nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
N°. 25.
Zaterdag 28 Maart 1885.
Veertiende Jaargang
Een paar kleinigheden.
Aon dn Eemdiek.
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentiên:
BINNENLAND.
Feuilleton.
t. pluim.
AMERSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezcnden uiterlijk Dinsdags eu Vrijdags.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 1C regels 0.40iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Aan de geabonneerden
buiten de gemeente wordt
verzocht het bedrag der
abonnementsgelden, 1ste kwartaal
1885, te willen overmaken in post
zegels of per postwissel, voor 5 April
zullende anders daarover met 10
cents verhooging per post beschikt
worden.
DE UITGEVER.
Zelden of nooit hebben wellicht
de beraadslagingen over onze Staats-
begrooting onder vreemdsoortiger
omstandigheden plaats gehad als dit
jaar. De oorzaken zijn bekendvoor
eerst de vertraging, het vorig jaar
teweeggebracht door de wijziging van
een der artikelen van de Grondwet
en de daaruit voortvloeiende Kamer
ontbinding en nieuwe verkiezingen,
en waarvan het gevolg was dat
gedebatteerd en gestemd moest wor
den over uitgaven, waarvan reeds
een belangrijk gedeelte beschikbaar
is gesteld. Ten tweede, de zonderlinge
politieke verhouding, die medebracht,
dat men den éénen dag niet kon
weten, welke partij des anderendaags
de meerderheid zou hebben, dewijl
de afwezigheid van één lid de schaal
naar rechts of naar links kon doen
overslaan. Ten derde het feit, dat de
partijen die inderdaad de meerderheid
hebben, zich, om welke reden dan
ook, ongezind betoonden, om het
gezag te aanvaarden en haar begin
selen tot grondslagen van Regeerings-
beleid te verheffen. Eindelijk nog de
afwachting, waarin men verkeerde
ten opzichte van de Grondwetsher
ziening, die maakte, dat elke beslis
sing omtrent hoofdzaken werd ver
daagd tot nader orde.
Dat alles neemt niet weg, dat er
in de discussiën veel is geweest, dat
aanspraak heeft op onze belang
stelling.
Reeds meermalen werd de meening
uitgesproken, dat, waar de tijdsom
standigheden tot bezuiniging dringen,
voornamelijk de Departementen van
Oorlog en van Marine met dezen
eisch rekening moeten houden. Tot
dusver zijn nog weinig verschijnselen
waarneembaar, die van liet ernstig
streven naar spaarzaamheid getuige
nis afleggen, en, wat nog veel
erger is, de toestand van de defensie
te land en ter zee blijft, naar verze
kerd wordt door deskundigen van
allerlei politieke richting, onvoldoende.
De Ministers van Marine en van
Oorlog hebben dan ook ditmaal aan
velerlei critiek het hoofd moeten
bieden. Al zijn hun begrootingen
met groote meerderheid van stem
men aangenomen, een verwerping
zou, alweer om den algemeenen po-
litieken toestand, hoogst onraadzaam
geweest zijn, toch verheugt het
ons, dat door practische leden der
Volksvertegenwoordiging wenken zijn
gegeven, die we hopen tot beter
schap te zien leiden in een niet al
te ver verwijderde toekomst.
»Een paar kleinigheden" wenschen
we ditmaal met een enkel woord te
besprekenzij zijn ontleend aan de
algemeene beraadslagingen over de
begrooting van het Departement van
Oorlog, en heide ter sprake gebracht
door den heer Kielstra, den Afge
vaardigde uit Dokkum.
Noodelooze kosten en omslag zijn
verbonden aan de instandhouding
der militaire bakkerijenmeende
genoemde spreker, en wij zijn
van hetzelfde gevoelen. Opgericht in
een tijd, toen de bakkers hij meer
beperkte concurrentie de broodprij
zen naar goedvinden konden regelen,
hebben zij destijds goede diensten
gedaan. Thans hebben zij geen reden
van bestaan meer, vooral nu de
garnizoenen meerendeels worden
saamgebracht in de groote steden,
waar broodfabrieken het hare doen,
om de broodprijzen te verlagen, de
qualiteit van het brood zooveel mo
gelijk te verbeteren. Het Departement
van Oorlog heeft voor die veranderde
toestanden in 't geheel geen oog.
