NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Ridderschap en Dorperheid.
Zaterdag 9 Januari 1886.
Vijftiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentiën:
„Het streven onzer
Sociaal-Democrate n."
BINNENLAND.
F euilleton.
t. pluim.
AMERSFOORTSCRE COURANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
{Vervolg.)
De groote fout in hun redeneeren
is, dat zij den bestaanden toestand
geheel wegdenken, en op het dan
overblijvende niets hun denkbeeldige
maatschappij bouwen. «Zet de arbei
ders," schrijft de heer Domela Nieu-
wenhuis, »op een eiland, zij zullen
zich alles wel vervaardigenmaar in
de beschaafde maatschappij zijn de
middelen hun onthouden door het
privaatbezit van den grond, om zich-
zelven te verschaffen wat zij be
hoeven."
De Schrijver der brochure, waar
van wij de bespreking thans voort
zetten, teekent hierbij aan: «Welnu,
laten de atbeiders, die in de hier
vermelde omstandigheden wenschen
te werken, zich naar dergelijke stre
ken begeven. Zij behoeven daartoe
niet eens naar zulk een afgesloten
eiland de wijk te nemen; in het
verre Westen van Amerika vinden
zij ook heden ten dage nog gelegen
heid om de volkomen vrije beschik
king over grond om niet te erlangen.
Wie echter verkeeren wil in een
maatschappelijk midden als dat der
Europeesche Staten of ook van andere
streken in Amerika, wie daar zijn
werkkring en zijn bestaan wil vinden,
wie dus al de vruchten wil plukken
van de maatschappelijke beschaving
welke het werk is van eeuwen, die
kan zich ook niet onttrekken aan de
instellingen, welke de voorwaarden
zijn dier beschaving."
Op de vraag, of een sociale inrich
ting, zooals door D. N. c. s. wordt
gedroomd, van blijvenden aard zou
kunnen zijn, geeft de geschiedenis
een voldoend antwoord. Zijn de
arbeidsmiddelen gemeenschappelijk
bezit, dan zal er niet meer worden
voortgebracht, dan noodig is tot be
vrediging van
de allereenvoudigste
behoeften, want wal zou men
met dat meerdere kunnen doen?
Bovendien zullen dan ook de genie
tingen zeer beperkt zijn, en wel
binnen den kring van het productie
vermogen van het stukje wereld, door
de leden dier socialistische maat
schap ingenomen. Levert dat geen
metalen, geen natuurlijke steensoor
ten op, men zal zich moeten behelpen
met houten gereedschappen en met
woningen van boomtakken of van
klei. Doch die arbeiders hebben
andere behoeften leeren kennen, en
zullen den staat van ontbering, waar
toe hun medewerking aan de socia
listische proefneming hen gebracht
heeft, spoedig ondragelijk gaan vin
den. Doen zij zulks niet, dan is er
ook geen sprake van verdere ont
wikkeling; zij zullen integendeel
terugzinken tot den natuurstaat,
overeenkomende met den toestand
der autochtonische bevolking in de
onderscheiden werelddeelengedurende
het vóór-historisch tijdvak. En wat
zou men dan zien gebeuren? Juist
hetzelfde wat reeds voor eeuwen
plaats greep. De onuitroeibare be
geerte naar vooruitgang, zonder welke
de mensch zou ophouden mensch te
zijn, zou hen dwingen, zich in be
trekking te stellen met andere volken,
om door ruil van arbeidsproducten
datgene te verwerven wat eigen arbeid
niet kan opleveren. Er zou dus meer
voortgebracht moeten worden dan
het strikt noodige. Voor die verhoogde
productie, dien verzwaarden arbeid
zou een prikkel moeten bestaan, en
wel dezen, dat elk persoonlijk de
vruchten genoot van hetgeen hij meer
doen zou. Het privaatbezit alleen kan
dien prikkel opleveren, en datzelfde
eigendomsrecht, dat door de sociaal
democraten met zooveel hardnekkig
heid wordt bestreden, zou met vlag
en wimpel worden binnengehaald.
