nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Maggie Wilson.
N°. 44.
Woensdag 3 Juni 1885.
Veertiende Jaargang
VOOR
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentiën:
Het graf van Oldenbarneveld in
de St. Joriskerk te Amersfoort.
Feuilleton.
minora.
AMEBSFOORTSGHE COURANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het gehecle Rijk.
Afzonder!ijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Aran 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent.
Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In de Nederlandsche Heraut werd
onlangs door Jhr. J. F. L. Coenen
van 's Gravesloot te Utrecht, een
opstel geplaatst, betreffende het fami
liegraf van Johan van Oldenbarne-
veld te Amersfoort, dat, voorzoo verre
ons bekend is, in de Pers niet be
sproken werd. 't Is echter van veel
belang de gewichtige mededeelingen
van den schrijver in wijderen kring
bekend te maken. Wij ontleenen
daarom aan liet opstel van den ge-
achten schrijver de volgende bijzon
derheden.
Steeds heelt de vraag, waar de
stoffelijke overblijfselen van 's lands
Advocaat berusten, de aandacht ge
trokken. Nog onlangs werd door nu
wijlen den heer Mr. D. Veegens in
een uitvoerig opstel, Gids, 1884, de
zaak besproken. Die schrijver kwam
tot de slotsom, dat de plaats nog
altijd onbekend was.
Mr. H. van Wijn deelt mede, dat
het hem niet geheel vreemd ivas, dat
Oldenbarneveldts lijk uit de Hofkapel
te 's Hage naar Berkel kon vervoerd
zijn. Was het aan Mr. Veegens
onbekend welken grond van Wijn
gehad heeft om te zeggen, dat zulks
hem niet geheel vreemd was; de heer
Coenen deelt dien grond mede. In
de zóó belangrijke verzameling on
uitgegeven stukken betreffende de
familie Oldenbarneveld, die het eigen
dom zijn van den heer Coenen,
komt een brief voor van van Wijn
aan den Arnhemschen burgemeester
G. v. Hasselt, onder dagteekening
van den 31 Maart '1803, waarin het
«volgende te lezen staat: »Eene saak
moet ik egter nog zeggen. In het
»10e stukje mijner bijvoegselen, blz.
»'103, heb ik gezegd, liefst te geloo-
»ven, dat het lijk van Oldenbarne-
»velt in de Hof-capel, ten tijde der
«bijzetting was gebleven, schoon het
«in vervolg naar Berkel kan vervoerd
«zijn, waarvan (zeide ik) ik niet
geheel vreemd ben.
De reden dezer laatste gecursi
veerde woorden wordt door v. Wijn
met deze woorden opgegeven:
«Toen ik in 't jaar 1763 bij de
«vernieuwing der llof-Capel in den
«Haage, eenige curieusiteiten aldaar,
«op en onder den grond naspeurde,
«heugt mij dat ik in liet graf, waar-
«uit het lijk van Grave Willem VI
«van Holland gehaald was, alleen mij
«bevindende, en met een kaars het
«voorzigtelijk doorvroetende, een stem
«van buiten hoorde met deze woor-
«den: is hier iemand in"? Ik ant-
«woordde (denkende dat het werkvolk
«of een particulier was) Ja. Wie dan?
«werdt er gevraagd, waarop ik in
«mijne devotie gestoord, doch nu
«willende zien wie herhaaldelijk riep,
«gefrappeerd was te ontdekken dat
«het Prins Willem de IV was, aan
«wien ik straks mijne excuses maakte.
«De prins dien wij beiden lang
«gekend hadden, en die zoo wel als
«ik, lagchen moest, mij zeer bestoo-
»ven uit het graf te zien oprijzen,
«vroeg mij niet zijne gewone affabi-
«liteit, of ik iets zeldzaams ontdekt
«had? waarop ik mijne bevinding
«verhaalde, doch dat ik hier eigenlijk
«zijn wilde. Zijne Hoogheid vroeg
«mij verder of ik iets relatief Olden-
y>barnevelt hadt gevonden en toen ik
«dit met neen beantwoorde, gaf mij
«die Vorst (zonder dat ik egter in de
«eige woorden kan gehouden zijn) te
«kennen, dat hij vermeende reden
«te hebben om te denken, dat het
«lijk van Oldenbarnevelt uit de Hof-
«Capel sedert naar Berkel was ver-
«voerd geworden. Ik betuigde op
«mijne eer en onderteekening dat
«naar mijn beste geheugen en eene
«zekere oude aanteekening toen door
«mij gemaakt, te schrijven en dat
«hierop slaan de woorden van mijn
«Tekst in de Bijvoegs. ÏO st. pag.
