NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DRIE ONTMOETINGEN.
Bericht aan onze geachte Ahonné's.
„Tweeërlei Kruis."
No. 105.
Zaterdag 31 December 1887.
Zestiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Veertig Centen.
Vertrek en Aankomst.
BINNENLAND.
Feuilleton.
Jacht- en Reisavonturen
"Wj
AMEBSFOORTSCHE COURANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Geheel oorspronkelijke Nederland-
sche Romans behooren nu eenmaal
tot de zeldzaamheden. Toch is het
ons mogelijk geworden zulk een
Roman onzen lezers als premie bij
den aanvang van het jaar 1888 aan
te bieden.
Wij hebben namelijk de hand ge
legd op het boeiend en aangrijpend
boek
Oorspronkelijke Roman
DOOR
MEVROUW SILVÉ,
dat wij uitsluitend voor onze ahon
né's en voor hen die zich nog op
onze courant wenschen te abonneeren
verkrijgbaar stellen voor slechts
In dit nummer is een advertentie
met BON geplaatst. Elk onzer ahon
né's binnen de stad heeft het recht
die te teekenen en aan ons bureau
met bijvoeging van 40 Centen in te
zenden. Buiten de stad tegen in
zending van een postwissel groot
55 Centen. Het Boek wordt 15
Januari a.s. aan alle inteekenaren
franco afgeleverd.
»Wat hebben wij van u verwacht,
en wat gaaft gij ons?"
In hoofdzaak, met geringe wijziging,
zijn dat de vragen, die wij gewoon
zijn te stellen bij eiken jaarsovergang.
Wij doen het, elk voor zich, in
den huiselijken kring. Het lamilieleven
heeft ongetwijfeld zijn illusiën, die,
zelfs onder de gunstigste omstandig
heden, slechts voor een gedeelte
verwezenlijkt kunnen worden; maar
ook zijn billijke verwachtingen, welke
men niet als te hooge eischen mag
beschouwen. Indien het nu niet
noodige
heeft ontbroken aan de
samenwerking, als we met liefde
elkander zijn te gemoet gekomen,
dan kan het niet anders, of de
balans wijst een voordeelig saldo
aan, zelfs wanneer tegenspoed ons
ten deel mocht zijn gevallen. Het
jaar dat heengaat zal dan een be
vredigend antwoord geven.
Mochten allen, die aan den huise
lijken haard bijeengezeten, de snel
voorbijgaande afscheidsuren van den
vertrekkende afwachten, tot die slot
som kornen!
Maar er is meer, dat in deze
oogenblikken door ons overwogen
moet worden. Toen het jaar 1887
aanving, liet de algemeene maat
schappelijke toestand, zoowel in ge
heel Europa als in Nederland in het
bijzonder, zich nog weinig gunstig
aanzien. De landbouw klaagde over
verminderden omzet bij steeds lagere
prijzende handel miste de leven
digheid, die hem tot een winstgevend
bedrijf kan maken; de nijverheid
werd gedrukt door concurrentie, en
verschafte geen voldoend levensonder
houd aan de handen, tot haar dienst
bereid. Het somber spook, dat werk
loosheid heet, had zich weer vertoond,
en bracht zijn talrijke slachtoffers
tot wanhoop. Ja, men sprak wel van
teekenen van beterschap, het
scheen wel, of er aan den horizon
een schemering van licht viel te
bespeuren, maar toch
Ileeft het afgeloopen jaar die hoop
vervuld
Er is, ja, eenige grond om opnieuw
te gewagen van geruststellende ver
schijnselen, doch meer ook niet. Het
herstel van het industriëel evenwicht
moge geen hopelooze zaak wezen,
het geschiedt tocli uiterst langzaam
en tegenover enkele bedrijven, van
welke men kan zeggen dat de
slechtste tijd achter den rug is,
staan vele andere, die- nog altijd
worstelen om hun voortbestaan. De
buitenlandsche Mogendheden hebben
haar verbodsbepalingen omtrent den
invoer of gehandhaafd, of nog ver
scherpt, om op die wijze te gemoet
te komen aan de behoeften van
haar kolossale militaire macht; en
zoolang die verderfelijke politiek
wordt volgehouden, zal duurzame
verlevendiging van handel en nijver
heid nog wel tot de vrome wenschen
behooren. Weder rijzen klachten
over gebrek aan werk, en weder
worden zij, die het wèl meenen met
hun minder gelukkige landgenooten,
krachtig aangespoord om middelen
te beramen, ten einde in veler nood
te voorzien. Indien er grond is voor
de bewering, dat het aantal werk-
loozen, dooreen genomen, niet zoo
groot is als een of twee jaar vroeger,
laat ons dan dankbaar zijn voor die
verbetering, maar tegelijkertijd hoofd
en hart wijden aan het vele, dat er
bij voortduring op dat gebied te
doen is.
