NIEUWE
T,
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
EEMNES, HAMERSVELD, HOEVELAKEN, HOOGLAND, LEUSDEN, SOEST,
VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN WOUDENBERG,
Feuilleton.
RENÉ GIRONDIN.
No. 104
Zaterdag 29 December 1883.
Twaalfde Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Nabij het afscheid.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Rijko 1,10.
Afzonderlijke nummers3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsf 0,40.
Iedere regel meer s 0,05.
Voor het Buitenland0,07'
Reclames per regel 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Advcrtentiëii kunnen ingezon
den worden tot uiterlijk 's mor
gens 10 uur des Woensdags en
Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts driemaal
in rekening gebracht.
Het jaar, welks laatste vleugelslagen
ons eerlang in het oor zullen ruischen,
neemt in de geschiedenis van het Neder-
landsche volk een niet onbelangrijke plaats
in. Het was rijker dan een zijner laat
ste voorgangers in gewichtige gebeurte
nissen.
Die allen te vermelden, zou ons stel
lig te ver voeren. La&t ons beginnen,
de aandacht op een paar hoofdfeiten te
vestigen.
Vooreerst hebben we de Internationale
Tentoonstelling te Amsterdam, over welke
reeds zooveel is geschreven en gespro
ken doch het laatste woord nog geens
zins werd gezegd, omdat we nog zoo wei
nig bepaalds weten aangaande den in
vloed dien zij zal uitoefenen op Neer-
lands handel en nijverheid, op het beheer
onzer koloniën en op onze betrekkingen
tot het buitenland. Het is zeer natuur
lijk, dat die werking niet zoo aanstonds
kan worden aangewezen, zelfs meenen
we de kans zeer groot te moeten schat
ten, dat zij niet rechtstreeks en met ver
melding van scherp begrensde feiten kan
worden nagegaan. Toch staat het bij
ons vast, dat het nkleine land, ontwoe
kerd aan de baren,» gelijk de dichter niet
zonder een tintje van overdrijving zegt,
Een verhaal ten tijde der Fransche
Revolutie.
„Wij hebben van daag samen aardig wat ver
diend her :um Lafart. Ik wil u een voorstel doen,
wij moesten een compagnieschap aangaan, gij
kunt bij mij komen inwonen, 's morgens gaan
wij, of gij alleen, uit. Wij moeten ons maar wat
behelpen, want ik heb maar een vertrekje. Ik
woon op zoo een soort van hofje, daar staan
eenige huisjes bij elkander, als wij het hofje
binnen willen gaan, moeten wij eene poort door,
en deze wordt des avonds met klokslag tien uur
gesloten. Gij moet dus zorgen, voor tien uur te
huis te wezen, anders kunt gij er niet meer in
komen voor 's morgens.
„Het is goed," zeide René, „ik neem uw voor
stel aan, en al is het dan ook al eens over tie
nen, als ik aan de poort kom, dan kan ik dien
enkelen nacht wel onder den blooten hemel
doorbrengen."
Zooals zij besproken hadden, deden zij. Dien
zelfden avond ging René met Lafart reeds mede,
daar hij anders geen onderkomen had. Den vol
genden dag ging René er met zijn marmotje
weder op uit, en had eenen even goeden dag
als de vorige. Dit ging zoo eenige dagen voort,
totdat René op eenen keer dien zelfden jongen
zag, die hem zjjne twintig sous ontstolen had.
