NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baan, Bunschoten,
lanfl. L
t,
NIEUWE
Zaterdag 23 December 1882.
Een Schijndoode.
t
No. 102.
Elfde Jaargang
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Advertentiën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
morgens 8VS uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
FEUILLETON.
COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door bet geheels Bijlc1,10.
Afzonderlijke inmmers 3 Cent.
Dit Blad serschijnt des Woentiagt- an des iaterdxgt.
TB AUERSFOOET.
Advertentiën ran 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer O.OS.
Voor het Bnitenland0,07'
Reclames per regel0,20.
Groots letters worden berekend laar plaatsruimte.
In het tijdperk waarin de zon haar laag-
sten stand is genaderd en als het ware
gereed staat om, na eenig aarzelen op nieuw
haar jaarlijkschen tocht te aanvaarden,
in die dagen van wedergeboorte, die de
belofte geven dat de natuur ook niet den
doodslaap is ingesluimerddoch tot een
nieuw leven zal ontwaken, vierden de
Romeinen hun voornaamste feesten, de
Saturnaliën, met de zinnebeeldige voorstel
ling van de volkomenste vrijheid en ge
lijkheid. Geen beroepsplichten legden den
Romeinschen burger van hoogen of lagen
rang dan ketenen aan, en zelfs de slaven
werden door hun meesters bij zich aan
tafel genood en door dezen bediend. Vrien
den bezochten elkander, en ook de vreem
deling werd als gast ontvangenmen wis
selde geschenken als een onderpand van
toegenegenheid.
Die oude Saturnus-feesten zijn in de
dagen van het Keizerrijk ontaard in ge
legenheden tot grof zingenot, zoozeer dat
zelfs hun naam een ongunstige beteekenis
heeft gekregen. En toch, is er niet iets
II.
Zijt gij ongesteld, luitenant? Wat
is u overkomen? hoorde ik iemand
vragen, toen ik mijne oogen weder open
de. Een sterke jeneverlucht deed mij ver
moeden, dat men reeds moeite had aan
gewend om mijn flauwte te verdrijven.
Ook waren mij doeken om 't hoofd ge
wonden. Later bleek mij dat ik het in
mijn val bezeerd had.
Hij, die nog zoo deelnemend voor mij
stond en mij aansprak, was een groot,
kloekgebouwd man, en de handdruk dien hij
mij gaf zoo forsch en krachtig, dat ik het wel
had willen uitschreeuwen van pijn. 'tWas
of hij mij de vingers verbrijzelde. Ik was
buiten staat hem te antwoorden, doch ik
voelde toch allengs mijn geregeld denkver
mogen terugkeeren.
De onbekende liet het bij de aanvanke
lijke hulp, mij betoond, niet blijven. Har
telijk gaf hij mij zijn blijdschap te kennen
over mijn aanvankelijk herstel uit de be
zwijming waarin hij mij gevonden had.
Hij vatte mij nu, als ware ik een kind,
in zijn forsche armen, droeg mij in zijn
fourgon, en ging naast mij zitten.
verheffends in de gedachtedie aan de
viering ten grondslag ligt? Zijn vrijheid
en gelijkheidwanneer meD bij de
eerste niet denkt aan slaking van alle
banden, ook die door de wetten der zede
lijkheid zijn gelegd of die de eerbiediging
van de rechten van anderen waarborgen,
en bij de laatste niet aan die volkomen
uitwissching van elk verschil in rang, in
fortuin, in lotsbedeeling, die alleen in den
onlogischen gedachcengang van een socialist
een plaats kan innemen zijn die beiden
geen kostelijke dingen, naar welker bezit
wij met onafgebroken ijver moeten streven
Maar de oude wereld is voorbijgegaan
met al haar kloeke gedachten en haar
velerlei tekortkomingen, en in de periode
van de hoogste macht van den Romein
schen Staat verscheen op het wereldtooneel
de edelste onder alle kinderen der men-
schen, wiens woord uitdrukking heeft ge
geven aan het groote beginsel, dat bestemd
is de maatschappij te heiligen, het open
baar leven zijn hoogste wijding te geven,
de individuen vrij te maken en een. ge
lijkheid te scheppen in zedelijken zin
waarbij économische stelselshoe breed
ook opgezet, verbleeken, omdat dezen
het persoonlijk belang als uitgangspunt
nemenen op uiterlijken welstand den
nadruk leggen ten koste van al het overige.
