NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. Maggie Wilson. N. 101. Zaterdag 19 December 1885. Veertiende Jaargang abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentiên: KUNST. BINNENLAND. Feuilleton. IMERSFOORTSCIE CODRANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent. Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Zij, «lic zicli voor 1 JANUARI s. op de „Nieuwe Auiersfoortsclie Cou rant" abonneeren, ontvangen de tot dien datum nog te verschij nen nummers GRATIS. Het is een verheffende gedachte dat in Nederland, in weerwil van de onderscheiden malaises die men schier op elk gebied meent waar te nemen, de eeredienst van het schoone stand houdt, en een steeds ruimer plaats verovert in het gemoed onzer landgenooten. Laat het zijn dat we niet met één sprong een gewensch- ten toestand van algemeene belang stelling in de kunst en haar verschil lende uitingen bereiken: de stoot is gegeven en de beweging is voort gaande. Dat er veel getwist wordt over «kunstrichtingen," spreekt van zelf: zou de geest van critiek, die immer zoo vaardig was over ons volk, plotseling verdoofd zijn of zich bescheiden teruggetrokken hebben op den dorpel van den tempel dei- Schoonheid? Integendeel, juist daar eischt de critiek den toegang als een onvervreemdbaar recht, en zelfs is het er dicht aan toe, dat de negen Muzen haar als zuster aannemen, wellicht om haar door die toenade ring wat zachter voor haar zonen te stemmen. Dat er bij dat gekrakeel over «richting" en het daaruit voort vloeiend wederzijdsch afkeuren zelfs godsdienstquaestiën in het debat worden gesleept, och, we zijn nu eenmaal verslaafd aan theologische kleingeestigheden, en deze eigenschap van ons volk verklaart veel wat ons anders vreemd zou voorkomen. Doch met dat al, de Volksvertegen woordiger, die onlangs in de verga dering der Staten-Generaal de stich ting van het Rijks-musëum te Am sterdam de eenige grootsche daad van de tweede helft der negentiende eeuw noemde, door onze natie ver richt, overdreef met het eenigeniet met het grootsche. Als niemand meer ernstig kan blijven bij het aanhooren van het verhaal onzer onbeholpen partijtwisten en zwakheden, zal nog het musëum daar staan als een mo nument van kracht; en onwillekeurig zal de gedachte aan de meesters van het penseel, die de zeventiende eeuw opleverde, samenvloeien met die aan de bouwmeesters, uit wier handen de prachtige werken een passend verblijf ontvingen. Dan, als de tijd eenige thans te helle kleuren zal hebben verzacht, en een harmonie van tinten te voorschijn hebben ge roepen, die nu nog te vergeefs wordt gezocht, dan eerst zal men in staat zijn volle waardeering te schen ken aan verdiensten, die heden nog de algemeene erkenning moeten mis sen. En, zal de man uit het volk zijn aandeel ontvangen in de ont wikkeling van den kunstzin, waarvan de stichting van het Rijksmusëum het blijvend zinnebeeld is? Wellicht herinnert men zich de klacht van sommige Amsterdamsche werklieden, die niet binnen het ge bouw werden toegelaten omdat zij in hun werkpak daar kwamen. Er is veel over die weigering gepraat en geschreven, en zelfs werd zij een onderwerp van schriftelijke en mondelinge gedachten wisseling tus- schen den Minister van Binnenland- sche Zaken en eenige leden dei- Tweede Kamer. Wij weten niet, of de ongewenschte bezoekers niet een paar Maandaghouders waren, die, nu zij met hun ziel onder den arm lie pen, het musëum indwaalden, omdat zij toch ergens onder dak wilden zijnwe kunnen ons ook best voor stellen dat de Minister meende te