NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
ten, Eemnes, Hamersyeld, Qoeyeli
L
NIEUWE
Zaterdag 21 Januari 1882.
Q
KWAKZALVERIJ.
ZONDER MASKER.
No. 6.
Elfde Jaargang.
Uitgever: A. Al. Slothouwer,
Advertentiën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
's morgens SV2 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
t
MERSF0QRTSC9E
Abonnementsprijs roor Amersfoort per 3 maanden 1,
Franco door het geheele Kijk1,10.
3 Cent.
5 Afzonderlijke nummers
'f Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regels0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland 0,075
Reclames per regel0,30.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Over dit woord zou een groote, breede
verhandelingwat zeg ikeen lijvig
boekdeel geschreven kunnen worden, zon
der dat de stof uitgeput ware of het ge
duld der lezers //verbruikt" raakte. Want,
in zijn volle en rijke beteekenis biedt het
een ontzagwekkend begrip aan, alles om
vattende wat uitgedacht wordt om onnoo-
zele menschenkinderen in 't ootje te nemen.
"Vermakelijk is het onderwerp ongetwijfeld,
want niets wekt zoozeer de lachlust op
als het verhaal van de domheden en dwaas
heden, die de menschel), het aanwezig
gezelschap natuurlijk uitgezonderd, cl
gelijks uithalen, en waartoe zij zich door
op hun kleine en groote muntstukken loe
rende avonturiers laten verleiden,
j Doch met het oog op de bescheiden
ruimte, waarover we iedere week te beschik
ken hebben, zullen we het meer algemeen
gedeelte van ons sermoen tot eene latere
gelegenheid bewaren, en ons thans bepalen
tot één soort van kwakzalverij, de eigen
lijke, de echte, de oorspronkelijke, die
welke aan het geheele artikel, onder wel-
s '.ken vorm het zich ook vertoont, den naam
heeft gegeven, namelijk die met genees
middelen.
De vraag wat er eerst geweest is, een
ei of een kip, is gemakkelijk te beant
FUü QILLETOlSr.
De terugkomst.
XXXVIII.
„Goede vrouw!" dus sprak hij, houd u wat bedaard,
ik beloof het u, wat ik voor u doen kan, zal ik doen, ik
lal de zorg voor uw kind op me nemen, en ook gij be
hoeft niet voor armoede bevreesd te zijn. Ik wil alles
doen, wat mogelijk is, en weer goed maken, wat ik door
jeugdige lichtzinnigheid bedorven heb. Alles, alles zal
ik goed maken!"
51 „Wat spreekt u van goed maken!" Zoo ge dit kunt,
geef me dan mijn eer terug, maak, dat ik me zelf geen
slecht vrouwmensch behoef te noemen, geef me mijn
man terug, zooals hij was, toeu hij nog door iedereen
geacht werd en mij nog lief had. Ik denk nog dikwijls
aan den tijd terug, toen ik nog jong was en pas ge
trouwd, toen ik met mijn man en mijn eenig kind
de gelukkigste dagen van mijn leven doorbracht.
Maar dit is nu alles voorbij Ik was mooi, zeiden
ze, ik zag er lief uit, werd me van alle kanten toege-
Jlluistcrd, en gij niet het minst vlijdet mij met uw gladde
tong. Overal, waar ge mij alleen dacht te vinden, ver-
volgdet ge mijl lk gaf toe en sinds dien tijd draag
ik de hel om in mijn hart, vond ik d; hel in huis, Hadt
ge kunnen zien, hoe mijn man me vertrapte en mishan
delde, en toch nog tegenover familie en vrienden zich
goed hield om zijn goeden naam niet te verliezen! Nie
mand aan wien ik mijn leed kon klagen, van dag tot
dag, van jaar tot jaar alles te moeten verkroppen, zon
der ooit zijn hart te kunnen, te durven, te willen uit
schudden! Ja, dat wilde ik niet; want men loopt maar
zoo niet met zijn schande te koop; maar toch voelde
ik ze, toch werd ik er altijd aan herinnerd door dat
woorden, dan die anders: of de kwak
zalverij een dochter is van de genees
kunde of omgekeerd. Want dat zij tot
elkander in een zeer nauwe betrekking
staan, is, dunkt ons, boven eiken redelij-
kèn twijfel verheven. Bij de volken der
hooge oudheid werd de arts-practijk uit
geoefend door priesters, die de kennis der
remediën voor de onderscheiden kwalen
welke reeds toen de arrne menschheid
teisterden, aan elkander o vet deden en zorg
vuldig voor de leeken verborgen hielden.