«103, reg. 7 «waarvan ik niet ge-
«heel vreemd ben."
Zulks bewijst nu wel, gelijk de
heer Coenen opmerkt, dat van Wijn
niet zonder eenigen grond gemelde
woorden geschreven heeft, maar
meer ook niet. Dat de Prins ver
meende reden te hebben om te
denken, dat Oldenbarneveld's lijk
naar Berkel vervoerd was, zulks is,
gelijk van zelve spreekt, geene aan
wijzing.
Er staat bovendien tegenover dat
het bestuur van Berkel aan Mr. G.
van Hasselt, in een brief van 30 Nov.
1801 geschreven:" zijnde het ook
«kennelijk dat nog Jan van Olden-
«baruevelt nog zijne zonen alhier
«(Berkel) begraven zijn." De Heer
Coenen is ook in bezit van den brief,
waarin dezen woorden voorkomen.
De Amerikaansche geschiedschrij
ver J. L. Motley in zijn leven en
sterven van Jolian van Oldenbarne
veld" 's Hage, 1875, deel II, blz 316,
is de eerste, die zegt dat .ergunning
gegeven is, om aan het lijk van
Oldenbarneveld eene betamelijke
rustplaats te AMERSFOORT te schen
ken. Bewijzen haalt Motley niet aan.
Mr. Veegens dacht daarom aan eene
vergissing. De heer Coenen daaren
tegen houdt zicli overtuigd, dat
Motley dit bericht naar waarheid
mededeelt. Het bewijs voor zijn ge
voelen ontleent hij aan de nog aan
wezige Grafboeken van St. Joriskerk
te Amersfoort.
Nauwkeurige afschriften zijn door
hem in der tijd genomen van de
graven, ten name staande van de
familie van Oldenbarnevelt.
Omtrent het graf van Jan van
Oldenbarneveld, heer Van Tempel,
Roderijs en Berkel, leest men het
volgende
«Deel Suidkerk. Beun XII. GrafX.
«Gerrit van Oldebarneveld.
«Compareerde in het collegie alhier
«Jan Francken, Maioor vertoonendc
«ons acte in dato den 10. Marty
«lestleden stilo novo, wt den naern
«van den heere Adriaan van der Mijlen,
«door last van syn Ed. moeder en
«als voocht van de kinderen van de
«heere Van Naeltwijck heer van den
«Tempel etc. en vrouwe Anna van
«Cats, vrow van Sterrenberch etc.,
«ieder voor een derdendeel, versoghte
«dat deze grafstede op haren naem
«alsoo moghte gestelt worden, welcke
«geschiedt is bij dezen.
Actum, 1 May 1651.
(get.) W. de Wijs, G. van Ruijtenbeeck.
Dit graf was dus het eigendom
van Gerrit van Oldenbarneveld, en
staat dan ook ten zijnen name in
geschreven. Nu staan er ten name
van de familie van Oldenbarneveld
meerdere graven ingeschreven, maar
al die graven zijn op verschillende
tijdstippen aan andere eigenaren
overgegaan. Het graf van Jan van
Oldenbarneveld is echter in '1651 op
naam gesteld van de destijds nog in
leven zijnde nakomelingen van Jan
van Oldenbarneveld. Het blijkt niet
dat er overschrijving van het graf
van Gerrit van Oldenbarneveld op
diens zoon, onzen Jolian van Olden
barneveld, heeft plaats gehad. De
acte der overschrijving op 1 Mei 1651,
is in zulke voorzichtige bewoordingen
vervat, dat de naam van Oldenbar
neveld niet genoemd wordt, ofschoon
als lastgeefster de dochter van Johan
van Oldenbarneveld, Maria, in die
acte vermeld staat. Deze, Maria van
Oldenbarneveld, wordt eenvoudig ge
noemd de moeder van den lieer
Adriaan van der Mijlen, uit wiens
naarn het graf werd overgeschreven.
Sints dien tijd is het graf niet meer
overgegaan aan andere eigenaren,
maar staat tot op lieden ten name
der nakomelingen van Johan van
Oldenbarneveld.