Verliezen wij ook niet uit het oog,
dat 1887 ons weer eenige treurige
ervaringen op sociaal gebied heeft
opgeleverd. We hadden opnieuw
met pogingen tot rustverstoring te
rekenen, en hoorden, in openbare
vergaderingen, woorden spreken, die
ten doel hebben den klassenhaat
aan te vuren. Slechts krachtige en
eendrachtige behartiging van de
ware volksbelangen, met terzijde
stelling van het égoïsme, kan tegen
dergelijke uitspattingen een dam
opwerpen; moge 1888 van een
ijverig streven in die richting getui
gen.
Wat we tot dusver uit onze her
inneringen hebben opgediept, geeft
nog geen hoogen dunk van het ten
einde spoedend jaar; en ware er
niet iets beters te vermelden, we
hadden bijna recht, een klaagtoon
aan te heffen.
Doch gelukkig, bij veel schaduw,
is hier ook veel licht. Terloops zij
aangeteekend, dat ons vaderland
bevrijd bleef van groote volksrampen,
als epidemiëen en overstroomingen
dat is echter niet hetgeen we eigen
lijk bedoelen. Op twee heugelijke
gebeurtenissen wenschen we de aan
dacht te vestigen.
Vooreerst: het feest dat we in
Februari hebben mogen vieren, toen
onze Koning zijn zeventigste levens
jaar had volbracht. Wat al vreugde
allerwegen, niet waar? Hoe dankbaar
verheugden we ons in het bezit van
een Vorst, sterk door de trouw
waarmede hij zijn constitutioneele
verplichtingen vervult, sterk in niet
mindere mate door de liefde, welke
de gansche natie, zonder onderscheid
van partijen, hem toedraagt. Hoe
welgemeend waren onze heilbeden
voor zijn behoud tot in lengte van
dagen, heilbeden, die we bij den
aanvang van het nieuwe jaar met
warmte herhalen.
De tweede gebeurtenis, die het
jaar 1887 voor altijd een plaats heelt
verzekerd in de geschiedenis van ons
Vaderland, is de totstandkoming
van de Grondwetsherziening. Hoe
vaak ook het welslagen van dien
gewichtigen arbeid werd bedreigd
bij liet heftiger worden van den
partijstrijd, toch heeft het gemeen
schappelijk overleg van Regeering
en Volksvertegenwoordiging de be
zwaren uit den weg weten te ruimen
en bepalingen in het leven geroepen,
die, al voldoen zij niet aan aller
verwachting, toch als het gemiddelde
der bijzondere wenschen mogen aan
gemerkt worden. In de eerste plaats
hebben wij die uitkomst te danken
aan den ijverigen en talentvollen
Staatsman, den Minister Heemskerk,
den eenigen man in ons land die,
onder de bestaande omstandigheden,
het werk tot een goed einde kon
brengen. Hem zij daarvoor nogmaals
onze hulde gebracht; en moge het
hem gegeven zijn, hetzij als leider,
hetzij als bloot toeschouwer van de
verdere politieke gebeurtenissen, er
getuige van te zijn dat de hervor
mingen, door de Grondwetsherziening
ingeleid en mogelijk gemaakt, wer
kelijkheid worden.
