NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Voor Bregenz.
N. 81.
Zaterdag 8 October 1887.
Zestiende Jaargang.
De Apeldoornsclie pestie.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
BINNENLAND.
F euilleton.
AMEBSFOORTSCIE COURANT.
Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40 j iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Het is zeer moeielijk, een juist en
billijk oordeel uit te spreken over
de beslissing, ten aanzien van het
ontslag van dr. Smit door den Apel-
doornsehen gemeenteraad genomen.
Terecht wordt beweerd, dat deze
quaestie niet slechts een bepaald
persoon geldt, maar dat er de be
langen van het algemeen mede ge
moeid zijnreden waarom onder
scheiden bladen haar tot het onder
werp eener bespreking hebben ge
maakt. Ook wij willen trachten,
onze opvatting van deze zaak uiteen
te zetten.
Dat wij conflicten, gelijk zich er
nu weer een voordeed, levendig be
treuren, behoeft niet gezegd te
worden. Op het punt van vrijheid
van spreken en schrijven is ons volk
spoedig tot ongerustheid geneigd
wordt die vrijheid bedreigd,dan
kan ons zulks niet onverschillig
laten. Op haar hebben we recht,
aan haar danken we voor een groot
deel de stelling, die het Nederlandsche
volk te midden der andere natiën
inneemt.
Sluit dit nu in, dat het recht van
het vrije woord altijd en onvoor
waardelijk moet geëerbiedigd worden,
ook al zou de uitoefening het alge
meen belang benadeelen?
Indien zij aldus wordt gesteld,
zullen weinigen de vraag bevestigend
beantwoorden, zelfs van hen die,
gelijk wij, beperking van dat recht
een hoogst ernstige zaak achten.
Het valt dan ook licht, onmiddellijk
voorbeelden te noemen, waaruit de
onmogelijkheid van onbegrensde toe
kenning blijkt. Geen regeering, hoe
vrijzinnig ook, zal een officier in
dienst houden, die in openbare ver
gaderingen de militaire tucht ver
oordeelt; geen bankinstelling een
boekhouder handhaven, die in mee
tings het eigendomsrecht aantast.
Het komt ons evenwel voor, dat
men in deze zaak op de staatkundige
rechten te veel den nadruk legt
ten tweede, dat er meer dan wen-
schelijk is naar gestreefd wordt, om
de schuld op één kant te brengen.
Men kiest partij of voor dr. Smit,
èf voor de Commissie van Toezicht
op het Middelbaar Onderwijs te
Apeldoorn, zonder aan de mogelijk
heid te denken, dat van weerszijden
is gezondigd, 't Is waar, alleen de
eerste draagt de straf, en dat is
voor ons gevoel kwetsendmaar zou
het wezenlijk te veel gevergd zijn
geweest, indien van hem verwacht
werd dat hij, ter wille van de be
langen, die op het spel stonden, het
zoo ver niet had laten komen?
De motiveering van het voorstel
levert stof tot critiek. Het is niet
alleen gegrond, zoo lezen wij, op
het optreden van genoemden leeraar
als politiek agitator, maar ook op
zijn houding tegenover de directie
der school en op het gebrek aan
medewerking van zijnentwege tot
bevordering van den goeden gang
van het onderwijs, welke omstandig
heden zijne verwijdering wenschelijk
maken.
Indien de beide laatstgenoemde
grieven betrekking hebben op de
redevoeringen, hier en daar door dr.
Smit gehouden over algemeen stem
recht, over nieuw Malthusinaisme
en andere vraagstukken van den1
dag, en de daaruit voortvloeiende
besprekingen met het schooltoezicht,
dan had men zooveel omhaal van
woorden niet behoeven te gebruiken;
slaan zij op iets anders, dan had
men het nader moeten aanduiden.
Wij gelooven dat de eerste meening
de ware is, en dat den heer Smit
niets anders ten laste gelegd kan
worden dan dat hij het houden van
redevoeringen niet wilde laten; anders
had de raad niet het ontslag eervol
kunnen geven.
Het lijdt geen twijfel, dat het een
ongunstig verschijnsel is, wanneer
in ons land over sommige onder
werpen niet mag gesproken worden.
