Afrikaansche Republiek Transvaal getiteld i OF DIE GEVERTEL DOOR aan zijn Neeft MARTINUST in Hollant, in die eige boere syn taol. Een bladzijde uit het verleden. VI. ■I Vrouw Eijken was bleek geworden, doch behield volkomen hare kalmte, toen haar man vroeg Dan is er toch een bruiloft op til, Emma?" nII el zeker, vader. Jonker Rudolph gaat trouwen met freule van Son Vanessa in zeer ingenomen met Een smartvolle kreet onderbrak de kinderlijke spreek ster; Else verliet het vertrek. Baas Eijken trok zijne dochter tot zich, en verborg zijn hoofd op den schouder van zijn kind. Hij zweeg, en antwoordde geen woord toen zij voortging te verhalen van alles wat Vanessa haar had gezegd. Het was hem thans eene verlichting dat Anton gereed met zijn werk, zijn zusje riep, om naar buiten te gaan, en terwijl hij de kinderen nazag, fluisterde hij in zich zelf„Zoo rein was ook eens hare moeder, toen ik haar leerde kennen," en een stille bede klom hemelwaarts voor zijn teerge liefd, onschuldig meisje. O, dat toen eene berouwvolle vrouw aan zijne zijde had gestaan, dat zij in dat geluk- kig oogenblik den echtgenoot had gadegeslagen, mis schien dat haar veel vergeven ware, en dat er vreugde geweest zou zijn over een geheele verzoening, doch Else doorleefde in deeenzaamheidhaar strijd, en daar schrei de zij weder die tranen van wanhoop, welke haar steeds meer van hem verwijderden, die eens de lust van haar leven geweest was. Zoo groeide de kleine Anton onder voortdnrenden strijd op, en naarmate zijne ouders meer van elkander Met het oog op het in de bladen be handelde incident in Assen's Gemeente raad wenschen ook wij onzen lezers eenige toelichting te verstrekken omtrent het bekende geschil aangaande de eeds- quaestie. Men weet dan dat de wetgever voor getuigen in rechtszaken zoowel als voor nieuwbenoeinden in staatscolleges een waar borg heeft gewild tot nakoming van dat gene waartoe zij zich verbinden. Hij heeft daartoe een plechtigen vorm voorgeschre ven, waaronder hunne toetreding als zoo danig zal plaats hebben. Voor beiden bevat het voorschrift de zelfde woorden „Zij zullen op de wijze hunner godsdienstige gezindheid den eed óf belofte afleggen." De wetgever heeft met deze woorden getoond dat hij dien vorm heeft geput uit het Godsgeloof, en geen wonder dat hij het daarin zocht, wat naar zijn meening voor verreweg de meesten een meer of min gewijde beteekenis heeft. Doch als luiden bovengenoemde woor den stelde hij in den eed eenerzijdsin de belofte anderzijds een verschillenden weg open. Weike personen heeft hij daarmee op 't oog gehad? In God-geloovigen en niet- geloovigen? Geenszins. De wetgever heeft met dezen tweeledigen vorm willen voorzien in den eisch van twee verschil lende belijdenissen of kerkelijke gezindhe den waarvan de eeneen met name de Doopsgezinde kerk, het uitspreken van het woord God, ja het Heed zweren' als zoo vervreemd werden, kregen beiden ook meer tegenzin aan den knaap, en ook het moederhart sprak voor hem zoo zelden. Was het dns wonder, dat naarmate hij ouder werd, de joDgen meer afkeer kreeg van het beroep zijns vaders, dat hem voortdurend in diens nabijheid hield, terwijl hij iedere gelegenheid tot verandering van ganscher harte toejuichte? En toen die verandeiing kwam, hoe scheen hem toen de hemel op aarde gedaald. Wat hij in stilte gedroomd, doch onder geen woorden gebracht had, wat hij zoo menigwerf, in de borst had voelen tintelen met een on bekende en bedwongen gloed, dat stond na immers als eene werkelijkheid voor hem, en de toekomst zou hem brengen wat hij van haar verwachtte.roem. Dan zou hij op nieuw de ouderlijke woning betreden, maar als de geëerde man, die zich