Daartoe is het noodig dat een
geest van oprechten burgerzin ons
allen beziele. Natuurlijk, we hebben
allen onze bijzondere meeningen, die
zich weerspiegelen in de partijen hij
welke wij ons aansluiten. Dat is niet
alleen nuttig, maar zelfs noodig;
zonder Hinken partijstrijd geen krach
tig staatkundig leven. Doch het
moet geen partij-gekrakeel worden.
De hoogste politieke wijsheid is niet
gelegen in de overtuiging, dat allen,
die liet niet met ons eens zijn, dom
ooren of deugnieten zijndoch
hierin, dat we zoeken naar het punt
van overeenstemming; daar en ner
gens anders is de plek, waar het
gebouw der staatkundige hervormin
gen kan worden opgetrokken. Misschien
is het noodig, iets van onze gelief
koosde denkbeelden prijs te geven
welnu, ook dit oller moet ons niet
te zwaar vallen, als we zien, daar
mede het algemeen welzijn te kunnen
bevorderen.
Streven naar harmonie, in ons
staatkundig leven, in onze maat
schappelijke betrekkingen, in onze
huiselijke omgeving, dat is het,
wat ons volk waarlijk gelukkig kan
maken. Moge het bij ons allen ge
vonden worden, en dat Gods
zegen ons blijve vergezellen in het
jaar dat wij binnentreden.
De koninklijke familie is Donderdag
te 's-Hage in welstand aangekomen en.
in een open rijtuig naar het paleis gere
den. Er was eene zeer talrijke menigte
op de been, die de kon. familie vol
geestdrift toejuichte.
IJet vorstelijk gezin werd op het perron
begroet door de gewone autoriteiten, den
grootmeester van liet huis H. H. M. M.,
graaf Schirnmelpenninck van Nyenhuis
Zr. Ms. adjudant-generaal jhr. Verspyck;
den commissaris des Konings mr. C.
Fock. en den gen.-maj. jhr. Klerck, waarn.
gouverneur der residentie.
DOOR
IWAX TURGHESEW'.
4) Bovendien had hét verschijnen van
het verliefd paar op klaarlichten dag en
in den zonneschijn, hoe onverwacht en
bevreemdend ook, mij om zoo te spreken
bekoeld, zonder mij te bevredigen. Ik
vond niets bovennatuurlijks en zonder
lings meer in deze gebeurtenis, niets dat
een onmogelijken droom gelijkt
Ik begon weder met meer oplettend
heid dan te voren mij aan de jacht over
te geven, doch zonder eigenlijken lust
er in. Ik joeg een vlucht hoenders op,
wat mij anderhalf Uur bezig hield. De
jonge berkhoenders lieten lang op zich
wachten zonder op mijn roepen te ant
woorden. Waarschijnlijk floot ik niet op
een wijze die objectief genoeg was.
De zon stond reeds zeer hoog en 't was
middag op mijn horloge, toen ik mijne
schreden naar het landgoed richtte. Ik
liep niet haastig. Het lage kleine huis
verscheen eindelijk op den top van den
heuvelmijn hart begon te kloppen
Ik naderde en zag tot mijne vreugd, dat
Lukawitsch, als gewoonlijk, onbewegelijk
op de bank zat. De deur en ook de
vensterluiken waren gesloten.
«Goeden dag, oude 1" riep ik in de
verte. »Gc zijt buiten gekomen, om je
in de zon te koesteren."
Lukawitsch wendde zijn mager gezicht
naar mij om, en nam zwijgend zijn pet af.
«Goeden dag, oude, goeden dag! Wat,"
zei ik verbaasd, mijn geldstuk op den
grond te zien, «hebt ge 't niet opge
raapt?"
nik heb 't wel gezien maar daar dat
geld mij niet behoorde, heb ik 't niet
genomen."
«Zonderlinge vent!" hernam ik eenigs-
zins verlegen en terwijl ik mijn pet
afnam, bood ik hem het geldstuk ander
maal. «Neem, neem, koop er thee voor."
«Ik dank u," antwoordde Lukawitsch
glimlachend. «Ik behoef liet niet en kan
er buiten."
