NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. LILI, N°. 7. Zaterdag 24 Januari 1885. Veertiende Jaargang. abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG. advertentiên: Schutter jjzaken. BINNENLAND. Feuilleton. c. h. p. van oosterzee. AMERSFOORTSCRE COURANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het gcheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezeuden uiterlijk Dinsdags eu Vrijdags. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0.10; iedere regel meer 5 Cent. Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Dezer dagen bevatten de dagbladen het bericht, dat Z Exc. de Minisl van Binnenlandsche Zaken den Com missarissen des Konings een schrijven heelt toegezonden, met uitnoodiging de gemeentebesturen aan te sporen, de dienstdoende schutterijen te bren gen op zoodanige sterkte als over eenkomt met het bevolkingscijfer. Indien dat werkelijk zoo is, en we meenen vernomen hebben, dat reeds in enkele grootere gemeenten maat regelen in deze richting worden voor bereid, dan verklaren we eerlijk, met de getrouwere naleving der Wet minder dan middelmatig ingenomen te zijn. Voorzeker, elke Wet, hoe gebrekkig ook, alle menschelijke arbeid is dit, en waarom dus ook niet de wet gevende moet gehandhaafd wor den, anders gaat de eerbied voor de hoogste macht in den staat verloren. Maar dat moet niet geschieden met horten en stooten, met hollen of stil staan. Geen Regeering mag gedoogen, dat jaren achtereen niet de tenuit voerlegging van welke wettelijke «oor schriften ook, de hand wordt gelicht, om dan plotseling uit den hoek te komen schieten niet den eisch, dat men nu eens ferm de punten op de i's zal zetten. Doch er is wellicht een reden voor dezen oogenblikkelijken ijver met be trekking tot onze schutterplichtige landgenooten. Zou de Minister van Binnenlandsche Zaken, in overleg met zijn ambtgenoot van Oorlog, van plan zijn dit gedeelte van onze weerbaar heid te reorganiseeren, en daarom willen dat er, om te beginnen, nie mand ontbrak op het appèl? Maar van dat voornemen is niets gebleken, zelfs niet in de anders zoo rekbare rij der ministeriëele belofton of toe zeggingen. Eigenlijk gezegd zouden we maar liever willen, dat men de schutterijen met rust liet, haar zoo min mogelijk Hinken geest te last en moeite veroorzaakte. Zij zijn er nu eenmaal, doch men moet al 1C11 rpet^jhfiel weinig tevreden zijn, om ter vooj' deze inrichting iets te gevoelen, m- dat naar bewondering gelijkt. We zullen volstrekt niets afdingen, op den ijver en de toewijding van velen, inzonderheid in de officiersrangen, die onverplicht hun beste poginnen aan wenden, om er van te maken, wat doenlijk is; in verschillende gemeen ten van ons land, treft men mannen aan, die kosten noch moeite ontzien, voor het houden van schietoefeningen, en die alles aanwenden, wat in hun vermogen is, om het corps waartoe zij behooren met een bezielen. Doch naar de uitkomsten dier vrij willige pogingen kan de geheele in stelling niet beoordeeld worden daartoe is het noodig, den algemeenen toestand in oogenschouw te nemen en de vraag te stellenWelke diensten kan het vaderland in oorlogstijd ver wachten van de schutterij, gelijk zij op wettelijken grondslag is ingericht, de zoogenaamde «rustende" niet te vergeten. En nu weet ieder, dat reeds jaren lang op hervorming werd aangedron gen, dat men reeds lang telkens de indiening te gemoet zag van eene nieuwe «schutterijwet", die althans de voornaamste gebreken zou doen verdwijnen. Beteekent nu de aan schrijving des Ministers eenvoudig, dat op die herziening vooreerst maar niet gerekend moet worden, dewijl er zooveel andere zaken aan de orde zijn, die eerst tot oplossing gebracht moeten worden, en dat men om die reden maar eens wat nauwkeuriger de hand moet gaan