NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baarn, Bukoi, Eemnes, Hamersvelfl, Hoeyelaken, Hoogland, Lensden, Soest,
NIEUWE
Zaterdag 26 Aug. 1882.
Na vijftien jaar.
No. 68.
Elfde Jaargang.
Uitgever: A. Af. Slothouwer,
Advertentiën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
's morgens Sl/2 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
Onze voortvarendheid.
FEUILLETON.
BEN NO BRAUN.
AMERSFOORTSCHE C011T.
I
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 8 maanden 1,
Franco door het geheele Rijlc1,10.
Afzonderlijke nummers 3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woentdagt- en des Zaterdagt.
TE AMÊRSFOORT.
Advertentiën van 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,07'
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Een welwillend beoordeelaar, niet Ne
derlander zijnde, zal wellicht zeggen dat
wij bezitten hetgeen men //de gebreken
van hoedanigheden noemt," en aan
overmaat van kalmte, bezadigdheid, be
daardheid enz. toeschrijven, wat in het
oog van anderen verdient bestempeld te
worden met den naam van lakschheid en
Jan-Saliegeest. Niet iedereen is even warm
gebakerd, en het is, geenszins een bewijs
van voortreffelijkheid, dat men elk oogen-
blik gereed staat uit zijn vel te springen.
Maar somtijds bekruipt ons toch
een gevoel van wrevel, als wij zien hoe
ontzaglijk veel nadruk gelegd wordt op het
laatste woord van het oud-Hollandsche
z/haast u langzaam." Zoowel in het leven
van bijzondere personen als van volken
komen er oogenblikken voor, waarin spoed
een eerste vereischte is, en dan is het
ergerlijk te zien, hoe de mannen die ge
roepen zijn met deze noodzakelijkheid re
kening te houden, de zaakjes op hun
doode gemak aanvatten en geen enkelen
stap doen om voor een wijle uit den alle-
daagschen slakkengang te treden. Vooral
regeerders en bestuurders moesten dat beter
10)
NOVELLE
VAN
IV.
Nadat de barones in hare kamer ge
komen was, had zij zich zwijgend' door
het kamermeisje laten ontkleeden en haar
daarna weggezonden. Met het hoofd op
de hand geleund, zat zij in een fauteuil
aan het venster, en staarde droomend
naar buiten, waar de zoele avondwind al
spelend de toppen der hooge lindeboomen
in beweging bracht.
Het gelaat van dien vreemden heer
had haar met ijzeren machten aangegre
pen, het kon, het wilde zich niet laten ver
bannen. Helaas 1 het was, als zag zij ze
weder die welbekende trekken uit vroegere,
gelukkige jaren, die trekken, welke zij te
vergeefs uit haar geheugen had trachten
te wisschen. Nog beefde haar het harte
als zij er aan dacht dat men wellicht
hare ontroering gemerkt had. Zij vond
zich zelve dwaas, noemde het zinsbegooche
ling, maar de eenmaal opgewekte ge
voelens lieten zich niet spoedig tot rust
brengen.
inzienhun voorgaan zou allicht velen
doen volgen.
Inzonderheid is dit van het hoogste
belang, wauneer een gewichtige gebeurte
nis heeft plaats gehad die de geheele na
tie uit haar kalme rust heeft doen op
schrikken. Behoeven wij wel te zeggen,
dat wij hier het verongelukken van den
rammonitor //Adder" op het oog hebben?
Alweer die //Adder!" zal misschien
een enkele lezer zeggen.
Waarde vriend, is het onze schuld,
dat wij daarvan moeten spreken, nu
zij, die officieel tot spreken zijn geroepen,
er van zwijgen?
De eerste dagen na de ramp waren de
couranten er vol van. Wel ging er geen
kreet van smart of van verontwaardiging
op uit ons geheele volk, wel verhief
zich het geschokte Nederlandsch gemoed
niet tot een algemeen geroep om voldoe
ning, er werden geen adressen getee-
kend aan de Regeering, geen meetings
belegd om aan te dringen op een duide
lijke en onomwonden aanwijzing van de
schuldigen aan het noodlotting voorval,
maar toch, er werd in ons iets wak
ker, en de organen der openbare
meening, die beweerden//er is iets niet
in orde," drukten vrijwel uit wat er bij
ons allen omging.