Ofschoon we nu van de waarheidsliefde
dier heeren een zeer hoog denkbeeld heb
ben, gelooven we hun geen onrecht le doen
als we aannemen dat minstens zeven acht
sten van het getal hunner medikamenten
door de tegenwoordige wetenschap als
kwakzalversmiddeltje verworpen zouden
worden ofschoon het evenzeer waar is, dat
zij daarvoor slechts gedeeltelijk toereken
baar waren, aangezien het toenmalig we
tenschappelijk peil niet hooger reikte.
Alleen het geheimzinnig waas waarmede
zij hun //kennis" omsluierden en de zorg
waarmede zij haar als een monopolie voor
hun stand bewaarden, hetgeen tevens oor
zaak was, dat er van vorderingen weinig
spraak kon zijn, herinnert levendig aan
hetgeen nog heden ten dage tot de zeden
en gewoonten van het kwakzalversgilde
behoort. Zoo menigeen onder onze tijd-
genooten beweert ook in het bezit te zijn
zan een voortreffelijk middel betzij tegen
één kwaal, hetzij tegen een breede rei
dier onaangenaamheden, en vertelt dan dat
het zoo en zooveel eeuwen in zijn familie
bewaard gebleven en op een bijzonder
vreemde manier tot haar kennis gekomen is.
De middeleeuwsche en latere genees
kunde schrijft aan een groot getal metalen,
steenen, kruiden, en dierlijke zelfstandighe
kind, door de behandeling van mijn man! O, God! 't is
om razend te worden!" Bij deze woorden barstte ze in
een krampachtig snikken uit.
Rudolph was opgesprougen, en doorliep met haastige
schreden het vertrek. Zijn gezicht zag wit eu was in
een akelige plooi verwrongen.
„Maar kom toch tot bedaren," sprak hij, „het is
„Bedaren, bedaren! Ik wil niet bedaren, ik wil thans
alles wat me op het hart ligt, zeggen, omdat gij de eeni-
ge zijt die het hooreu kunt, die bet hooren moet, dat gij
een ellendeling, een eerroover zijt, die nu wel gelukkig
kan zijn met zijn vrouw en kind, en er wat om lacht, dat
hij andcreu in 't ongelukkig gestort heeft!"
„Vrouw!" sprak hij driftig, „ik lach er niet om!" En
wild rolden zijnoogen door zijn hoofd. „Ik heb zielsme
delijden met u, maar zoo ge op dezen toon voortgaat,
zou ik ook dit moeten onderdrukken enu weg zenden!"
„Wegzenden! wegzenden! Nu nog fraaier! Zoo doet
dit groote volk! Als hun de waarheid gezegd wordt, wij
zen ze iemand de deur. Maar waag hij mij weg te zen
den, en ik zal het langs de straten uitschreeuwen, wie
ge zijt. Voor mij komt het er toch niet meer op aan, ik
ben toch een ongelukkige vrouw. Maar het leven, dat
ik jaren lang geleid heb, zult ge ook van begin tot het
eind doormaken, ik zal het uwe vrouw verteller, en zie
dan wat ge bij haar met groote woorden zult uitrich
ten."
Onder deze tergende woorden had'Kudolph zich afge
wend en stond nu voor het venster zonder een enkel
blijk te geven, dat hij ook maar het minste van de te
genwoordigheid dier vrouw bespeurde. Verder tot haar
te spreken scheen hem een onmogelijkheid. Genoeg had
ze ook reeds zijn geduld op de proef gesteld, en hij stond
op het punt met gew eld een einde aan die redekaveling
te maken. Waarom ook zoo zoetsappig dergelijke praat
jes aanhooren, waarom niet liever zulk volk buiten de
deur gehouden? Zou hij minder zijn dan zoovelen, die
zeker niet minder dan hij op hun geweten hadden? Had
hij daarenboven geen blijken gegeven van het goede te
den krachten toe, waarovèr de tegenwoor
dige wetenschap de schouders ophaalt.