een laanwerkrans verworven had; dan zou hij zijn vader toonen, dat hij diens be scherming niet behoefde, om iets te worden in de we reld, en mogelijk dat hij dan vinden zon wat hij als kind vroeg te vergeefs liefde. Met zulke gedachten bezield was Anton Eijken zijn beschermer gevolgd, en had in diens woning een geluk beren kenneD, grooter dan hij verwacht had. Zijne stu diën waren hem niet a"cen noodzaak, maar ze werden hem de beste afleiding, de grootste vreugd zijns levens en zeker had zijn leermeester alle reden, om over de groote vorderingen te vreden te zijn, die de joDgeling sis met reuzenschreden maakte. Een stil familieleven. „Neen, neen, Adèle, heb geen angst over mij," sprak ietwat schertsend eene jonge dame tot hare zuster, ter wijl zij beiden met haastige schreden de laan insloegen, die de rijweg was naar een groot heerenhuis, behooren- danig, wraakt. Maar daarmede heeft hij niet minder het Godsgeloof zelve als den grondslag zoowel van de ééne als andere gezindheid en alzoo ook als het beginsel van beiderlei uitdrukking van den gestelden voruibe oogd. Doch dit Godsgeloof heeft de wetgever geassimileerd met lidmaatschap van kerk genootschap, want hij schreef uitdrukkelijk de woorden,/op de wijze van zijn gods dienstige gezindheid," d. i. kerkelijke be lijdenis. Van daar toont de wetgever alleen leden van kerkgenootschappen te kennen en daarmede is voor hem, al wie geen lid van eenige kerk is, onbestaanbaar. Hoe is, ten aanzien van dezenontstaat derhalve de vraag, de voorgeschreven vorm van toe passing. Belet het gemis aan lidmaatschap hem niet ten eeneraale alle toetreding, het zij als getuige in rechten, hetzijom als benoemd lid van eenig openbaar college zitting te nemen, dewijl hij toch den voor geschreven vorm niet kan opvolgen Het is de grondwet welke deze vraag beantwoordt. Zij toch erkent wel degelijk niet-leden van eenig kerkgenootschap. Art. 166 handelt opzettelijk over hen. Men mag de woorden in dat artikel „belijders der onderscheidene Godsdiensten," niet als leden van kerkgenootschappen verklaren, wat men door het onmiddelijk vooraf gaande art. 165, dat juist over dezen handelt, geneigd zou mogen zijn te doen. Hiertegen waarschuwde in 1854 reeds Mr. Opzoomer (Staatsr. onderzoek bl. 151) en de conservatieve Mr. Heemskerk hand haafde nog onlangs (Praktijk der Gw. ad art.) een gevoelen, geheel overeenkomstig de aan dokter van Sou. Doch ik bid u, Johanna, wie is meer gerechtigd om dit huwelijk met vrees tegen te zien dan uwe ondere zuster, mij dunkt waar de geruchten omtrent nwen held zoo weinig loffelijk zijn, deed gij gewis beter met te wachten; gij zijt nog jong genoeg." „Al negentien jar-." lachte Johanna met overmoed. „Doch kom, schat, gij begrijpt dat niet, bij uwe twee jaar rijperen leeftijd meent ge heel wat verstand van mannenharten te hebben, en waarlijk in dat pnnt ben ik uwe meerdere." „Het is mogelijk; doch Catharina denkt daarover eveneens; daarbij is Egbert zooveel ouder." „En gij weet, dat het steede mijn wensch geweest is een man te krijgen, die in leeftijd mijn meerdere was, opdat ik tot hem als tot een vader opzien, en bij alles een steun in hem zou kunnen vinden. Zooveel echter als gij meent schelen wij niet. Dan is dat verschil tus- scben Catharina en Rbenen heel anders, en hindert dit ets aan hun geluk?" i „Ik weet niet of Catharina nn juist het volmaakt toon beeld is eener gelukkiger vrouw. Had zij Vanessa niet in hare nabijheid, en was haar beider sympathie niet zoo grootwaarlijk, ik zou met haar niet willen rui len!" „Dwaasheid, Cateau beklaagt zich nooit, en ze wordt met fraaie geschenken overladen, wel een tceken, dunkt me, dat Rhenen