«Neem, en ik wil je gaarne nog meer
geven."
«Waartoe? Bekommer u r.iet om mij.
Ik ben u dankbaar voor uw goedheid
maar heb het noodige, en misschien
nog te veel, al naar gelang."
En hij stond op, de hand naar de
kleine deur uitstekend.
»Wacht, oude," zeide ik schier wan
hopend. «Hoe koppig zijt ge heden!....
Zeg mij ten miDSte of uwe meesteres
op is of niet."
«Zij is op."
«En is zij te huis?"
«Neen."
«Legt zij bezoeken af?"
«O neen, zij is naar Moskau gegaan."
«Wat? naar Moskau? Maar heden
morgen was zij hier?"
»Ja."
«En zij heeft hier geslapen?"
«Ja."
«En is 't lang geleden, dat zij weg is
«Niet lang."
«Hoe lang, vriend?"
»'t Is ongeveer een uur geleden, dat
zij naar Moskau terug wilde keeren."
«Naar Moskau?"
En verstomd staarde ik Lukawitsch
aan. Ik beken dat ik zulks niet verwacht
had. Lukawitsch zag mij ook aan een
glimlach bewoog zijn dunne lippen en
verlevendigde zijn flauwe oogen.
«En is zij met hare zuster op reis
gegaan?" vroeg ik eindelijk.
«Met hare zuster."
«Zoo is dus Diemand te huis?"
«Niemand."
Ik dacht dat hij mij misleiddeanders
zou hij niet zoo oudeugend gelachen
hebben.
«Luister, Lukawitsch, wilt ge mij een
dienst bewijzen?"
«Wat wilt ge dan van mij?" ant
woordde hij langzaam duidelijk verveel
den hem mijne vragen.
«Ge zegt dat er niemand te huis is;
misschien zoudt ge 't mij kunnen bewij
zen. Ik zou u er zeer dankbaar voor
zijn."
nik begrijp. Ge wilt de kamers zien."
»Ja."
Lukawitsch zweeg.
«Gaarne," zeide hij eindelijk. sKom!"
Hij trad bukkend over den drempel der
kleine deur. Ik volgde hem. Wij gingen
over een kleine voorplaats en klommen
de waggelende treden van een houten
buitentrap op. De oude man stiet de
deur open; er was geen slot aan; een
touw met een knoop was door een gat
gestoken. Wij traden het huis binnen;
vijf of zes lage kamers, niets anders,
en zooveel ik bij het zwakke licht, dat
door de scheuren der vensterluiken
drong, zien kon, was het huisraad dezer
kamers zeer eenvoudig en zeer oud. In
een vertrek, dat op den tuin het uit
zicht had, stond een ellendig klavier. Ik
hief het ronde deksel op en liet de
toetsen klinken. Een harde, heesche
klank drong er uit, als wilde het zich
over mijn stoutheid beklagen. Niets gaf
blijk, dat dit huis nog eenige oogenblik
ken te voren bewoond was geweest,
want de lucht er in was muf en dom
pig. Hier en ginds lagen snippers papier
verspreid, welks witheid bewees, dat zij
er nog niet lang lagen. Ik nam er een
op, 't was ontwijfelbaar een stuk van
een brief. Een vrouwenhand had er met
vaste hand op geschreven: «Zwijgen".
Op een ander stuk ontcijferde ik het
woord sgeluk". Een ruiker half verwelkte
bloemen stond in een vaas op een
tafeltje aan 't venster; een verkreukt;
groen lint lag er naast. Ik slak da^f
in mijn zak. Lukawitsch opentR
smalle deur. «Hier," zeide hij m
hand wijzend, «is de slaapkamer,
die der kamenier, en dat is alles'.''
Wij kwamen in de gang. terug. «Wat
is hier?" vroeg ik, op een deur meteen
hangslot wijzend.
JjoHier?" zei de oude man rnet doffe
stem, «is niets."
«Toch I"
«Nu ja, 't is de voddenkamer."
(Wordt vtrvolydj.