houden aan de bestaande wet, daar deze bestemd is nog minstens één menschengeslacht te overleven Doch dan had, naar onze zeer be scheiden zienswijze, deze opdracht ook zonder eenig gevaar voor 's lands welzijn achterwege kunnen blijven. Wij maken ons weinig illusies over het defensief vermogen der schutterij. Een soldaat moet ferm geoefend zijn en aan stipte krijgstucht gewoonin beide opzichten blijft veel te wenschen over. Trouwens, ieder weet dat, - we behoeven dat niet met voorbeel den aan te toonen. Menschen, die nu en dan een uurtje uit hun dage lij ksche bezigheden worden geroepen, om wat handgrepen met het geweer te doen ot eenige eenvoudige loop- oefeningen gebrekkig .uit te voeren, hebben bitter weinig gelegenheid, om van hun geschiktheid voor de lands verdediging te doen blijken. Voeg daarbij nog eenige gewichtige bezwaren tegen den schutterlijken dienst: dat hij een linanciëelen druk legt op de schouders van den een, terwijl de ander er vrij van blijft, en hij dus zondigt tegen de gelijkheid des staatsburgers in liet dragen van lasten; dat hij zonder eenig nut de gemeenten,"die toevai.fg een bevol kingscijfer hebben boven het bij de Wet bepaalde minimum, met uitga ven bezwaart, die eigenlijk thuis be hooren op het budget van den staat, daar de zaak van de landsverdediging is. van algemeen, niet van plaatselijk belang: dat het bestaan dezer in richting een legermacht schept op het papier, die in de werkelijkheid weinig te beteekenen heeft, dan zal men het met ons eens zijn, dat, als her vorming niet mogelijk blijkt, afschaf fing eer in aanmerking zou moeten komen dan verscherping. Wil men de defensie op hechteren grondslag vestigen, dan zullen we moeten krijgen wat reeds door menig deskundige is aanbevolen en door menig Minister »in beginsel" als het meest wenschelijk is erkend, een militieleger met een reserve, be staande uit personen, die bij de militie hebben gediend. Dan zal ook ge broken moeten worden met het zie kelijk stelsel, dat elk schutterplichtig burger zijn eigen uniform moet aan schaffen, met uitzondering van hen die bepaald onvermogend zijn en aan wie militaire kleeding als een soort van bedeeling wordt uitgereikt. Die reserve kan dan, onder voor de daarbij betrokken personen niet bezwarende voorwaarden, nu en dan met het gros des legers voor herhalings-oefe- ningen worden opgeroepen. We behouden ons voor, op een en ander nader terug te willen komen. Voorstands hebben we slechts eenige gedachten willen uitspreken, die de straks genoemde maatregel bij ons deed rijzen. Door den Koning is benoemd tot Notaris te Oosterbeek, gein. Renkum, de heer J. Karseboom, thans te Heinkens- zand. H. K. H. Prinses Hendrik vertrekt in liet begin der volgende week naar liet buitenland. Denkelijk zullen de Kroonprins en de Kroonprinses van Oostenrijk in het voorjaar een bezoek aan ons land brengen. -• De Eerste Kamer heelt de Oost en West-Indische begrooting aangenomen en is daarna op recès gescheiden. Bij de Tweede Kamer is inge komen een wetsontwerp tot wijziging der wet op het Honger Onderwijs, om de toelating der Transvalers op onze Univer siteiten toe te laten. Tot lid der Commissie van beheer der Kon. Ned. Locaalspoorwegmaatschap- pij is benoemd de heer van Hasselt, Burge meester van Apeldoorn. De heer Hertzfeld, bankier te Hanover, is als Commissaris benoemd. Aan de niet-preferente inschrijvers voor de leening van dien spoorweg zal 13'/a hunner inschrijvingen worden toegewezen. De totstandkoming der liberale Unie, die sedert de eerste poging tot hare vorming, met tegenspoeden van allerlei aard te kampen had, is thans zoo ver gevorderd, dat hare statuten in druk zijn verschenen. Artikel 1 luidt als volgt: «Er wordt opgericht eene liberale Unie, die zich ten doel stelt door alle geoor loofde middelen van voorlichting en samenwerking, de toepassing der liberale beginselen te bevorderen." Men merkt, dat zeer in het belang der Unie zelve, uit dit eerste artikel zijn welgelaten de woorden«de bestrijding van den staatkundigen invloed der ker kelijke partijen." 