Maar het feit bestaat nu eenmaal,
en daarmee moet onder zekere
omstandigheden rekening worden
gehouden. Een onderwijzer, onver
schillig of hij geplaatst is aan een
middelbare of aan een lagere school,
heeft, zal zijn arbeid slagen, behoefte
aan het vertrouwen van de ouders
zijner leerlingen. Die ouders kunnen
bekrompen lieden zijn, die opzien
tegen de verkondiging Van denk
beelden, welke de hunne niet zijn:
rnoet nu de leeraar toch maar de
publieke opinie in zijn omgeving
trotseeren, ja, daardoor misschien
geprikkeld worden om ijveriger pro
paganda te maken dan hij anders
van plan was geweest?
Het is best mogelijk dat het alge
meen stemrecht een geschenk des
hemels en de toepassing van de
leer van Malthus het middel bij
uitnemendheid is om de maatschappij
van al haar kwalen te verlossen wij
zullen dat niet beoordeelen. Als het
zoo is, dan zullen die voortreffelijke
dingen ook wel komen, zonder dat
de onderwijzers er den goeden geest
in de school aan wagen, om er over
te gaan oreeren. Een onderwijzer
heeft in de eerste en voornaamste
plaats rekening te houden met de
school aan welke hij werkzaam is;
haar bloei te bevorderen is voor
hem de hoofdzaak. Indien hij nu
weet, dat hij het tegendeel doet
door een onbeperkt gebruik te maken
van zeker staatkundig recht, zou hij
dan niet verstandig handelen, door
het redenaarschap voorloopig aan
anderen over te laten? Het is hier
geen quaestie van strijd tusschen
plicht en recht, maar eenvoudig van
kieschheid.
Dat het de commissie ook niet
aan deze heeft ontbroken, zouden
wij niet met een gerust hart durven
beweren. Wat de couranten ons
bericht hebben van de besprekingen
met dr. Smit, klinkt nogal meester
achtig, en maakt den indruk van
olie in het vuur.
Of, indien het uitspreken van zijn
overtuiging voor dr. Smit zoozeer
een behoefte was, dat hij zichzelf
zou moeten verachten indien hij
zweeg, dat geval is denkbaar
dan ware het fierder geweest indien
hijzelf de keus had gedaan tusschen
prijsgeven van zijn betrekking en
afstand doen van zijn politieken en
socialen arbeid: hetzij, door zich
uitsluitend aan de laatste te wijden,
hetzij door een onderwijzersbetrek
king te zoeken in een omgeving,
waar hij verwachten kon dat zijn
gevoelens meer bijval zouden vinden,
althans de ouders zijner leerlingen
niet zouden weerhouden, hun ver
trouwen te blijven schenken aan
zijn onderwijs in natuurkunde en
cosmographie. "Wanneer twee mees
ters, die men wenscht te dienen, in
disharmonie geraken, moet men èén
van de twee vaarwel zeggen.
Nogeens, het is hier, naar wij
meenen, alleen een quaestie van
kieschheid. Wij betreuren het zeer,
dat men er te Apeldoorn een oplos
sing aan heeft gegeven, die in het
vrije Nederland de gemoederen,
we gelooven ten onrechte, ver
ontrust.
Prins Albert Victor, oudste zoon
van den prins van Wales, wordt op 13
dezer van Kiel via Hamburg te Vlissin-
gen verwacht, om zijne reis met en op de
dien dag varende dagmailboot te ver
volgen.
Naar aanleiding van naturalisatie-
voordrachten is in de afdeeling van de
Tweede Kamer gevraagd, op welke wijze
de Nederlandsche Regeering zich de
zekerheid zal verschaflen, dat een der
personen niet, na genaturaliseerd te zijn,
twee nationaliteiten hebbe, niettegen
staande hij een schriftelijke verklaring
heeft afgegeven, dat hij, na in Nederland
te zijn genaturaliseerd, afstand zal doen
van zijne Zwitsersche nationaliteit.
Een 140-tal mannen, tot het aan
zienlijkst deel onzer natie behoorende,
hebben zich tot eene commissie gevormd
en in een warm gesteld rondschrijven
zich tot het Nederlandsche Volk gericht,
om voor Jan Pietersz. Coen, nevens diens
standbeeld dat de Batavia verrees, ook
hier te lande, en wel in zijn geboorte
stad Hoorn, een monument te doen ver
rijzen.