Sommige daarvan zijn in den geest de3
volks blijven hangenen worden thans
nog door den kwakzalver met goed gevolg
voor zijn beurs wel te verstaan! geëx
ploiteerd. Misschien zal over een paar hon
derd jaar hetzelfde gebeuren met de ge
neesmiddelen, die we thans als //probaat
huldigen. Voorts moet men niet gelooven,
dat de charlatan iemand is, die niet met
zijn tijd meegaat: integendeel, hij weet zich
wonderwel te schikken naar de telkens
wisselende maatschappelijke vormen. Men
ziet hem thans niet meer op de markt
staan schreeuwen, of, als er nog eens
zoo'n welsprekend individu verschijut, dan
is het een arme drommel die geen centen
heeft om ze aan de hedendaagsche recla
me te besteden, een mislukt exemplaar,
dat weinig kans van slagen heeft en over
een poos gedwongen zal worden de rol
van schoenpoetser op zich te nemen. Ook
verschijnt niet meer in onze dorpen en
steden de zoogenaamde oliekoop oftewel
Hongaarsche dokter, die den eerzamen
luidjes wijsmaakt dat hij een //gestudeerd"
man is, en eerst een reis door Europa
moet //maken" eer hij zich in zijn vader
land als geneesheer mag nederzetten. De
hedendaagsche kwakzalver is een slimme
vogel, die er op rekent dat zijn slachtof
fers hem van zelf in handen zullen ko
men zonder dat hij zich eenige moeite
geeft: die op eene behendige wijze de wet
op den handel in geneesmiddelen weet te
ontduiken, doordien een bevoegd apothe
ker zich met den verkoop van zijn waar-
delooze producten belast. Of wel, hij
overstroomt de wereld met zijne adver
tentiën zendt circulaires rond waarop
attesten zijn afgedrukt van allerlei aan
zienlijke personen naar wier bestaan
niemand ooit onderzoek doet, en laat in
de couranten aanbevelingen plaatsen die
den schijn hebben alsof zij van de redac
tie afkomstig zijn, ofschoon ieder die een
klein beetje begrip heeft van de inrich
ting van een blad precies weet wat men
onder de rubriek //reclame", //ingezonden
mededeelingen" of hoe die dingen ook ge
noemd worden, te verstaan heeft. En hoe
meer zij adverteeren, des te grootev wordt
hun debiet: zij visschen met den gouden
hoek, maar de vangst is er aan geevenre-
digd. Ook zijn zij uiet afkeerig van den
aloude, beproefde mysterieuse inkleeding
van hun bedrijf: de magnetiseur, de spi
ritist overtreffen den knapsten goochelaar
in de kunst van zandwerpen in de oogen
des publieks.
Nu zou men wellicht vragen hoe het
komt dat de menschen nog altijd zoo ver
bazend dom blijven, en hun zuur verdiende
guldens wegsmijten in den gapenden muil
van den kwakzalver? Aau waarschuwingen
ontbreekt het toch waarlijk niet. Daar
hebt ge, bijvoorbeeld, de Vereeniging tegen
de kwakzalverij, met haar Maandblad, op
gericht door de heeren "Vitus Bruinsma,
waarin men telkens kostelijke aanwijzingen
vindt over de waarde van als onfeilbaar
aangekondigde geheiramiddelen en over de
practijken, door oplichters van allerlei slag
in het werk gesteld. Ook de vele onthul
lingen, nu en dan in de dagbladen gege
ven, de wenken van geneeskundigen, de
mededeelingen in volksvoordrachtenin
kleine en groote geschriften, de lessen der
ondervinding niet te vergeten Moeten we-
enkel heil verw achten van de voortgaande
beschaving en ontwikkeling? Het is te
wenschenhoewel het zijn niet alleen
de onkundigendie door de kwakzalvers
willen, en kon hij het helpen, dat die vrouw hem daarin
belette? Voort dan met haar. Hij kon zijn handen in on
schuld wassohen, daar hij toch niet in staat was het hart
dier vrouw te veranderen. Waartoe zich dan langer aan
die marteling blootgesteld, en zich op nieuw door dat
schepsel doen vernederen? Had deze last hem niet lang
genoeg op de schouders gelegen, en moest die au joist,
nu hij er zich zedelijk van bevrijd waande, met alle