Om één staaltje te leveren. Er zijn
weinig gemeenten, waar de concur
rentie in 't bakkersvak zoo scherp
is als te Leiden, door het bestaan
van een drietal broodfabrieken, en
waar diensvolgens het brood zoo
billijk in prijs is. Het Rijk wacht
zich wel om van die gunstige gele
genheid te profiteerenvoor liet
Leidsch garnizoen wordt trouw alle
dagen het brood per spoor aangevoerd
van de Ilaagsche garnizoensbakkerij.
De Minister maakte zich van die
hoogst practische opmerking af, op
een wijze, die duidelijk doet zien, dat
hij volstrekt niet voornemens is van
den wenk gebruik te maken.
«Het is zeker, dat men in vele
broodfabrieken even goed en smake
lijk brood kan vérkrijgen als in onze
militaire bakkerijen, maar wanneer
er in een plaats één broodfabriek is
en men schaft de garnizoensbakkerij
af, dan zou het mogelijk wezen, dat
het brood daar zeer in prijs steeg
en men zou met gebonden handen
en voeten overgeleverd zijn. In plaat
sen, waar concurrentie bestaat, zoo
als in Amsterdam bij voorbeeld, zou
dit wel niet licht gebeuren, maar
Amsterdam is het centrum van onze
defensie, en er bestaan gegronde re
denen, om daar de gernizoensbakkerij
te behouden."
Twee bezwaren dus, die geen
van beide veel om het lijf hebben.
Waarom kan niet overal de levering
van het brood voor het garnizoen
bij openbare aanbesteding worden
verleend, gelijk in de kleinere plaat
sen geschiedt? De contróle op ge
wicht en qualiteit is toch gemakke
lijk genoeg. En mocht de oorlogstoe
stand de inrichting van een militaire
bakkerij te Amsterdam noodzakelijk
maken, dat vereischt toch niet zóó
veel drukte, dat men daarvoor haar ook
in vredestijd zou moeten handhaven.
De tweede „kleinigheid", mede
door den heer Kielstra besproken,
is het dragen van wapenen door
militairen buiten dienst.
«Het behoeft wel geen betoog,"
zei Spreker, «ieder weet het, dat nu
en dan misbruik van die wapenen
gemaakt wordt. Bij feestelijke gele
genheden, zooals nog onlangs op
's Konings verjaardag, schijnt het mis
bruik niet geheel te weren. Ten vo-
rigen jare, bij gelegenheid van de
Ilaagsche kermis, zag men 's avonds
troepen militairen, waarschijnlijk door
drank opgewekt, de straten onveilig
maken door hunne sabels. Er is, naar
mijne overtuiging, geen beter middel,
om den militairen dienst impopulair
te maken of te doen blijven bij de
natie."
De wijze waarop de Minister deze
bedenking beantwoordde, was ook al
niet zeer houtsnijdend.
«Ik erken met groot leedwezen,
dat in dat opzicht weieens zaken
plaats grijpen, die niet naar behooren
zijn. In den laatsten tijd heb ik mij
verslag laten doen van elk geval,
waarin militairen misbruik van hunne
wapenen hebben gemaakt. Ik kan
der Vergadering echter de verzeke
ring geven, dat daardoor zeer weinig
kwaad gesticht wordt en dat meestal
het misbruik zich bepaalt tot balda
digheid door dreigen ol zwaaien met
liet wapen. Maar ook dat moet niet
geoorloofd zijn, want het verwekt
angst en schrik bij vreedzame bur
gers. Ik heb dezer dagen dan ook
eenige gestrenge bepalingen te dien
opzichte gemaakt, met het doel, om
door doeltreffende preventieve maat
regelen ten aanzien van militairen,
die zich minder goed gedragen, het
misbruik te voorkomen. Ik hoop, dat
die bepalingen het gewenschte gevolg
zullen hebben, want ik zou hoogst
ongaarne een voorstel aan den Ko
ning doen, om het dragen van het
zijdgeweer buiten dienst te verbieden.
Wat zou over de grenzen het oordeel
zijn over den Nederlandschen krijgs
man, indien men dezen niet buiten
de kazerne durfde te laten komen
zonder zijn wapen?"
Dat laatste staat in de «Handelin
gen," en is klaarblijkelijk een fout,
aan de aandacht des Ministers ont
gaan. Het moet zijn: met zijn wapen.