't Was ook te gek en wordt verkeerd begrepen, als men mocht meenen, dat de kerkelijke partijen, (lees: menschen, die aan godsdienst hechten) er naar streven den staat onder de kerk te brengen." «Onbekend maakt onbemind Zoo was het steeds en is het ook hier. Indien men goed rnet het sti even der kerkelijke partijen hekend was, zou men weten, dat zij alleen tegenweer bezigen, om niet door den staat ontchristelijkt te worden. En vooits verlangen, dat de staat van Christelijke beginselen als door- zuurd zij. Geen heerschappij dus van de kerk over den staat Naar aanleiding eener onlangs gedane mededeeling, dat de wet tot re geling der voogdij over onze jeugdige troonopvolgster in de volgende bijeen komst der Tweede Kamer, dus in liet begin der volgende maand, zou worden ingediend, schrijft men uit 's Hage, aan de Midd. Ct. »Dit nieuwtje is minstens zeer voorbarig, want het ontwerp is nog niet eens bij den raad van State aanhanging gemaakt. Het schijnt, dat de regeling van dit teedere onderwerp, waarbij zoovele hooge persoonlijke in vloeden zich doen gelden, vrij wat voe ten in de aarde heeft. Men zegt dat het onderhoud, hetwelk Z. M. onlangs had met de heeren van Lijnden van Sandenburg en Schimmelpenninck, met deze zaak, vooral wat de personen-quaes- tie betreft, in verband stond. Wij wil len hopen, dat de moeilijkheden spoedig uit den weg zullen geruimd worden, want het is toch wenschelijk, en de grondwet wil het ook zoo eenigszins mogelijk, dat de zaak nog bij het leven des konings haar beslag krijge. En on ze koning is ongelukkig niet jong meer en tegenwoordig weer minder gezond, al doen zich volstrekt geen ernstige verschijnselen voor. Oorspronkelijke Schets DOOR 6 Om te bloeien en te tieren heeft de natuur niet slechts zonneschijn en regen noodig, maar ook stormen en windvlagen zijn noodzakelijk om verdorde takken en wilde looten te knakken, te scheuren, opdat de boom alleen goede, gezonde vruchten zal voortbrengen. «Opdat de boom zou wierook schenken," Behoort hij eerst gewond te zija .1" zingt een Vlaamsch dichter. Toch had de eerste levenstorm, die over Antoinette's hoofd was losgebarsten, veel verwoestingen aangericht en kiemen van vertrouwen en berusting vernietigd. Met een wanhopigen blik zag zij terug op haar verleden, dat zooveel beloofde en niet gegeven had, terwijl de uitdruk king op haar gelaat koud en onverschillig werd, wanneer zij aan de toekomst dacht. Die toekomst, hoe troosteloos Geen don kere kinderoogen lachten haar meer toe, geen vleiend stemmetje sprak meer van «wanneer ik groot zal zijn!" Geen kin dermondje verhaalde meer wonderen van mama's liefde Een zware zucht ontsnapte van Antoi nette's borst en deed de peinzende, half droomende Lili verschrikt omzien. «Maatje, huilt u?..." «Neen, kindje lief, toch niet. Dacht je 't, of droomde je, dat maatje schreide?" «Ja! ik droomde Mama, in den hemel wonen daar ook andere menschen, of alleen maar broertje?" Bij deze vraag richtte Lili zich half op, om beter hare moeder te kunnen aanzien. Het anders bleek gelaat was hoog gekleurd en de smalle, dunne vingertjes speelden zenuwachtig met het sneeuwitle dekkleed. Een oogenhlik boog de jonge vrouw zich bezorgd over haar heen, toen. met haar wang het gloeiend voorhoofdje streelende, vleide zij Lili's hoofd weer in de kussens, gaf haar een kusje en vioeg zacht of zij van broertje gedroomd had? «Van broertje in den hemel waar 't zoo mooi, zoo heerlijk was Otto heeft gezegd dat Liliook gauw moest komen... zoo koud, maatje!... De