Intusschen, lang kon dat niet duren,
en toen de Staatscourant, na tamelijk
veel wachtens, eindelijk berichtte dat er
een Commissie was benoemd om een on
derzoek in te stellen, kwamen we weer
in onzen normalen toestand, dat is,
we werden rustig. Hier en daar had nog
Hare gedachten verplaatsen haar weder
in het verleden, toen zij nog jong was en
schoon, en het was haar, als hoorde zij
op nieuw de beuken van Warnitz boven
haar hoofd ruischen. Was het niet op een
heerlijken zomeravond als deze, dat de
reeds sedert langen tijd heimelijk beminde
haar in het park vond en zij, verrast door
zijne gloeiende taal, hem hare liefde be
leed Hoe zalig, hoe onuitsprekelijk zalig
scheen haar toen het leven toe, en wat
bood de werkelijkheid haar
Een diepe zucht ontsnapte aan hare
borst, want Lucie von Selchow was
niet gelukkig.
Zij had het leven in al zijnen omvang
leeren kennen en wat had het haar ge
schonken In plaats van de geurige ro
zen, waarvan zij in hare meisjesjaren ge
droomd had, niets, niets dan doornen en
distelen, terwijl de herinnering aan de da-
harer eerste liefde en aan hem, die voor
haar verloren was, het eenige lichtpunt van
haar vreugdeloos bestaan uitmaakte.
Hoe had zij de smart over de wreede
scheiding doorstaan, hoe had zij het verlies
gedragen, dat haar nooit weder vergoed zoude
kunnen worden
Dat wist zij zelve niet. Wanhoop had
haar het harte vervuld, en was gevolgd
door een gevoel van volkomen verdooving
en een soort van afkeer van den vader,
die met zulk eene wreede hand haar ge
een kleine gedachtenwisseling plaats over
de personen, met de enquête belast, voor
al wat hun waarborgen van onpartijdig
heid betrof, maar over het algemeen
toonde men zich voldaan.
Middelerwijl hebben we allen ons best
gedaan om voor de nagelaten betrekkin
gen der slachtoffers iets af te zonderen.
Er zijn giften verzameld, er werden con
certen, tooneeluitvoeringen, fancy-fairs
georganiseerd, al hetgeen bij zulke
gelegenheden te doen gebruikelijk is.
Precies als met de watersnood-geschiede
nis: er worden gelden tot onderstand bij
eengebracht, maar aan krachtige mid
delen tot herstel van den waterstaats
toestand denkt men niet, of, zoo al, men
gaat er niet toe over.
Zoo ook hier. Zelfs zonder dat we nog
weten wie ondersteund moet worden en
in welke mate, is men aan het offeren
gegaan. Dat is de goede methode. Maar
een geenszins goede is die, welke maakt
dat we nu nog hoegenaamd niets weten
aan wie hulp moet worden verstrekt,
ofschoon het naar onze bescheiden mee
ning volstrekt niet moeielijk zou zijn
daaromtrent de volledigste zekerheid te
verkrijgen. Aan onze departementen van
algemeen bestuur heeft men waarlijk geen
gebrek aan schrijvend personeel: maar het
schijnt wel, als men inlichtingen zou wil
len inwinnen omtrent dingen van eenig
belang, dat men in dat geval een extra
corps ambtenaren zou moeten belasten
met het opsporen naar de gegevens.
En dat is nog niet eens het ergste.