We beroepen ons op de geschiedenis
van oud-Hellas: zoodra de Grieken
eenige noties van beschaving ver
kregen, hun van elders aangebracht
was instelling van het eigendoms.
die
allereerste hervorming,
alle verdere den grondslag legde.
recht de
voor
Kapitaal is niets anders dan op
gespaarde arbeid, vastgesteld in een
vorm in welken het mogelijk is dien
ten allen tijde aan te wenden om
verdere productie gemakkelijk te
maken. Maar niemand zal sparen,
als hij daar geen persoonlijk belang
bij heeft. Als van twee personen,
van gelijke arbeidsvermogen, één zijn
begeerten matigt ten einde een ge
deelte van de vruchten van zijn arbeid
voor de toekomst te reserveeren,
terwijl de ander aanstonds verbruikt
wat hij voortbrengt, wordt de eerste
kapitalist. Hij zal gelegenheid hebben,
zich een of ander werktuig aan te
schallen, dat hem den arbeid verlicht,
dat hem in staat stelt voortaan in
denzelfden tijd en met aanwending
van dezelfde krachten meer te pro-
duceercn, en het verschil tusschen
zijn jDositie en die van zijn minder
zorgvuldigen lotgenoot wordt steeds
grooter. Van dat eigendomsrecht is
het erfrecht een noodzakelijke aan
vulling: neem het laatste, weg, en
voornaamste drijfveer tot meer
de
dere krachtsinspanning ontbreekt. En
juist aan dat meerdere, we trachtten
het hierboven te betoogen, heeft de
maatschappij behoefte.
Dat dezelfde beginselen, toegepast
op de landbouw-nij verheid, noodza
kelijk leiden moeten tot privaatbezit
van den grond, is gemakkelijk aan
te toonen. De productiviteit van den
bodem hangt af van de wijze van
bewerking: in die weinige Oostersche
landen, waar het individueel grond
bezit niet bestaat, doet men slechts
het alleronmisbaarste, en doet men
dat nog op hoogst gebrekkige wijze
en bij ons, waar men nog onverdeelde
markgronden aantreft, is van een
geregelde bebouwing dier gronden
geen sprake. De verzekerde, door de
wet gewaarborgde vrije beschikking
over een nauwkeurig begrensd stuk
land wekt den bezitter op om er al
zijn krachten aan te besteden, hetzij
voor ontginning, hetzij voor aanhou
dende verbetering. Is die grond nie-
mands eigendom, er zullen slechts
weinige geslachten over heen gaan
vóór hij volkomen is uitgeput.
De mensch heeft, zegt D. N., be
hoefte aan goede klceding. Niemand
zal dit tegenspreken. En ziet nu, zoo
roept hij triomfantelijk uit, die
kleeding ontstaat door arbeid,
door dien van wevers, spinners,
kleermakers, naaisters, schoenmakers,
enz. en toch, deze arbeiders kun
nen niet eens goede kleederen be
komen
Een voornaam ding wordt hierbij
alweer vergeten. Nemen we het een
voudigst kleedingstuk dat men zich
kan voorstellen, een katoenen hemd.
Zeker, spinner, wever en naaister
zijn er bij te pas gekomen, maar
bovendien nog enkele anderen, die
we toevallig niet zoo in de nabijheid
hebben, en orn wier medewerking
te verkrijgen, het kapitaal zijn dien
sten heeft moeten verrichten. Eerst
de katoenplanter in Amerika, daarna
al degenen, die de grondstof in haar
eersten vorm van de plantage hebben
overgebracht naar de spinnerij in
Europa. Wagens, locomotieven en
stoombooten werden daartoe gebe
zigd. Zonder o vergespaarden arbeid
zou daarvan niets aanwezig zijn, en
waar de kolen vandaan moesten
komen om die transportmiddelen in
beweging te brengen, en de ijzeren
banen langs welke het product van
de plaats van voortbrenging naar die
van inscheping werd overgebracht,
is ook duister als men het kapitaal
wegdenkt. Dan hebben we nog de
werktuigen waarmede hier te lande
de arbeid wordt vei richtkortom,
het getal dergenen, die hebben moe
ten samenwerken om zoo'n katoenen
hemd in de wereld te helpen, is
legio. En tusschen die allen is het
kapitaal de bemiddelaar. Het brengt
hen, onbewust, tot één doel samen,
het concentreert al dien uiteenloo
penden arbeid op één punt. Dan nog
moeten we in het oog houden, hoe
veel tijd er verloopt tusschen het
oogenblik, dat de katoenboom gepoot
en het hemd aangetrokken wordt;
gedurende dien tijd moet de opge
spaarde arbeid de verschillende werk
lieden onderhouden. Het kapitaal ter
rechter tijd juist daar aanwenden,
waar het de arbeidsvoorwaarden het
gemakkelijkst maakt, dat kan zelfs
de best georganiseerde gemeenschap
niet; dat kan alleen de privaatbe-
zitter, die, zijn eigen voordeel be
trachtende, tegelijk dat van de ge
heele maatschappij bevordert.