Doch zooals zij er staat, brengt die
uitdrukking ons inderdaad op het
goede spoor. Juist, het schijnt wel
of men den Nederlandschen soldaat
niet ongewapend op straat durft laten
gaan. Zouden werkelijk onze miliciens
bij voorbeeld, zoo erg ontevreden zijn,
als een maatregel van orde, op allen
toepasselijk, dus waarin geen persoon
lijke beschuldiging of verdenking kan
liggen, gebood do wapens steeds in
de kazerne te laten, uitgezonderd
bij oefeningen, waar men ze noodig
heeft? Die wapenen, ze zijn eigendom
der natie, en we gelooven niet,
dat dc Minister, aan wien de beschik
king over dat gedeelte van den nati-
onalen eigendom is opgedragen, zijn
bevoegdheid op eenige manier te bui
ten zou gaan, als hij aan de zoo vaak
uitgesproken klacht gevolg gaf.
Maar bij liet Departement van Oor
log hecht men inzonderheid aan de
traditie. Deze acht een bajonet of een
sabel noodig voor de handhaving van
hetgeen men het «militair prestige"
gelieft te noemen. Het zij zoo. Op
onze militaire autoriteiten blijft dan
de volle verantwoordelijkheid rusten
voor de gevolgen, die voortvloeien
zullen uit liet niet voldoen aan een
uiterst redelijken wensch.
De regeeringsvoorstellen, tot herziening
der grondwet, zijn, gelijk wij weten in
gediend.
De behandeling er van zal tot veel
strijds aanleiding geven; want. in hoofd
zaak beantwoorden ze geenszins aan de
verwaenting en de eischen der rechter
zijde. Vooral niet nu de steen des
aanstoots art. 194 niet is weggeno
men.
Vertelling in den Eemlander tongval.
DOOR
't Is midde in den zoemer: wel 'n
bietje warm, maor toch aokelik mooi
weer. As je laangs d'n Eemdiek komt,
dan kü-je de blommetjes, die d'r bleujer.,
niet telle, zoo'n hoop en zooveul. En om
je heen daor fluiten zooveul voegels, dat
je d'n oore d'r van tuute. Je bint ommers
hier wel 's meer gewist, anders kiek je
maor 's rond, waor je bint. Gunt zie je
de tore van Amersfort, de langejan, daor
de kark van Soest, daor van Baore en
gunter van 't Hoogeliind. Daor dat witte
liuus met dié vremde schoorsteene d'r
op is Keulhörst. Ze zegge, dat 't al heel
oud is, wel fuufhonderd jaor. Lang geleje
hèt d'r ok 'n groot bosch bi gewist,
maor daor is noe weinig van overin'n
grootvaor hèt 't anders nog best gekend.
De buus, die d'r om heen staon, hoore-
n-ok bi 't kesteel. Eén is d'r bi, da mó-je
's onthouwe, daor zü-je laoter wel 's
meer van hoore; ik zal 't maor 't Eem-
huus neume, omdat 't niet veer van d'n
Eem leit.
Hier bi d'n Eem staot 'n groote lien-
deboom kiek, daor vliege juust 'n kwak
kreije of. Onder de boom is 'n bank,
daor kü-je op zitte, as je meuj bin.
Lawe 't maor 's doen.
't Is hier friech an 't waoter, vien-je
ok niet? As je d'n neus's goed opsnuuft,
dan ruuk-je de blomme-n-om je heen.
Hou noe je hand 's veur d'n ooge,
omdat de zon zoo schient, en kiek dan
's over d'n Eem, de kant van Soest uit.
Wa'n boel minsche bin d'r an 't wark.
't Is van daog ok zuk mooi weer om te
hooje, 't is zoo daolik dreug. Asje goed
kiekt, dan ziè-je gunter ok 'n boerejong
en 'n deere an 't hooje. Weetje wie 't
zin'? De jong is uut 't Eernhuus, en de
deere komt van Kreijenhorst, 'n groote
boerderie op Bunscbote-n-an. Nou mó-je
wete, as dat de jong niet heel riek is;
z'n moeder hét nog wel 'n paor cente,
maor die kan d'r niet van levedaorom
is d'r eenige zeun zooveul as knecht op
Kreijenhorst. Hie verdient er behalve de
kost nog zoo'n aorig duitje, en daor
geeft-ie Zateidagsaoves greig de helft van
an z'n moeder. Z'n vaoder is al verscheije
jaor dood, en om z'n moeder niet zoo
alleen te laote, komt-ie alle aovend thuus.
Ik zou nog vergete te zegge, as dat-ie
Hendrik heet, maor de minsche neume
'm allied Hent.