Het Nederlandsche volk is aan Jan
Pietersz. Coen om zich zeiven een stand
beeld schuldig, want «Batavia gesticht,"
«Batavia behouden," «Batavia bevestigd",
in deze drie feiten ligt de historie van
Jan Pieterz. Coen, ligt de vestiging onzer
heerschappij in den Indischen Archipel.
Hij de stoere burgerjongen tot wereld
veroveraar geworden de kloeke en
scherpzinnige koopman tot beleidvol
staatsman ontwikkeld de nijvere han
delaar zich openbarend als meester in de
oorlogskunst te land en ter zee de ern
stige, strenge Christen, van plichtsgevoel
vervuld, maar ook alle middelen van
vernuft en kracht tot vervulling van
zijn plicht aanwendend zoo rijst zijn
beeld voor ons op, en een volk dat zijne
groote mannen eert, eert zich zeiven.
Daartoe roepen de leden der Commis
sie de medewerking van al hunne land-
genooten in. Eene medewerking die
het behoeft wel niet te worden ge
zegd geldelijke oQ'ers vordert. Eene
medewerking die gevraagd wordt van
allen, want voor het standbeeld van Jan
Pieterz. Coen moet niet alleen goud en
zilver, maar ook de koperen pasmunt
worden gegeven.
Ziehier in hoofdzaak den inhoud der
bedoelde circulaire. De penningmeester
der Commissie, de Heer J. R. Wüste, te
Amsterdam, zal gewis bereid zijn aan
belangstellenden, die zulks verlangen
mochten, nadere inlichtingen te geven.
Het eindcijfer der spoorwegbegroo-
ting voor 1886 is f3.800,000, waarvoor
van vorige diensten nog f2.100.000 be
schikbaar is.
De minister deelt mede, dat de aan
vankelijk goede uitslag der proef tot ver
sterking der fundeering van het Centraal
station te Amsterdam grond geeft voor
het vertrouwen dat men den goeden weg
heeft gevonden en de overkapping in het
volgend jaar voltooid zal kunnen worden.
In verband met een votum der Kamer,
Een verhaal uit den Dertigjarigen
Oorlog,
NAAR
HERMANN LINGG.
15) Maar Marfisa zeide vrolijk:
«Na den slag zien we elkaar weer,
dan zult ge uw geluk beter begrijpen
en weten te waardeeren."
«Weet ge dat zoo 2eker?"
Marfisa bemerkte, dat hij haar eenig-
zins vijandig was en begreep dat hij
hare ontrouw moest hebben doorzien.
Zij boog zich tot hem over en zeide
vleiend
«Wij 'zullen elkaar gelukkig en met
roem beladen weerzien daar vertrouw
ik stellig op beloof mij dat ge uw leven
niet roekeloos zult wagen."
Falkenburg antwoordde koel:
«Pas maar op dat ge uw spel niet
verliest en uw speelgoed er bij. Ik zal
mijn plicht doen."
«Daar is eene dubbele beteekenis in
uwe woorden," klonk het verwijtend.
«Volstrekt niet. Hoor wat ik u te
zeggen heb. Het zijn misschien de laatste
woorden, die ik in dit leven met u
spreek. Gij hebt een spel verloren, omdat
het een valsch spel was. Gij hadt het
niet fijn genoeg overlegd."
Zij riep uit: «Doodt mij als gij mij
schuldig houdt; maar kwets mij niet
langer met uwe woorden. Verwerp mij
niet. Niet gij"!
«Ach Marfisa, als gij tot mij waait
gekomen, arm, verlaten, verbannen, met
schuld beladen dan zou ik u opnemen
en in mijne armen sluiten, u beschermen
tegen de geheele wereld, maar
zóó, zóó valsch, als gij tegen mij zijt
geweest, zoo leugenachtig, trouweloos,
verraderlijk! Weet ge wat het oude
spreekwoord zegt:
«Het is zelden goed
Dat een meisje tweeën vrijers doet."
Zij zag voor zich neer en zeideIs
mijn verzoek toegestaan.
Falkenburg verklaarde dat het com
mando aan Wrangel gegeven was en
deze stelde er den hoogsten prijs op.
