NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
KOUSOUMA.
No. 33.
Woensdag 25 April 1888.
Zeventiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
BINNENLAND.
Feuilleton.
RSFOO
CODUN
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzon derljij ke Nummers 3 Cent.
[ngezonden stuk ken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Men schrijft uit Apeldoorn van 20
April«Naar men verneemt moet bij
Z. M. den Koning het voornemen be
staan de toegang tot de Soerensche bos-
schen voor het publiek te sluiten.
Naar aanleiding hiervan heeft het Be
stuur der Vereeniging tot veraangena
ming van het verblijf te Apeldoorn een
adres aan Z. M. gericht houdende drin
gend verzoek, met redenen omkleed, als
nog op het besluit terug te komen, of
het in dier voege te wijzigen dat de
wandelingen over de bestaande wegen
en voetpaden geopend blijven.
Ook een dusdanig adres van vele ne
ringdoenden in deze gemeente is aan
Z. M. gericht.
De ministers van financiën en oor
log zullen eiken Donderdag en de mi
nister van binnenlandsche zaken eiken
Zaterdag aan hun departement audiëntie
verleenen.
Men verneemt, dat van het depar
tement van waterstaat naar dat van
buitenlandsche zaken zal worden over
gebracht, de afd. voor de consulaire be
richten en verslagen daaraan schijnt
het gerucht zijn oorsprong verschuldigd
te zijn, omtrent de overbrenging van de
afdeeling handel en nijverheid althans dit
laatste wordt tot dusver niet bevestigd.
De correspondent te 's-Hage schrijft
aan de Midd. Ct.\
Voorwaarden zijn, zooals men beweert,
ook gesteld door den heer Keuchenius.
Deze wenscht onmiddellijk den gouver
neur-generaal Van Rees terug te roepen,
en als opvolger wordt reeds genoemd de
secretaris-generaal bij het departement
van koloniën jhr. Van der Wijck. Volgens
anderen echter heeft mr. Keuchenius
zich verbonden den heer Van Rees niet
voor het einde van den termijn van vijf
jaren terug te roepen. Verder zou de
heer Keuchenius eischen de intrekking
van het verbanningsbesluit van de hee-
ren Sol en de Sturler. Misschien geeft
een dergelijke eisch den gouverneur-ge
neraal wel aanleiding, om zonder terug
roeping zijn ambt neer te leggen, als hij
thans nog niet de verantwoordelijkheid
voor die intrekking meent op zich te
kunnen nemen; zoo zou het doel van
den nieuwen minister toch bereikt wor
den, zij het ook langs een omweg.
Voor den aanstaanden voorzitter van
de Kamer zal het een groot gemak zijn,
dat mr. Keuchenius van de groene ban
ken naar de groene tafel is verhuisd;
het is geen gewoonte, dat een minister,
wegens het treden buiten de orde, door
den voorzifter tot de orde wordt geroe
pen; alleen het bezigen van beleedigende
uitdrukkingen brengt eene excellentie
onder censuur van den voorzitter. Deze
nieuwe titularis zal dus ontslagen zijn
van de taak, om den heer Keuchenius,
bij de hem eigen geworden gewoonte,
om van het onderwerp af te dwalen, tel
kens met een hamerslag binnen het
rechte spoor terug te brengen. Of ech
ter de leden van de Kamer bij die ver
wisseling van plaats zullen winnen, valt
te betwijfelen; als de minister zich zelf
niet beter in toom houdt dan het kamer
lid pleegde te doen, zullen zij menigmaal
op allerlei uitwijdingen over niet of slechts
weinig aanverwante onderwerpen worden
onthaald. Gelukkig voor hen is er nog
een koffiekamer, en zijn zij niet verplicht
te gehoorzamen aan het traditioneele bel
letje, dat de heeren bijeenroept als een
minister aan het woord komt, evenals
wanneer er wordt gestemd. Arme voor
zitter, die, onmachtig tegenover de af
dwalingen van den minister, toch geen
toevlucht in de koffiekamer kan zoeken,
maar steeds op zijn post moet blijven!
Wie die gelukkige zijn zal!"
In enkele bladen wordt gemeld,
dat er bij de meeste ambtenaren aan de
verschillende ministeriën mannenmoed
toe behoort om zich te schikken onder
de nieuwe orde van zaken.
Waarom
Als ieder ambtenaar zijn plicht als
ambtenaar doet, dan heeft hij met geen
mannenmoed noodig.
Bevalt het hein niet onder een con
servatief of liberaal minister te werken,
welnu, hij verlate dan zijne betrekking.
En werkt hij niet zooals de minister,
zijn chef, dat wil, welnu, dan is 'taan
dezen de noodige maatregelen te nemen.