Te vergeefs zien we alle dagen uit naar
eenig levensteeken van de Commissie van
onderzoek. Een paar dagen na haar be
noeming vernamen we uit de couranten,
dat zij te Nieuwediep was geweest om
een soortgelijk vaartuig als het gezonken
schip nauwkeurig te bezien, ten einde
een oordeel te kunnen uitspreken over
de vraag, of het onder gunstige omstan
digheden zee kon bouwen. Sedert dien
tijd plechtige stilte. We hebben dus
recht te vragen: Is de uitkomst van die
allereerste enquête zoo verpletterend ge
weest voor onze marine-autoriteiten,
is het zoo overtuigend gebleken dat het
verregaande roekeloosheid was, die bodems
ook maar een enkele maal over zee te
laten gaan? En durft men thans de con
clusie niet trekken, uit vrees dat er
niets anders overblijft dan een strafrech
terlijke vervolging in te stellen tegen hen
die de verantwoordelijkheid daarvoor
dragen
Wij weten, met volkomen zekerheid,
dat deze gedachte bij niet weinigen op
komst. Nog spreekt men haar niet open
lijk uit, maar het zou toch eindelijk
kunnen plaats hebben. Er moet niet al
te veel op de bekende rustige eigenschap
pen van ons volk worden gerekend. We
meenen dat het prestige van het gezag
nog meer ondermijnd wordt door het ge
mompel der ontevredenheid, dan zelfs het
geval zou zijn bij een krachtige uitbar
sting van het openbaar misnoegen. Een
regeering die zichzelve respecteert moet
beiden weten te voorkomen.
Is, hetgeen we gaarne willen aannemen
indien het ons slechts officieel wordt
luk verwoest had, haar geluk en het
zijne.
Zonder een woord te spreken, had zij zich
aan hem onderworpen, toen hij haar beval,
den baron von Selchow te huwen. Thans
echter berouwde het haar, dat zij toen geen
krchtigen wederstand geboden had, want hoe
treurig zij het ook gevonden zoude hebben,
om eenzaam en alleen door het leven te
gaan, toch ware het verkieselijk geweest
boven het lot, dat haar tbans dwong, ge
ketend te blijven aan een mandien zij
noch achten, noch liefhebben kon.
Welke hoop koesterde zij dan nog voor de
toekomst Geene. Geboeid aan
eenen liefdeloozen echtgenoot, wiens ruw
gedrag haar telkens op nieuw schrik en
afschuw inboezemde, wiens hartstochten
van dag tot dag onstuimiger werden en
wiens1 ongevoeligheid hare fijne teedere
natuur volstrekt niet wist te eerbiedigen,
bood haar het leven niets geen genot
meer aan, het was slechts eene verlen
ging van haren deerniswaardigen toestand,
die langzamerhand haren geest en haar
lichaam ondermijnde.
Misschien, zoo redeneerde zij, was zij
wel niet geschikt voor hem, niet de vrouw,
die hij zich voorgesteld had, in haar te
zullen vinden. En toch, had zij niet alles
aangewend, tot zelfs in de kleinste kleinig
heden om hem het leven aangenaam te
maken? Maar hunne karakters verschil
den te veel van elkander, er bestond geene
sympathie tusschen hen. Bovendien was
hun echt kinderloos gebleven en dit kon
hij zijne vrouw nooit vergeven, daar het
steeds zijn vurigste wensch geweest was,
een zoon en erfgenaam te bezitten. Zij
was dus wel zeer ongelukkig.
En toch, zij gevoelde het, er klopte
nog warm leven in haar hart, hoe zoude
het anders zoo hevig, zoo onrustig heb
ben kunnen slaanals het daar even
deed
Wederom verscheen voor haren geest
het gelaat van den ernstigen man, wiens
aanblik zulk eenen diepen indruk op haar
gemaakt had, en op nieuw in haar ge
heugen terugbracht het oogenblik, waarop
zij den geliefden harer jeugd voor de
eerste maal aanschouwd had in het huis
haars vaders, lange, lange jaren geleden.
Toenmaals had hij haar ook zoo zwijgend
aangekeken, half verbaasd en doordringend
tevens, toen waren het dezelfde oogen,
was het dezelfde blik, waardoor zij ook
heden op zulk een buitengewone wijze ge
troffen was.
Een flauw lachje verspreidde zich over
het bleeke gelaat, mat en weemoedig als
de wegstervende glans van een winterzon
op een sneeuwveld. Dan weer schudde zij
het hoofd, terwijl zij met beide handen
het rijke, blonde haar naar achteren streek,
i //Het kan niet zijn," fluisterde zij," het