haar op de handen draagt. Doch kom, Adèle, laat ons in hnis gaan, het is theetijd, en ik w:! me nog een weinig opsieren." „Mijn eenvoudig zusje," lachte het jonge meisje, en stak schalks plagend de wijsvinger op. „Pas op, wij wachten niet naar u met de thee, dns haast u," en met vroolijk gelaat trad zij de huiskamer binDen. Reeds waren daar de zware gordijnen neergelaten, om de vroege herfstschemeriDg buiten tc sluiten, en de lich- deze vermaning. Art. 186 Gw. alzoo zegt uitdrukkelijk dat geenerlei staatsrechterlijke onbekwaam heid verbonden is aan het niet-lidmaat- schap van eenig kerkgenootschap. En op grond hiervan kan men reeds voldoende besluiten dat de zin door den wetgever uitgedrukt in de woorden„Op de wijze van ieders godsdienstige gezind heid" ten eenenmale onmogelijk een scheids muur vestigt tusschen leden en niet-leden van eenige kerk. De beteekenis van dezen zin kan alzoo gelden en tot haar recht komen. Slechts binnen den kring der leden van kerkgenoot schappen. Dien overeenkomstig beslist zij tusschen dezen, en draagt den eed op alleen aan den belijder der Gereformeerde of andere kerkde belofte uitsluitend aan hem die lid der Doopsgezinde gemeente is. Tegenover niet-leden van eenige kerk daarentegen is zijne beteekenis geene meer. Zij bereikt dezen niet. Geen toewijzing hetzij van den eed, hetzij van de belofte, noch ontzegging van een van beiden kan tegenover hen plaats hebben, daar toe wijzing of ontzegging alleen op grond van het omhelsde kerkgenootschap, geschieden kan. Alzoo kunnen deze niet-leden voor zich zeiven alleen beslissen of zij zullen zweren of beloven. Amersfoort, 13 Sept. 1881. De Asser Courant sprekende over de ten flikkerden op de kandelaars der theetafel, waar naast het keurig porselein een overvloed van brood en vruch ten was neergezet. Het vertrek was overigens eenvoudig doch smrakvol ingericht, alles droeg sporen van weelde, en de oude dame, die op de sofa gezeten, hare dochter met een glimlach ontving, werd door een kleed van zoo zware zijde gesierd, dat menige vrouw uit loter dagen benijdend de oogen op haar kon geslagen hebben. Het uurwerk deed juist zes slagen hooren, en bijna op datzelfde oogenblik ging een deur aan de overzijde open, eu trad de dokter uit zijn studeervertrek de woon kamer binnen. Hij was reeds bejaard, en zijn haar was vorgrijsd; toch droeg zijn gelaat nog sporen van levenslust en moed, en de veerkracht waarmede hij het vertrek doorging, en eerst zijne dochter lief kozend begroette, daarna zich naast zijne gade zette, en de nieuwsbladen tot zich trok, toonde duidelijk, dat deze man in zijn hniselijken kring verpoozing zocht en vond voor den arbeid daarbuitcD. Adèle haastte zich hem en hare moeder thee en brood te reiken, en ze deed dit met zooveel elegantie.dat deze het gemis aan niterlijk schoon voor een groot deel vergoedde. Toch was Adèle allerminst leelijkof wie had die sprekende oogen, met den gloed daaria verbor gen, die vao een leven der zie) getuigen, kunnen zien en daarbij denken aan een alledaagsch vrouwengelaat, dat men voorbijschrijdt als der bloem, waaraan de her innering reeds is verloren eer men tien passen verder gegaan is. Neen Adèle's gelaat was, zoader bepaalde regelmatigheid, van een zéó boeiend karakter, hare be wegingen droegen zoozeer den stempel van voornaam heid en gratie, hare oogen getuigden zoo zeer van eene sympathie voor al wat schoon is en goed, vaneen gevoel, dat diep verborgen slechts dan naar buiten werkte, en gloeide en tintelde in al hare gebaren, in haar fleren oog opslag, wanneer een zusterziel de hare ontmoettend, ha-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1881 | | pagina 1