De deere van Kreijenhorst, Wils heet
ze, is van hooger korn-of as Ilent. D'r
ouwers hén dubbel en dwars d'r broot
en je begriept dat ze veul met d'r eenig
kiend op hén.
Wils is anders niks grootsch ze wil
best tege Hent praote, net zoo goet of-ie
duuzende bezat, 'k Heb al wel 's hoore
zegge, dat 't mettertied 'n paor zou
wordemaor de minsche zegge zoo
veul.
Kiek noe nog 's r.aor die twee. Ver-
zinke, ze sniiet 'm krek 'n kwak hooi op
z'n kop. Hie doet, of-ie d'r leed om wordt,
maor gloof dat 't niet zoo arg zin zal.
Meer zak d'r noe niet van zegge, laoter
zü-je wel 's meer hoore.
't Is ennige weke laoter; we schrieve-n-al
September, 't Is nog vroeg in d'n marge,
maor Hent liét 't heel druk op Kreijen-
böisl. Je mot wete, dat't vandaog Vrie-
dag is, en omdat de boer 'n bietje ziek
is, zal Ilenl vandaog maor naor stad
rieje. De vrouw neemt Wils ok mee,
want de deere hét wat neis te koopeen
daor wil ze zelf bi zin.
Hent hét wat 'n schik, dat-ie vandaog
veur boer mag speule en noe gevallig
Wils ok mee gaot. Dat begriepje wel.
De zon schient er ok blie om te zin,
want-ie kiekt zoo helder as-ie in geen tied
gedaon hét.
«Vurt peerd!" schrèwt Hent en daor
gaot 't heen. Niet al te kloek dan moch
ze je weet wel wie 's bang worde
Of en toe kiekt-ie 's achterom in de
tenlwaoge en elke keer geeft ze hurn
'n kniepoogje, krek of ze zegge wil:
«Toe maor jong, dat gaot goed." En in
d'r eiges denkt ze't Is toch 'n vieve
jong, 'k bét er schik of, dat-ie zoo goed
rieje kan." Hent koint veul bekende
veurbi, en dan kiekt-ie zoo parmantig,
of ie de koning was.
Toe ze in stad uulgespanne waore,
zei Hent tot de vrouw en Wils: «Noe
verzeuk ik je vrindelijk op 'n glaosje
jannies met suuker."
«Das toch aorig" zei Wils «kewan,
moeder, lawe." De vrouw stong d'r niet
arg op, rnaor ze dee toch de zin van d'r
deere.
De twee vrullie gongen de stad in om
wat te komeschuppe; tvat ze kochte,
zak-je maor niet zegge, daor het een
ander niks niet mee te rnaoke. Da-wikje
wel zegge, as dat Hent de beele veur-
middog aokelijk in z'n doen was en duk
zee-d-ie in 'n eiges
«As de boon klaor is, zak 't beur
zegge."
Wat dat zü-je wel hoore.
De baon kwan klaor, 't was of 't spul
sprak. Ilie zit alleen in de gelagkaorner,
toe Wils zonder de vrouw ok binne
kwam, «zitj'al op ons te waclite, Hent
«Jao, das te zegge, nee
hie raokt de klus kwiet en kriegt 'n kop
as vuur. Verdreid! hoe was 't ook weer!....
Hoor 's Wils, 'k heb je 't allang wille
zegge; gao daor 's zitte, m'n deere, en
drink medeen 's 'n glaosje wa-je lust.
'k Hou toch zoo aokelik veul van je, dak
je 't niet half zegge kan. Wat zou-je d'r
van zegge, as 'k je vrieje moch
Wils wordt ok rood, en vnee" zegge wil
ze niet en r>jao" kan ze ok niet. Ze
weet-er goed uut te komine: «Hent, je
begriep toch, as du'k vaoder en moeder
der over spreke mot." Hent kninkt, hie
begriept ales en hi haolt 'n glaosje rood
veur de deere. «Dat hoeft noe niet,"
zeitze, maor ze drinkt 't best op.
Ilie gaot 't peerd inspanne 'n poosje
laoter bin ze alle drie weer op weg naor
buus. Hent is nog meer in z'n schik as
van marge. Hie hoort de vrouw en Wils
di uk met alkaor praote. Hie begriept wel
waor 't over is. Ellentjes kiekt-ie stiekum
om, en hiè markt wel as dat 't goed