Dat groote beginsel, men. heeft het
broederschap genoemd en humaniteit, toen
zijn ware en echte naam was verwrongen
tot zinledigen vormendienst, doch het is
dringend noodig dien naam in eere te
herstellen en zijn verheven beteekenis te
Nog had ik geen woord gesproken, maar
toen mijn menschlievende geleider de zweep
over de paarden wilde leggen en oprijden,
nam ik, zoo goed mij mogelijk was, 't woord,
vreezende dat hij mij naar een andere plaats
dan de mij aangewezen bestemming zou
voeren. Waar gaat ge met mij heen?
vroeg iken voegde er onmiddellijk hij
Ik moet te Leiden zijnzoudt ge mij
daar willen brengen En opnieuw ver
loor ik mijn bewustzijn.
Waar beD ik Zeg mij toch in 's He
mels naam waar ik ben? vroeg ik met
een flauwe stem toen ik weder bij kennis
kwam en de blikken om mij heen sloeg,
terwijl ik mij aanvankelijk niets kon her
inneren van I geen er met mij was voor
gevallen.
Ik lag op een bovenkamer in een ledi
kant, met helder witte gordijnen behangen.
Allerwegen hoorde ik een geweldig rumoer,
't Geroep van: #brand! brand!" klonk
door de straten, en de alarmtrom werd
geslagen. Beneden mij scheen een koets
huis of stal te zijn, want onophoudelijk
hoorde ik rijtuigen komen en gaan. Om
de onrust en het gedruisch te volmaken,
was de slaapplaats der stalknechten juist
boven mijn hoofd, en de trap die naar
hun verblijf leidde slechts door een hou
ten beschot van mijn ledikant gescheiden.
Gedurig hoorde ik zware voetstappen
handhaven, het Christendons, de toe
wijding van allen aan aller geluk, het
heeft gedurende achttien eeuwen zijn wer
king op de maatschappij uitgeoefend,
en, hoe vaak ook miskend en door be
krompen opvatting van zijn heilig karakter
ontdaan het heeft wonderen verricht.
Doch als inen, wat het tot dusver deed
vergelijkt met hetgeen het nog te doen
vindt, dan is het geen wonder, als het
ons bang wordt in het gemoed, en zelfs
het krachtigst geloof soms aan het wan
kelen wordt gebracht.
En daarom, welkom, driewerf wel
kom de dag, op welken wederom het lied
van vrede en van welbehagen ons in de
ooren zal klinken Ge moogt u somtijds
geërgerd hebben aan de honderden en dui
zenden feiten, die het beginsel van de
gemeenschap der menschen in het aan
gezicht slaan, u niet zelden hebben
afgevraagd hoe het komt dat wij, die allen
erkennen dringend behoefte te hebben aan
vrede en aan liefde, niettemin steeds ge
wapend en geharnast tegenover elkander
staan: we mogen er ons over bedroeven,
dat die stemming in welke we geneigd
zouden zijn heel de wereld te omhelzen
en ons voor goed los te rukken aan de
macht van zelfzucht en heerschzucht,
slechts enkele oogenblikken aanwezig is
om dan weer voor langen tijd te worden
overstelpt in den drang van lage harts
tochten en onedele begeerten, toch
waardeeren we hoog die oogenblikken,
waarin we ons zoo geheel en al mensch
gevoelen, en het is niet mogelijk, dat
zij geen invloed uitoefenen op het leven.
achter en boven mij, en mijn hoofd, mijn
zwak hoofdmoest dat alles doorstaan.
Toen ik mijne oogen opsloeg, voelde ik
mijne handen door iemand vastgehouden,
terwijl een ander op mijne knieën zat;
beide sloegen mij aandachtig gade.
Zich van mijne zwakheid op dat oogen
blik overtuigd houdende, lieten zij mij
verder de vrije beweging.