Elke tegenspraak zoude hem nog slechts
meer hebben aangevuurd."
«Goed 1" riep zij, «dan zal ik zijn lot
deelen!"
«Neen, dat zult ge niet! Generaal
Wrangel wil niet meer toestaan, dat
gij aanwezig zijt bij 't gevecht."
Zij lachte.
«Die voorzorg is zeer vleiend; maar
bij mij nutteloos!"
«Ik heb het strengste bevel, u te
gelasten ons binnen enkele uren te ver
laten."
«Ha! Ik ben niet meer noodig," riep
zij bitter.
Falkenburg haalde de schouders op:
Diensten, zooals gij ze hebt betoond,
worden steeds zoo beloond."
«Afschuwelijk! En gij zegt mij dat!
Ik zal mij wreken. Het kon nog wel
eens te vroeg zijn om mij op zijde te
schuiven."
«Gij zult beter doen met de smaad-
uit den weg te nemen, en vrijwillig alles
te voorkomen wat men van u ver
langt en waartoe men u desnoods kan
dwingen."
«Zoo! Ik begrijp u!" zeide Marfisa.
Zij reikte hem hare band. «Arme vriend;
wij zullen beiden spoedig ons geboorte
land hebben weergevonden. Gij misschien
door de kogels der vijarden geveld
en ik, ik weet niet wat er van mij
worden moetmaar ik zal ook in het
bosch een koele rustplaats vinden. Ver
zoening Falkenburg, mijn hart haakt
naar verzoening."
Verzoening? Ja dan, Marfisa, als wij
elkaar dadr weerzien, als wij betere
wezens geworden zijn, als de lidteekens
en vlekken van ons aardsch bestaan
j van ons gevallen zijn en wij met hooger
j inzichten begaafd over de smartelijke
dwalingen van het lot kunnen heenzien;
dan, als het hart niet meer klopt; maar
zoolang het klopt, zal het zich met zijn
lot niet verzoenen.
Beiden zwegen. Zij gevoelden dat het
uur van scheiden voor altijd, was gesla-
I gen. Hoe gaarne hadden zij alles wat
die scheiding had veroorzaakt ongedaan
willen maken; maar dat was onmogelijk;
het was nu te laat.
Zwijgend draafden zij nog een paar
minuten naast elkaar voort. Het somber
aanzien van het landschap rondom, paste
bij hunne gemoedsstemming. Het met
ijs bedekte meer waarboven witten mist
hing, aan den oever, hier en daar een
rotsblok dat als een voorwereldlijk
ondier, uit den nevel opstakaan de
landzijde de vlakte, dunne struiken en
het donkere dennenbosch. Twee raven
vlogen hem tegemoet, namen hunne
vlucht naar het meer, wendden zich dan
plotseling wèer om, als merkten zij dat
j daar ginds niets voor hen was. Al
krassend vlogen zij over den weg en
naar de muren der vesting, waar nu
weldra de strijd zou beginnen en de
dood zijnen siepter zwaaien.
Falkenburg verbrak het eerst het
stilzwijgen, boog zich tot Marfisa en
zeide, terwijl hij haar paard op den hals
klopte.
«Het zal nu drie nachten geleden zijn,
toen droomde ik van u, gij waart in een
schitterend vei licht vertrek, midden in
stond een spiegel, schitterend van goud
echter met een donkere vlek. Ik kwam,
gij traadt op mij toe en zeidet: Ik bid
u, ik smeek u, Zwein verdelg dien
zwarten vlek in mijne ziel." Ik greep u
bij de hand; ach ik had zoo gaarne uw
wensch vervuldmaar het was niet
mogelijk, ik kon den zwarten vlek niet
weg krijgen. Gij zuchttet diep, tranen
vloeiden langs uwe wangen en gij trokt
mij mede voort, in den ijzigen winter
nacht, over onmetelijke, groote sneeuw
velden, over bergen, bevroren rivieren,
steden zonder bewoners, tot op een
doodenakker. Toen zeidet ge. «Hier is
het." En zie een half ontvleeschden arm
stak uit een der graven omhoog. «Neem
dien te hulp," zeidet gij, «mijn arm is
toch te zwak.
Wordt vervolgd