Welke reden, vraagt de heer Coe
nen, kan er bestaan hebben, dit graf
te stellen op den naam van Jolian's
kleinzoon en achterkleinkinderen? De
goederen van Johan van Oldenbarne
veld in de omstreken van Amersfoort
waren reeds lang verkocht. De heer
lijkheid Stoutenburg was in 1637
door de erven overgedragen aan Jacob
de Bije. Een andere reden schijnt niet
te bestaan, als dat door de bemoei
ingen van Johan Francken, dentrou
wen dienaar van Jolian van Olden
barneveld, het lijk van 's lands Ad
vocaat, gedurende destadhouderlooze
regeering, in stilte en in het diepst
gelieim naar Amersfoort is vervoerd,
en in het familiegraf bijgezet. Dat
Johan Francken van deze zaak geen
gewag heeft gemaakt, is uit het bo
venstaande genoegzaam te verklaren.
Het is bovendien uit 's mans eigen
aanteekeningen in de Waarachtige
historie, blz. 527, genoeg bekend, dat
hij vreesachtig ivas om in eenige
zwarigheid te komen. De heer Coenen
voegt hieraan toe een rijmpje, voor
komende in een uiterst zeldzaam
geworden kroniekje, «Historiën ofte
ghedenckwaerdige geschiedenissen der
stadt Amersfoort,beginnende met
den jare 975 tot den jare 1687, tot
Amersfoort, bijeengestelt door Joost
Plasschaert, boec.kverkoperopdcn Hof,
in welk rijmpje Amersfoort geheeten
wordt Oldenbarneveld's wieg en graf.
Dat rijmpje luidt als volgt:
«De glans en mogentheyt van Amers-
foorts croon en staf,
«Ontsag de werelt niet, soolang die
scheen verlooren,
«liet wil' er anders gaen nu Barneveld's
wieg en graf,
«Is wyt het schrander breyn van N. N.
herbooren.d
De heer Coenen vraagt: wie wordt
er met dat schrander breyn van N. N.
bedoeld? Het slot van het hoogst be
langrijk en merkwaardig opstel, luidt
als volgt: «Moge liet medegedeelde
«strekkeneerstens tot een onderzoek
«in het familiegraf van Oldenbarneveld
«in de St.-Joriskerk te Amersfoort,
«teneinde den bestaanden twijfel
«omtrent de laatste rustplaats van
«den grooten Staatsman voor zeker
«uit te maken; ten tweede, tot een
«nauwkeurig onderzoek in liet archief
«dier kerk, waardoor wellicht nog
«een en ander betreffende het hei-
«melijk vervoer van rneerbedoelde
door
Dezen nieuwen oom kon zij zich uit
haar vroegste jeugd niet meer herinneren;
toch schreef zij hem meermalen en de
toon der brieven, hoewel steeds vol ach
ting en eerbied voor den waarden oom,
was en bleef tot heden een zeer aange
name en levendige. Ziedaar dan de reden
dat de moeder zoo vol ongeduld en de
kleindochter zoo vol geduld is in het in
orde brengen harer bezigheden voor den
langverbeiden gast.
Mevrouw van Veldheim kan heden rust
noch duur vindenonophoudelijk dwaalt
haar oog van het horloge naar de groote
pendule en van daar naar de groote gang
klok, maar helaas, geen van de drie uur
werken kon zij overhalen om wat vlug
ger van beweging te zijn, alle wijzen on^
verschillig hetzelfde uur aan. O, waarom
verhinderde haar de ouderdom den zoon
tot Marseille tegemoet te snellen 1 Nu
moest zij geduldig wachten tot haar rij
tuig, dat zij naar het station had ge
zonden, den lieveling in haar midden zou
voeren.
Eindelijk, toen de klokken allen te
zamen 4 sloegen, reed het rijtuig het
hek binnen mevrouw ijlde naar de deur
om Oswald tegemoet te snellen en een
oogenblik daarna lagen moeder en zoon
in elkanders armen.
«Mijn Oswald 1"
«Lieve, lieve mama 1"
Meer vernam men in de eerste oogen-
blikken nieteen lang herhaald kussen
een zacht snikken was het eenige, wat
gehoord werd. Evenals de smart, heeft
ook het geluk in de eerste oogenblikken
slechts tranen tot tolk.