Waar ben ik dan toch? her
haalde ik, en richtte nu de vraag, die ik
mij herinnerde vroeger vergeefs aan ande
ren gedaan te hebben, tot eene vrouw die
voor mijne legerstede stond, en die mij
met deelneming aanzag: Waar ben ik
dan toch Wat heeft dat verschrikkelijke
geraas te beduiden?
Stel u gerust, antwoordde zij,
ziende dat mij het spreken moeielijk viel.
Gij zijt te Leiden, in het logement van
Schmidt, aan de Witte Poort. Er is brand
aan het andere einde der stad; maak u
daarover dus maar Biet ongerust. De alarm
trom, die gij hier hoort, wordt hiernaast
in de kazerne geslagen. Het rumoer bene
den en boven umaken de stalknechten,
hier, uit het logement. Goddank, voegde
zij er hartelijk bij, dat ge thans wat
beter wordt. Sedert twee dagen dat ge
hierin kwartier zijt, hebt ge voortdurend
in ijlende koorts gelegen, zoodat vier man
te nau wernood in staat waren om u te
Vrede op aarde! Zeker is het, dat aan
de verwezenlijking van dat ideaal nog
zeer, zeer veel in den weg staat. Het
stelsel van gewapenden vrede, dien vloek
van de tweede helft der negentiende eeuw,
dat beslag legt op een groot gedeelte van
de vruchten des menschelijken arbeids,
en dat millioenen mannen gereed houdt
om op een gegeven oogenblik elkander
als tijgers aan te vallen, drijft den spot
met alle begrippen van christelijkheid, al
wordt het ook het strengst gehandhaafd
door die volken, wier leiders tot de meest
nauwgezette belijders van zekere zooge-
naamd-christelijke leerstellingen behooren.
Zelfs is er in onze dagen meer dan ooit
reden tot bekommering, nu geloofsver
deeldheid meer en meer in de plaats treedt
van christelijke liefde, en men ter nau-
wernood den broeder die een verschillen
de opvatting heeft van hetgeen men als
de hoogste waarheid gelieft aan te merken,
een bescheiden plaats gunt aan den ge-
meenschappelijken disch. Bij dat alles
zweeft er in de lucht een onbestemd ge
voel van gevaarmen bemerkt in de diepte
een golfgeklots, dat al hooger en hooger
stijgt, en dat de maatschappij dreigt me
de te slepen in een sociale beroering, he
viger dan die de geschiedenis ooit aan
schouwde.
En toch ondanks dat alles mogen
we blijven vertrouwen, blijven gelooven,
blijven hopen mits we blijven lief
hebben.
Laat dat vooral onze Kerstgedachte zijn.
Wie verlangt naar het rijk van vrede
regeeren. Dokter S. die u in dien tijd al
dikwijls is komen bezoeken, zal wel gauw
weer hier zijn, want ik heb hem laten
weten dat ge weer bijgekomen zijt.
Het duurde dan ook niet lang of de
genoemde dokter trad mijn kamer binneD.
Hij was officier van gezondheid 3e klasse,
en scheen mij toe hoogstens 22 jaar oud
te zijn. Hoewel hij verheugd was mij bij
mijn kennis te vinden, voorspelden zijn
gelaatstrekken toch nog weinig goeds, om
trent de verandering, die sedert zijn laatste
bezoek in mijn toestand was gekomen.
Mijn geheele lichaam was uitermate op
gezwollen, en zoo als ik later vernam,
had ik eene hevige zenuw-zinking-ziekte,
gepaard met galkoortsen.
Dokter S., den ernstigen keer mijner
ziekte waarnemendeverzocht den heer
L., chirurgijn-majoor in het hospitaal te
Leiden, met hem over mijn toestand te
consulteeren. Alzoo geschiedde dan ook,
bijna onmiddellijk na dit bezoek.
Het zonlicht, dat weinig of niet door
de witte gordijnen gekeerd werd, hinderde
mij geweldig, en het onophoudelijke ge-
raas't welk in 't logement heerschte
was voor een zieke niet om uit te staan.
Dit begreep ook de chirurgijn-majoor en
hij oordeelde het daarom den volgenden
,dag raadzaam, om mij naar een meer ge
schikt verblijf over te breDgen, en bezweek