volstaan rnet te zeggen dat omtrent de kleeding der bezoekers geen voor schriften aan den Directeur waren gegeven. Is het een illusie van ons, als wij gelooven den tijd te mogen verwachten, dat men de tentoonstel lingen van onzen hoogsten nationa- len rijkdom, van onze kunstschatten, niet zal durven betreden dan met hetzelfde gevoel van vroomheid, waarmede ernstige lieden een kerk gebouw binnengaan, en dat die stem ming ook weerspiegeld zal worden door het gewaad? Doch dat moet de vrucht zijn van de volksopvoeding, en kan niet verkregen worden door ministeriëele voorschriften en direc- toriale beschikkingen. Stelt u voor een grijzen muur, met gekalkte of gecemente opper vlakte. Regen en wind hebben hem geteisterd, en er witte vlekken van grilliger) vorm op gewerkt. Uw vriend, die schilder is en zich kunstenaar noemt, ten bewijze waarvan zijn haar erg lang en zijn Nederlandsch met veel onverstaanbare kunsttermen doorspekt is, wijst u op die vlekken, en zegt»Zie eens, wat een prachtig AlpenlandschapGij ontdekt er niets van. Welnu, dat ligt enkel aan u, niet aan den muurhet ontbreekt u aan verbeeldingskracht en uw zin tuigen zijn nog weinig gevormd. Denzelfden indruk ontvangen we van sommige producten van de he- dendaagsche schilderschool. Er zijn penseelhanteerders, die met een be wonderenswaardige vlugheid een stuk doek met verf weten te besmeren, en dan de gansche menschheid er bij roepen om zich te doen bewon deren: en al wrijft ge nu tienmaal de oogen uit om iets meer te zien dan eenige wilde verfklodders, die u de onkosten van de gebruikte grondstoffen 'doen betreuren, ge zijt en blijft een Beotiër, oftewel een ezel, daar ge u niet weet te verhef fen tot het standpunt, door de im pressionisten ingenomen. Hun is de toekomst, zoo roepen zij in verrukking. Weg met dat gepeuter, dat met angstvallige nauwgezetheid de lijnen zoekt weer te geven die het oog des bekrompen waarnemers in de natuur heet te ontdekken. Het is een dwaas veroordeel, dat een schilder eerst moet leeren teekenen: de in houd is alles, de vorm niets. Het is gebeurd dat op de kermis in weinige minuten een schilderij werd gemaakt en vervolgens onder de bezoekers verloot. Den gelukkigen winnaar feliciteeren we met zijn koopje. Als we ons wel herinneren, was het een goochelaar of een buik spreker, die dit staaltje van zijn ge nialiteit als iets extra's ten beste gaf. Die man vertegenwoordigde het ideaal der impressionistische school, welker leerlingen ook op onze ten toonstellingen naar de lauwerkrans komen dingen. Wij moeten, 'misschien tot onze schandebelijden voor deze rich ting niet veel van de toekomst te hopen. De juiste teekening en het netjes afwerken beschouwen we nog altijd als het bouquet van een schil derstuk. Kunst en ruwheid zijn twee. Er is nog iets op 'te merken om trent den arbeid van vele onzer jonge kunstenaars, en ditmaal van hen aan wie we zonder eenige be denking dien naam toekennen. De hedcndaagsche kunst zoekt niet ge noeg naar verscheidenheid in dien zin, dat zij niet ingrijpt in het volle menschenleven, en evenmin haar in spiratie zoekt in de duizenden dra ma's der geschiedenis. We hebben in den laatsten tijd veel landschap pen gezien met een koe, veel zee gezichten met een droomerigen vis- scher, veel binnenhuisjes met een nietsdoend vrouwtje. Dat alles is nu wel heel aardig, maar op den duur ,wat vervelend. De kunst moet de wijde wereld in, en op de vleugelen des tijds alle ruimten doorklieven menschelijke hartstochten doen zien in al haar schakeeringen, den strijd tusschen licht