René ging dien jongen achterna en had hem
spoedig ingehaald. Hij greep hem bij zijnen kraag
en riep „Ilier schelm, wilt ge mij mijne twin
tig sous wel eens heel gauw terug geven
,,Ik heb je nooit gezien, riep de ander, ter
wijl hij alle moeite deed om los te komen. Maar
René had hem spoedig op den grond en zeide:
„Ge hebt mij wel gezien, schelm, geef mij spoe
dig mijn geld weder, of ge zult zien wat ik dan
op een zeer waardige wijze, en niette
min zonder de noodige bescheidenheid
uit het oog te verliezen, zyn plaats in
den Europeeschen volkengroep heeft ge-
teekend onder den passenden vorm van
een wedstrijd op het gebied van den ar
beid heeft het getoond wat het kan en
wat het wil, heeft het bewezen, dat
zijn onafhankelijk en zelfstandig voort
bestaan voor Europa niet slechts gewenscht
maar zelfs"onontbeeijijk is. Dat is een
veiliger enjvertrouwbaarder defensie dan
forten en kanonnen, een zekerder
waarborg levert de arbeid der burgers
dan het aantal der soldaten. En men
vergunne ons hier het woord arbeid in
den uitgebreidsten zin te nemen. Op de
congressen die de tentoonstelling verge
zelden boezemden onze geleerden ach
ting in wegens den omvang en de diepte
hunner kennis, en bij het ruim aan
deel dat de kunst had in 't geen de blik
ken des vrcemdelings trok, bleek het dat
ook onze oudere en jongere priesters in
den tempel van Het Schoone hun idea
len nog geenszins hebben verloren. In
het Rijk van de Gedachte en de Fan-
taisie kwam ook Neerlands arbeid een
adelbrief vragen, en zijn aanspra
ken zijn door niemand betwist. Dat
geeft moed en kracht voor de toekomst.
Het tweede feit waarbij we even moe
ten stilstaan is het bezoek van de Bel
gische Koningsfamilie. Ook hierdoor werd
op Nederland de aandacht gevestigd in
den meest gunstigen zinalgemeen werd
erkend, dat de toenadering der volken,
die van deze Vorstelijke bijeenkomst het
noodzakelijk gevolg zou wezen, van groo-
ten invloed moet worden niet slechts op
de économische ontwikkeling van beide
landen, maar vooral op hun politieke stel-
zal doen."
De jongen tastte in zijnen zak, gaf hem zijne
portemonnaie met de woorden„Hier, ik weet
niet hoeveel er in is." René opende deze en
vond er juist nog twintig sous in. Hij liet den
jongen los, die maakte dat hij spoedig weg
kwam. René, die met zijn marmotje zooveel ver
diend had, dat hij tonnetjes enz. had kunnen
koopen, had een paar dagen voor dit voorge
vallene met den jongen zijnen inkthandel be
gonnen. Iedereen die eens inkt van onzen René
gehad had, nam weder inkt van hem, want hij
had besten inkt. Hij leverde onder anderen ook
inkt aan een groot kantoor, waar hij eiken dag
zijnen inkt moest brengen. Door de kleine scher
mutseling, die hij met dien jongen gehad had,
was het al laat geworden, maar René moest
zijnen inkt nog bij zijne klanten rondbrengen.
Toen hy hier mede gereed was, ging hij huis
waarts, maar de poort was reeds gesloten, het
was reeds lang over tien uur. Nu wist René,
dat er bij het groote kantoor waar hij inkt
aan leverde, een overdekt plein was, hij had
spoedig het besluit genomen, daar heen te gaan
en daar dien nacht te blijven. Hij ging er heen,
hij zette zijne tonnetjes neder en ging zelf op
wat stroo liggen.