zw aarte op hem neerkomen? En toch, had hij anders kun
nen verwachten, toen hij het besluit nam om alles wat
hij misdreven had, te willen herstellen? Had hij genoeg
zaam overwogen in welke mocielijkheden hij zich daar
door zou kunnen wikkelen, en deinsde hij nu terug nu
die mocielijkheden ernst begonnen te worden? Was dat
geen lafheid? Ilad hij het ooit ernstig met zijn voorne
mens gemeend? Ja toch, dit had hij. En met vastheid
van wil beknmpte hij zijn toorn en dwong zijn gezicht in
zijn gewonen vriendelijken plooi terug. Die vrouw-
mocht niet in de overtuiging blijven, dat hij met haar
ongeluk lachte. Doch waartoe eigenlijk een vriendelijk
gelaat toon en tegenover iemand, die hem zoo zwaar be-
leedigde? Zou hij de stilte, die thans gelukkig op den
storm gevolgd was opnieuw verbreken, en haar mok
kend zwijgen nogmaals tot een heftige uitbarsting doen
ontbranden? TVat had hij misdreven, waar zij niet even
veel, zoo geen grootere schuld aan had? Hij was jong,
rijk, zonder nagedachten; levend in een droom, zooals
alle jongelieden van zijn stand plegen le doen; zij, ja zij
was ook jong, maar had reeds een echtgenoot, die haar
lief had. Lang weerstond ze wel zijn dringende beden,
zijn zoete woorden, maar had ze niet ten einde toe be-
hooren te weerstaan, bedenkende welke plichten zij te
genover haar man te vervullen had. Wel dan met haar,
die, in plaats van hem de handen te kussen voir zijne
edelmoedigheid, hem nog met verwijten overlaadt.
Lezer, indien het Turksch volksgeloof waaris, dat ter
rechter en ter linker zijde van den mensch twee engelen
de wacht houden, één goede en één kwade, hoe fel moet
de strijd dan niet dikwijls zijntusschen die twee boven.
aardsche machten, en hoeveel moeite kost het den eer
sten niet, om eindelijk zich van de algeheele heerschap
pij meester te maken. Reeds gaf hij den strijd verloren,
doehwildc toch nog een laatsten slag slaan; daartoe vloog
hij met snellen wiekslag naar beneden in den tuin en
hulde zich in de gedaanten van vrouw en kind, die hij
stoeiend om de rozenbedjes deed dartelen. IIuu gejuich
steeg op, en trof 's vaders booze oor, dat slechts luiste
ren wilde naar de inblazingen van dien zwarten engel
aan zijn linkerhand, en deze vreugdetoonen streelden
zijn oor zóó zoet, dat zich eerst een fijn groefje eu toen
een heldere glimlach om dien bitteren mond liet zien.
Toen verdwenen ook (le nevelen aan die duistere oogen,
en de rimpels van dat witte voorhoofd werden glad.
Moeder en kind verdwenen achter de struiken en de en
gel vloog weer opw aarts, plaatste zich achter dc gestalte
dier ongelukkige vrouw en ontlokte een rijken tranen-
vloedaan haar zwaar gestraft hart, zoodat zij slechts
snikkend dit enkele woord: Mijnheer, over de lippeu
kon krijgen.
Op het hooreu van dit woord keerde Rudolph zich
haastig om, en toen hij bespeurdedat een mildere
stemming over die bedroefde ziel gekomen was, had ook
ziju toorn zich geheel gelegd, en hernam hij vrij wat
opgeruimder dan daareven zijn vorige zitplaats.
„Het doet me genoegen, vrouw Eijken," dus sprak
hij, dat ge mij thans wat kalmer kunt aanhooren. Met
dergelijke tooncelcn komen we niets verder, daar we het
verleden er geen haarbreed door veranderen kunnen."
Hij sprak lang eu ernstig over zijn lijden, zijn strijd,
dc eindelijke bedentenis aan, en de daarop volgende ver
geving zijner vrouw. Ilij hield haar voor, dat het ver
standiger eu beter was zich met het heden te verzoenen,
dan met een gebroken hart op het verleden te blijven
staren, en toen straks die twee menschen scheidden,
ging de moeder heen, om zich met haren zoon te ver
zoenen, en hare laatste levensdagen in vrede en rust
aan zijn zijde door te brengen,
(Wordt vervolgd.)