en duisternis in elke phase doen aanschouwen. Op, jonge mannen, tracht het penseel van den schilder te huwen aan de veder van den dichter, en ge zult in ons gemoed zielebeelden doen rijzen, die we als iets kostbaars bewaren en die ons gemoed veredelen. Is dat niet bij uitnemendheid de roeping der kunst? Of moet zij al leen beschouwd worden als een middel om aan de producten van den arbeid een hoogere geldswaarde te verzekeren? Stellig is het laatste een van haar functiën, maar niet het vooropgezette doel, en wij mogen het alleen noemen wanneer wij de noodzake lijkheid van uitgaven ten behoeve der nationale kunstontwikkeling te verdedigen hebben tegenover lieden wier begrippen niet hooger gaan dan de quaestie van dubbeltjes en kwartjes. Ook het bondgenootschap derzulken hebben we noodig. Veel wordt afgegeven op de weelde, in openbare .gebouwen ten toon ge spreid, waarbij men vergeet dat tien jaar geleden allerwege de wensch werd uitgesproken, dat het gouver nement niet zou toelaten onze stra ten en pleinen te ontsieren rnet ge bouwen die niets meer waren dan vormlooze steenmassa's. Als nu een leelijk gebouw tien- en een meester stuk van architectuur, van dezelfde grootte en met gelijke bestemming elfduizend gulden kost, mogen we dan niet uit naam van den goeden smaak over die betrekkelijk geringe verhooging van uitgaven heenstap pen? Ons dunkt, het antwoord kan, zelfs bij een schrale schatkist, niet twijfelachtig zijn. liet Vaderland betreurt bet, dat de plannen van den minister van oorlog tot het verbeteren der geoefendheid van de dienstdoende schutterijen en de som van f GO,992, die hij tot dat doel op de DOOR MINORA. 57) Langzaam haalde hij den brief van Werner uit den borstzaken overhandigde dien aan Maggie. «Lees dit eens aandachtig, vrouwtje." Onwetend wie de schrijver van dien brief was, opende zij hem onverschillig. Spoedig bedekte echter een blosje het lief gelaatzij had het handschrift van Maurits herkend. Met gretige oogen verslond zij den inhoud en legde den brief toen op tafel voor Oswald neder. Het onverwacht te binnen roepen van het gebeurde op dien dag deed haar onaangenaam aan en een tijdlang zag z\j strak voor zich heen om voor geen prijs Oswalds blik te ontmoeten. Bedaard stond Oswald van zijn zitplaats op, ofschoon op het edel gelaat een in- wendigen strijd te lezen stond. «Wat moet ik daarop antwoorden, Maggie?" vroeg hjj toonloos. «Antwoord hem, dat gij u na al het voorgevallene tot eiken prijs van uwe vrouw wilt losrukken, daar gij haar uwe liefde niet meer waardig keurt," klonk het fier, maar wreed van haar lippen. «Wilt gij hooren wat ik hem zou antwoorden, gesteld, dat ik het niet eens was met uwe woorden Welnu, ik zou hem zeggen, dat ik sedert korte dagen eerst geleerd heb, hoe ondoorgrondelijk diep een echt, edel vrouwenhart is, dat in staat is geweest zulk een offer te brengenik zou hem zeggen, dat ik mij onwaardig heb geacht deze vrou wenziel lief te hebben de engel behoeft de liefde van een mensch toch niet 1 Er zijn smarten, die, wanneer zij echt en diep gevoeld zijn, het oog een diepen blik in het leven doen slaan. Ik zou hem zeggen neen I ik zou hem in het oor fluisteren, dat mijn geestelijk en zedelijk ik dood zou zijn, zoo mijn Maggie mij ontnomen werd Bij deze woorden naderde hij de jonge vrouw, die nog steeds de hand onder het hoofd geleund hield en ook nu niet van houding veranderd was. Oswald zag een heldere parel in haar oog schemeren en, zijn hand op de welige donkere lokken leggende, trok hij met de andere het betraande