Wil nu de sociaal-democraat op
het eiland van Domela Nieuwenhuis,
ten einde de tusschenkomst van het
gehate kapitaal te kunnen ontberen,
zich zelfs het genot van een katoenen
hemd ontzeggen, dat staat hem na
tuurlijk vrij. Doch op diezelfde wijze
zal hij nog een aantal andere dingen
moeten missen, waarvan hij ter wille
van zijn stelsel moeielijk afstand zal
kunnen doen. De strijd tegen het
zoogenaamd «kapitalisme" is niets
anders dan prediking van achteruit
gang, van terugkeer tot de ruwste
levensvormen.
De Koning beëetligde Donderdag
j.l. Jhr. Elout van Soeterwoude als lid
der Eerste Kamer.
Zooals reeds werd medegedeeld legt
Z. M. de Koning groote belangstelling
aan den dag voor de plannen tot aanleg
eener haven te Scheveningeu.
De Koning heeft, gelijk uit betrouw
bare bronnen verzekerd wordt, te kennen
gegeven, dat hij, voor dit belang opko
mende, niets anders wenscht dan te vol
gen het voetspoor van zijnen voorzaat
koning Willem I, bij wien reeds, gelijk
men weet, de plannen tot aanleg van
een zeehaven te Scheveningen warmen
steun vonden.
Ook moet Z. M. de overtuiging hebben
kenbaar gemaakt, dat voor's-Gravenhage
in de toekomst andere bronnen van wel
vaart moeten geopend worden dan die,
DOOR
3)
In het jaar 1423, dus twee jaar voor
ons verhaal, overleed Floris van Blan-
kenheim, bisschop van Utrecht, die toen
een uitgestrekt wereldlijk gebied bezat.
De keus over zijnen opvolger was niet
eenstemmig de eene partij was Rudolf
van Diepholt toegedaan, terwijl de andere
Sweder van Kuilenburg verkozen wilde
hebben. De eerste echter beklom den
bisschoppelijken zetel ten spijt van Sweder.
die reeds door den Paus gewijd was.
Om verschillende redenen bleef het
meerendeel der bevolking Rudolf getrouw,
die Sweder door list in Amersfoort lokte
en zelf zijne intrede in Utrecht deed.
Ten tijde van ons verhaal liep het ge
rucht, dat Sweder zijne verloren rechten
wilde hernemen en dus Rudolf uit Utrecht
verdrijven. Deze bereidde zich dan ook
op een aanval voor, waarvan het gevolg
was geweest, dat ook Cuno ten strijde
werd opgeroepen. Wij zagen reeds, welk
een eer zulks voor den jeugdigen ridder
gold, en wij begrijpen, dat hij van het
avondmaal weinig gebruikte. Er lag
daarenboven iets zwaars op zijn hart.
«Vader," zoo begon hij, toen
hij met hem alleen was, «vader, vóór
ik ga slapen heb ik u nog iets zeer ge
wichtigs te zeggen. Morgen moet ik ver
trekken, wie weet of ik u ooit wederzie.
Maar mocht dit zoo zijn, wat God
verhoede, dan wil ik niet met een
geheim voor u op het hart sterven."
Arnoud zag hem vreemd aan juist
wilde hij zich in den leunstoel neerzet
ten, maar onwillekeurig bleef hij staan.