onzamenhangende, bij tusschenpoo- zen gesproken woorden, klonken mat en dof. Het vermoeide lichaam gaf zich ge willig aan mama's zorgen over, die het van koorts rillende kind niet zenuwach- tigen ijver koesterde en verpleegde. Toen een uur later Herman terug kwam, vond hij Antoinette terneer geslagen en bedrukt voor het kinderledikant zitten, waarin Lili met een harde koorts tusschen de dekens verscholen lag, de dokter was er geweest en had een strikte rust voorge schreven. «Rust en kalmte, 't kind moet zich over 't een of ander erg zenuwach tig hebben gemaakt, en zulks, gepaard bij den pijnlijken toestand van het beentje «Toch geen gevaar, niet waar, dokter?" vraagt een fluisterende, heesche vrouwen stem. Een oogenhlik staaft de grijze nicnschen- kenner in het ontdane gelaat der jonge moeder. De angst, die uil haar woorden sprak deed hem goed, hij zocht tevergeefs naar den matten, treurigen blik van voor heen.'t Was alsof een nieuw, machiig leven vol vrees en hoop met een enkelen ruk de boeien verbroken had, die de kranke ziel zoo lang gekluisterd hielden. En of schoon hij reeds besloten was voor het \allen vgn den avond nog eens terug te komen sprak hij haar bemoedigende woorden toe. «Ik geef u de verzekering, dat hier van geen gevaar sprake is, mevrouw," zegt hij vriendelijk, «en wanneer u aan dit ziekbed de wakende engel wilt zijn, dan voorspel ik niet alleen beterschap maar ook geluk!" Hij reikt haar glimlachend de hand toe gaat heen en neemt de overtuiging met zich mede, dat dit ziekbed rneer dan een klein, gebrekkig wezentje genezen zal. Toch zijn de dagen, die elkander opvolgen lang en tieurig, niet alleen voor Antoi nette en Herman, maar vooral voor Lili, die door een ontsteking aan het beentje veel smarten moet uitstaan. Het lieve kind is zoo geduldig en gedwee, neemt de leelijkste drankjes zoo zoet in, dat Antoinette haar menigmaal bewondert. Maar meestul is Lili stil en in zich zelf gekeerd en op haar gezichtje is een uit drukking gekomen, die rnen tevergeefs op het gelaat van een vijfjarig meisje zoeken zou: 't is iets dweepends, iets ern stigs, soms zelfs iets strengs. Antoinette merkte het reeds op en vroeg zich meer malen af, welke gedachten haar kind toch zoo konden bezig houden? Want nu een ernstige ongesteldheid haar eenigst overgebleven aan liet ziekbed gekluisterd hield, nu verdiepte zij zich zonder ophou den in elke kleinigheid, die Lili betrof. De morrende, klagende, ontevredene vrouw was in eene zorgende, wakende moeder veranderd, voor wie niets te veel of te lastig was, wanneer de toestand van de kleine zieke er door verzacht kon worden. Maar wat zij zon en peinsde, wat zij ook bezon en bedacht, Antoinette ver mocht niet door te dringen tot op den bodem van dat reine kinderhartje, waar geen klacht, geen verwijt, maar een groote wenscli, een groote vraag verbor gen lag. Reeds menigmaal had Lili dat vurig verlangen in woorden willen bren gen, vooral 's avonds, wanneer mamaatje haar een r.achtkusje gaf, maar een on verklaarbare schroom hield haar steeds hiervan terug en zoodra bevond zij zich niet met Ida alleen of een zeker pren- teboek, reeds bemorst en gescheurd, moest haar dan worden aangereikt. On vermoeid bleven de blauwe oogen op de platen rusten, en wanneer Ida dacht, dat Lili reeds sliep, bemerkte zij tot niet ge ringe verbazing dat de kleine nog klaar wakker was. Eens op een avond was zij doo r vermoeienis toch ingesluimerd, het geopende boek stijf in de armpjes ge klemd, en toen Herman en Antoinette, voor zich ter ruste te begeven, nog eens naar Lili kwamen kijken, bogen zich hun beider zielen, als door een onzichtbare macht aangetrokken, al dieper en dieper over de .sluimerende heen. Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1885 | | pagina 1