gelaat aan zijn borst. Een gelukkige glimlach speelde om Maggie's lippen, toen zij de oogen tot haar echtgenoot opsloeg. «Ja, Oswald gehoord heeft Maggie u evenals God, die u voor dit woord zal zegenen 1" «Ja, Maggie? ja? Is 't dan waar.... gij wilt hij mij blijven «Was het dan mijn wensch u ooit te verlaten?" sprak zij met stralende oogen. «Gij alleen waart het die mij de vrij heid weer wildet geven, niet achtende wat er van de arme wees zou worden." «Hoe en ik dwaas, die dacht dat het verbreken dezer boeien voor uw geluk noodzakelijk wasdat gij hem lief had «Liefhad," sprak Maggie met nadruk. «Maar die dagen en die droomen zijn voorbij I Bij het wederzien alleen ont waakten al de vroegere, dood gewaande gewaarwordingenvandaar de oude stiijd, waarin ik, Gode zij dank, moedig heb overwonnen. In die doorgestane smarten van dagen en jaren heb ik mijn eigen hart doorgrond, heb ik mijzelve leeren kennen en begrijpen. Ja, lief had ik hem eens met al den gloed van een jong, onervaren hart, krankzinnig van geluk uiaakte mij eens Jzijn wederliefde wat toen volgde weet gij mijn liefde werd verdeeld tusschen twijfel en hoop, ofschoon het wantrouwen op hem, de wanhoop op zijn liefde mijn iiart niet de hloedenste wonden hebben toegebracht. Toen kwaarnt gij, Oswald, en be- geerdet de genegenheid van een afhan kelijk meisje. Toen bloedde mij het hart. Ik gevoelde mij gelijk een vogel," ver volgde zij peinzend, wiens vleugelen door een schampschot verminkt waren ge worden, nadat het zooveel heerlijks en schoons gezien en genoten had Niets kon het arme vogeltje meer redden zijn giootste schat was het immers wreed ontnomen Nochtans had de smartelijke val het tegen een statigen eik geslingerd. Zacht spreidden zich de bladeren over de gewonde heen, het was alsof de kleine takjes zich tot een nestje vormden, waartusschen het zachte avondwindje bijna onhoorbaar ruischlte en fluisterde van nieuwen moed en nieuw leven vol van hoop en liefde... Als bedwelmd door die toovermacht, sloot het vogeltje dan de bedroefde oogjes en had geen vuriger wensch dan met dat lied te kun nen instemmen of anders in te sluime ren zonder ontwaken. Deze laatste hopelooze wensch werd het tot eigen geluk niet beschoren langzamerhand gewende de vogel zich aan de gebroken vleugelen hij gevoelde zich aan dezen hechten steun zoo veilig en zeker, dat de vroegere hooge vlucht wel in vreugde herdacht, maar niet meer benijd werd o, toen zegende de vogel zelfs in stilte het schot, dat hem het vliegen naar andere gewesten had belet I Doch plotseling kwam een oude mak ker hem niet zijn groote, schoone vleu gelen onverwachts en onzacht uit dezen rustigen droom wekken. Hij beklaagde en betreurde Bedroefd zag toen de eik de smart van den kleinen vogel hij het opnieuw herinneren aan al dat vervlogen geluk en zeide «O, kon ik u slechts gelukkig maken door u de vrijheid weder te geven gewis ik deed hetMaar de vogel schudde, getroffen door liefde, blijmoedig het kopje en fluisterde Ach neen lieve, schoone eik Iaat mij niet weder alleen in die wijdg, wijde ruimte zweven. Nu trof liet schot mijn vleugelen, maar eens kan het mij doodelijk kwetsen en* dan... Ik wensch geen andere vrijheid dan om altijd tusschen uw lommerijke takken te leven laat mij bij u blijven, want zonder uwe zachte bescherming zou ik reeds lang gestorven zijn 1" Met een gelukkigen glans op het ge laat zag de jonge vrouw tot den schoonen man op. «Weet gij wie de vogel en wie de liefderijke eik was

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1885 | | pagina 1