Hii had nog eene forsche, ridderlijke ge
stalte, ofschoon reeds de teekenen van
den ouderdom zichtbaar waren. Zijne
haren en zijn baard begonnen reeds te
grijzen, zijne wangen waren bleek en
min of meer mager, maar uit zijne
oogen straalde nog de gloed der jonge
lingsjaren. Die blikken waren vol ver
wachting op den blozenden jongeling ge
richt. Cuno was gezeten, ofschoon hij
onrustig op zijnen stoel woelde.
«Vader." sprak hij, en toonde een
moed of hij in het heetste van den tour-
nooistrijd ware, «Vader, wat ik u
zeggen wilde en reeds langen tijd geheim
voor u hield Ik bemin de dochter
van een dorper."
De fiere gestalte van zooëven viel als
door den donder getroffen machteloos in
den zetel.
Cuno vervolgde nietonwillekeurig
voelde hij, dat zijn vader niets meer
hoorde. Bleek en verslagen als hij was,
beproefde Cuno op te staan maar 't was
of een onzichtbare hand hem vasthield.
Na eenige oogenblikken vestigde Arnoud
zijne blikken weder op zijnen zoon, en
met eene akelige stem, vraagde hij
Cuno, droomde ik, dat gij zeidetik
bemin de dochter van een dorper." Gij
hebt het toch niet gezegd o zeg mij,
dat ik droomde.
«Neen, vader," antwoordde
Cuno langzaam, «ik bemin Ada van
Floris."
«Zoon," riep de vader wanhopend
uit, als gaf die wanhoop hem de woorden
in den mond «Zoon hebt gij geen ont
zag meer voor dat wapen, voor deze
grijze haren, voor dat beeld uwer moeder?
Wilt gij uwen adel, uwe ridderschap,
uwen naam vertrappen, uwen vader ten
prooi laten aan wanhoop, aan smaad,
aan laster Cuno, o zeg, dat het niet
waar is, o zeg het Cuno, ik zal en moet
het hooren."
Cuno zweeg.
«Is daarvoor zulk eene eer ons
verleend gisteren ridderheden in dienst
bij Z. Eerw. en morgen alles in liet
slijk der dorperheid, alles, uitgenomen
de hoon; Zoon, wilt gij uwen vader ver
moorden
Weer stond hij op, maar even snel,
viel hij neder. Een zacht kloppen op de
deur voorkwam het antwoord van de.i
geschokten Cuno.
Het was Nicht Margaretha, die zeide
Neef, hoe laat zal Bernard ons
morgenochtend wekken.
Bijna onsnapte haar een gil, toen zij
Arnoud daar zag. Zdó had zij hem nooit
gezien.
Maar met eene stem, die hoewel ge
maakt vriendelijk dan toch van groote
zelfbeheersching getuigde, sprak de slot
heer langzaam
«Nicht neem plaats, wij beleven
een gewichtigen dag iidderschap, grenst
aan dorperheid."
En daarop volgde het bekende geheim.
We zullen den lezer het volgende ge
sprek van het drietal sparen. Evenwel
tot lof van Cuno zij gezegd, dat hij zijne
liefde verdedigde, dat Arnoud zijne eer
handhaafde dat Nicht Margaretha haren
verzoenende ziu niet verloochende.
Cuno zou dus in den stiijd gaan, wel
niet met den vloek, dan toch met het
misnoegen zijns vaders beladen Arnoud
zou achterblijven, wel niet in radelooze
wanhoop, dan toch in diepe droefheid.
II.
GEERTE.
Met een quam daar een besje,
Een oude venijndc bes,
Middelned Lied
Evenals de zee na den storm stil en
effen vóór ons ligt uitgestrekt en niets
meer spreekt van het groote tooneel,
toen zij door den geweldigen adem des
winds opgezweept werd, zoo ook Rid
der Cuno.
Kalmte en vrede lagen op zijn gelaat,
als hij den volgenden morgen te viervoet,
het dorpje verlietgeen enkele trek
verried, den strijd, dien hij den vorigen
avond gestreden had. Vaak wendde het
hoofd om, en groette telkens de burcht-
spits, die zich even boven het groene
bosch omhoog hief.
Het was nog vroeg in den morgen
eene aangename stilte lag over den om
trek uitgespreid.
(Wordt vervolgd.)