Hij dacht wel zoo bij zich zelf, als zij mij hier
vinden, zullen zij mij wel vragen, wat ik hier
moet doen, maar ze kennen me wel, en als ik
hun dan het voorgevallene mede deel, en zeg dat
de poort dicht was, zullen zij mij van nacht hier
willen laten. Onze René wist niet, dat dien dag
zeer veel geld gebeurd was, dit in de groote
brandkist gedaan was, en dat deze nu bijna ge
heel gevuld was, maar dat wisten wel drie
groote Parijsche boeveu, die dan ook het plan
gemaakt hadden, dat geld dien zelfden nacht
te zullen stelen. René had een uurtje gelegen,
toen hij een gestommel en zacht gelluister in
zijne nabijheid meende te hooren. Hij dacht dat
hij het gedroomd had maar hij hoorde ze nu
duidelijker. Hij stond op, en jawel daar zag hij
ling. De geschiedenis leert, dat tracta-
ten en verbonden als scheurpapier op
zijde worden geworpen, wanneer zij niet
rusten op den grondslag van sympathie
en gemeenschappelijke belangen, en
zelfs zonder eenige geschreven overeen
komst hechten die laatste banden zoo
sterk, dat buitenlandseh geweld er tegen
te pletter stoot. Nederland en België,
ze mogen op menig gebied in eerlijke
concurrentie elkander den loef zoeken af
te winnen, dat kan slechts de wederzijd-
sche geestkracht opwekken: maar hoe
sterker bij hen het bewustzijn wordt dat
in politieke beroeringen die misschien nog
over ons werelddeel zullen komen, zij
hand aan hand en zijde aan zijde staande,
menigen storm met goeden U'tslag zullen
kunnen weerstaan, des te vaster wordt
de stelling van de niet officiëel afgekon
digde maar daarom zooveel te bestendi
ger Noord- en Zuid-Nederlandsche alli
antie.
Het derde feit, dat het jaar 1883 voor
ons volk onvergetelijk maakt, is de ramp
van Krakatau. Er zijn niet veel woor
den noodig om aan te toonen dat de plot
selinge vernieling van een aantal bevolkte
plaatsen, het verlies, in één punt des tijds,
van zooveel duizenden menschenlevens,
niet kan plaats hebben zonder een meer
dan voorbijgaanden indruk achter te la
ten en het zal wel niemand verwonde
ren dat wij in het scheidingsuur nog een
enkel woord van deelneming willen uit
spreken met de slachtoffers en hun na
bestaanden, een woord van hulde aan het
in Nederland bij zulke gelegenheden zoo
levendig weldadigheidsbetoon, een
woord van innigen dank vooral aan alle
niet-Nederlanders, die door hun gaven
bewezen hebben een warm gevoel te heb-
drie forsche mannen, die bezig waren het raam
van het kantoor open te schuiven. Bij het flauw
schijnsel van een dievenlantaarn kon hij de
gezichten van die drie mannen onderscheiden,
die naar het hem voorkwam, er zeer verdacht
uitzagen.
Hij sloop meer naderbij, en zag dat zij een
voor een het raam doorklommen en naar de
brandkist gingen. Hij hoorde ze spreken en ver
stond dat de een tegen den ander zeide
„Doe zullen wij die kist openkrijgen
„Wel openvijlen," hernam de ander.
„Dan had je wel tot morgen werk, zeide de
derde, „en om twaalf uur dan komen ze de
rondte doen, en als zij ons dan zagen, wat dan?"
Nu besloten zij, de kist met een breekijzer
te openen. Een paar ferrne slagen en daar lag
de deksel van de kist af. Nu vertoonde zich al
dat goud aan de boeven. Maar waar dat te
bergen
„We moesten het maar op het kerkhof
brengen," zeide de eene.
„En dan kunt ge morgen, als wij er niet bij
waren, heel gemakkelijk er iets van afnemen."
„Weet je wat we doen moesten, het wel naar
het kerkhofbrengen, maar wij moesten
hier elk eenen eed afleggen, dat geen van ons
drieën aan dat geld zal komen, als de anderen
er niet bij zijn," hernam de derde. Zoo gezegd,
zoo gedaan. Zij deden elk den eed, gingen heen
en namen het goud mede. Rer.é die alles ge
zien en gehoord had, wilde ook nu verder het
zijne er van hebben. Hij sloop ze stilletjes ach
terna en zag dat zij naar het kerkhof
gingen, een gat bij een graf waarop een groot
steenen kruis stond, groeven, en daar het geld
in wegborgen. Nu wist onze René genoeg en
ging weder naar zijn nachtverblijf terug. Hij
sliep nu spoedig in, en gedurende het verdere
van den nacht sliep hij rustig door.