Met moederlijken trots staart zij hem
in de open oogen. Haar zoon, haar eigen
kind is dan deze alom bekende man 1
Met ongekende vreugde verdiept het
moederoog zich in de schoone gestalte,
die in de verloopen zes jaren wel eenige
verandering heeft ondergaan. Den langen,
mageren man met het bleeke gelaat van
voorheen, zou men zeker niet in deze
krachtige, waardige houding terug kun
nen vinden 1 Hij was in den vollen zin
van 't woord een schoon man, zijn groote,
breedgeschouderde figuur, dat heldere,
donkerblauwe oog, die schoone manne
lijke gelaatstrekken, waaruit zooveel vast
heid van wil sprak, die volle blonde
baard in één woord, hij boezemde on
middellijk achting en onwrikbaar vertrou
wen in.
In haar beschouwing over deze voor-
deelige verandering was en bleef de ge
lukkige vrouw en moeder doof voor alles,
wat er om haar heen gebeurde.
Eindelijk verbrak Oswald deze stilte
en, de kamer rondziende, vroeg hij nieuws
gierig.
«Ik zie mijn pleegkind niet, mama
Maggie is toch wel thuis, of heeft zij
voor ons wederzien het hazenpad ge
kozen
Werkelijk was Maggie ongemerkt het
vertrek uitgeslopen, toen zij het rijtuig
had hooren aankomen, maar haar vlucht
had zich slechts tot het naaste vertrek
beperkt, en de woorden van Oswald waren
haar niet ontgaan.
«Hier is uw pleegdochtertje, oom
Hebt ge mij waarlijk niet vergeten?"
En met een vriendelijken lach om de
lippen snelt zij Oswald tegemoet, die
haar zonder een woord, maar met
het oog vol bewondering aan het hart
sluit.
«Dochtertje 1 herhaalde Oswald lang
zaam, nadat hij in die sprekende zwarte
oogen een herinnering aan zijn broe
der had teruggevonden, «dochtertje dat
doet mij weer aan lang vervlogen dagen
denken, toen gij nog met het volste recht
dien naam droegt. Maar ik zie, dat
verkleinwoordje hebt ge geheel verworpen
en plaats laten maken voor een bijvoeg
lijk naamwoord Gij zijt mooi gewor
den, Maggie Ik ben waarlijk trotsch op
u als een koning op zijn kroon, niet waar
mama 1"
Een heldere lach was het antwoord
der moeder die Maggie zacht tot zich
trok en haar hand over de donkere, we
lige lokken liet gaan.
«Ja, ja! zij is mijn zonnetje, Oswald!
In die lange jaren heelt zij van Fontaine-
bleau, dat zij nu sedert eenige maanden
eerst heeft verlaten, haar warme, vrien
delijke stralen in den vorm van lange
brieven tot mij gezonden 1 Die stralen
hebben echter nog nooit zoo verhelderd
en verwarmd als nadat zich het zon
netje zelf voor goed hier heeft genesteld...
Maar Oswald, nu belooft gij mij toch
recht lang hier te blijven, niet waar?"
«Daar kan ik u voorloopig nog niets
zekers van belooven, Moeder dat zal van
eenige zaken moeten afhangen, die ik nog
te regelen heb. Maar een half jaar blijf
ik toch stellig uw gast, hoop ik."
Onwillekeurig zocht zijn oog naar
Maggie, die ijverig bezig was zijn hoed,
overjas en reistasch bij elkander te
plaatsen om ze den knecht te overhandi
gen, die op haar schellen verschenen
was.
«Dank, lieve Maggie 1" zeide hij lachend.
«Ik kan wel merken, dat ik weer thuis
ben zóó werd ik sinds jaren niet ver
zorgd, mama! Ik geloof, dat ik u zorg
zal aanbrengen.'
«Gaarne neem ik het grootste deel
van al die zorgen op mij, mijn jongen
sedert zoolang heb ik dit niet kunnen
doen 1"
«Grootmama heeft gelijk, oom 1 breng
maar recht veel zorg en moeite aan, dan
kunt u eens zien of ik ook niet reeds
in staat ben ze alle als een veertje
weg te blazen of op mijn schouders
te nemen
«Oom oom 1" herhaalde Oswald, de
vinger dreigend tot haar opgeheven.
«Lieve Maggie, zie ik er dan reeds zoo
respectabel uit? In raad en daad wil ik
mij gaarne als «oom" laten gelden, maar
in het dagelijksch leven wil ik toch liever
voor «broer of neef' spelen. Noem mij
voortaan Oswald, Maggie
«Neen, neen, oompje 1 dat zou ik nooit
kunnen doen zonder blozen lachte
Maggie ondeugend.
Wordt vervolgd.)