Toen den volgenden morgen de klerken op
het kantoor kwamen, schrokken zij hevig. De
kist was open gebroken en al het geld daaruit
ben voor ons volk in zijn lief en leed.
En met welke gedachten en gewaar
wordingen zullen we nu aanstonds, wan
neer de laatste zucht des heengaanden
jaars is weggestorven, ons overgeven aan
de leiding van zijn opvolger?
Kan het zijn laat het dan wezen
met vast vertrouwen op de toekomst van
ons land en volk. Zeker, er zijn vele
vragen die niet zijn opgelost, en welker
beëindiging we met gespannen verwach
ting te gemoet ziener zijn verschijnse
len, die ons met onrust vervullen, omdat
ze ons wijzen op gemis aan eensgezind
heid, van lust tot samenwerking, om
dat ze ons weieens doen twijfelen of de
zucht naar stoffelijk genot, die in onzen
tijd zoo ruimschoots bevrediging kan vin
den, niet den zedelijken zin verdooft en
het geloof aan een ideaal verduistert.
Daarentegen de goede eigenschappen
van ons volk treden zoo dikwijls in hel
der licht, dat we ons niet overmatig be
kommerd behoeven te maken: de ernst
die de zorg voor onze toekomst behoort
te kenmerken, zal wej niet geheel wor*
den weggevaagd door een al te grooten
ijver bij het breed uitmeten der partij-
geschillen.
Mochten wij, Redactie en Uitgever der t
Nieuwe Amersfoortsehe Courant, ook in
het jaar dat aanklopt, in onzen beschei
den kring en in de mate onzer krachten
iets bijdragen om den geest van Vader
landsliefde, van eensgezindheid, van man-
nelijken moed en vrouwelijk gevoel voor
al wat edel is en goed, waardeering
te doen vinden en tot een levensbegin
sel te doen ontwikkelen!
verdwenen. Overal zocht men, maar alles was
te vergeefs. Eindelijk zag men daar René lig
gen en terstond dacht men, dat hij de dief was.
Men maakte hem wakker en vraagde hem of
hij ook wist waar al dat geld gebleven was.
„Jawel mijnheer," antwoordde René, zerwijl
hij zijne oogen uitwreef.
„O weet jij daarvan, dan hebben wij juist
den rechten man gevonden. Ga maar met ons
mede."
Ondertusschen hadden anderen de tonnetjes
opengemaakt om te zien of daar soms ook geld
in zat, maar men vond niets anders dan inkt.
René ging met de haeren mede, maar eens
klaps bleef hij stil staaf, en riep uit: „Ik wil
naar Robespierre." Men spotte eerst met hem
en zeide
„Zoo wilt gij naar dien bloedwolf, naar dien
tijger, daar komt gij nooit levend van daan.
Daar zijn al zoo velen heengegaan, die er nooit
meer van daan zijn gekomen."
René hield echter zoo zeer aan, dat men hem
eindelijk bij Robespierre bracht.
„Burger Robespierre," zoo zeiden zij, „hier is
iemand dit? u wilde spreken. Robespierre keek
René strak aan en vraagde hem wat hij wilde
en wie hij was. René vertelde wie hij was, en
toen hij hiermede bezig was, kreeg Robespierre
een telegram waarop geschreven stond: „Van
nacht grooten diefstal gepleegd, daders onbe
kend, politie nog niets op het spoor. Toen Ro
bespierre dit gelezen had, keek hij de politie
agenten aan en riep woedend uit
„Een mooie politie nog niets op het spoor enz.
Toen hij uitgeraasd had zeide René
„Ik weet van dien diefstal af." Robespierre
keek hem aan en zeide toen
(Wordt vervolgd.)