In eene Zaterdagavond gehouden,
door afgevaardigden van 17 corporaties
uit andere steden bijgewoonde vergade
ring van »Arti et Industriae" te s' Hage
is met algemeene stemmen de wensche-
lijkheid uitgesproken, om voor den hand
werksman, patroon zoowel als knecht, de
gelegenheid te openen tot het afleggen
van proeven van bekwaamheid in zijn
vak.
Verworpen werd eene uitnoodiging aan
»Arti et Industriae," om zich aan te slui
ten bij pogingen, thans door andere ver-
eenigingen in het werk gesteld, tpt het
verkrijgen van het leerlingenstelsel.'
Van de met groen versierde heistel
lingen aan het Centraal-station te Amster
dam wapperde Zaterdag de driekleur,
daar de laatste paal voor fundereng der
bekapping was in den grond geslagen.
Hiermede is het werk echter nog niet
afgeloopen. Na de aanbesteding toch
is gebleken dat buitendien nog zelf spanten
verzakt waren, zoodat nu ook deze met
de penanten nog moeten worden afge
broken en van nieuwe funderingen wor
den voorzien.
CJit de inschrijvingen, tot dusverre
ontvangen op de door het bestuur der
Zuiderzee- Vereeniging uitgeschreven
leening van f 90,000, blijkt, naar wij
vernemen, dat velen in den lande gezind
zijn mede te werken tot het tot stand
komen van het technisch en financieel
onderzoek naar de uitvoerbaarheid der
ontworpen plannen. Intusschen, het ge
vraagde bedrag is nog niet volteekend.
Het bestuur van de Vereeniging tot
bestrijding van knoeierijen in den boter-
handel schreef het vorige jaar eene prijs
vraag uit, waarbij eene som van duizend
gulden werd uitgeloofd voor eene een
voudige, nauwkeurige en zekere methode
om de aanwezigheid van vreemde vetten
in boter aan te toonen.
Dit loffelijk streven der vereeniging is
mislukt. Van de acht antwoorden, die
zijn ingekomen, beantwoordt, volgens het
oordeel der jury, niet één aan de ge
stelde eischen. De uitgeloofde prijs is
dus niet toegekend. De inzenders kunnen
hunne antwoorden terug ontvangen bij
den secretaris der veieeniging, den heer
J. Rinkes Borger, te Leiden.
De 17 algemeene vergadering van
de vereeniging „Barnabas" (voor weduwen
en weezen van christelijke onderwijzers
in Nederland) zal dit jaar gehouden
worden te Arnhem, op Woensdag 23
Mei. Onder de voorstellen behoort: o. om
aan den eersten penningmeester eene
jaarlijksshe tegemoetkoming toe te ken
nen b. het lidmaatschap der Vereeniging
van christelijke onderwijzers in Neder
land niet langer als voorwaarde te stellen
om lid van „Barnabas" te zijn.
Men schrijft uit Maassluis: >Ons
stadje zou men tegenwoordig het land
van belofte of luilekkerland kunnen
noemen.
Eiken dag nu hier, dan daar,
worden er rollades, biefstuk en runder
lappen op straten, grachten, in stegen
of drijvende in het water gevonden.
Het vleekch is behoorlijk opgemaakt,
ziet er uitstekend uit en is aan enkele
armen, die het waagden het manna te
eten, goed bekomen.
Ook zegt men, dat er een pak met
boterhammen, waartusschen een gulden
lag gevonden is en een loggerschipper
moet in de afgesloten kajuit op de tafel
tien gulden hebben gevonden, toen hij
's morgens aan boord kwam.
Verschillende stukken vleesch zijn reeds
op het bureau van politie gebracht.
Dat er ijverige nasporingen naar den
zonderlingen philautroop worden ingesteld,
behoeft geen betoog, doch tot nu toe bleven
deze vruchteloos."
Naar aanleiding van de onlangs
gebrachte hulde aan de nagedachtenis
van Jacob Hobein heeft de heer A. Smit
Gzn. in de Zaandamsche Ct. den brief
medegedeeld, waarin Hobein zelf aan zijn
vader verslag gaf van zijne daad. Deze
brief luidt afs volgt
„April 1831,
„Ik ben nog frisch en gezond en heb
uw brief van den 5. Februari eerst op
den 2, April, 's morgens vroeg ontvan
gen ook heb ik Isrel gezien en ge
sproken; hij is wel een kop grooter en
veel zwaarder dan ik, en heb een nacht
met hern aan den sukkel geweesthij
kende mij, maar ik kende hem niet meer;
hij heeft mij gezegd dat hij u reeds ge
schreven had, waardoor u nu alles weet.
Tegenwoordig ben ik te Philippine daar
Zijn broeder.
hebben wij eens terdeeg aan den gang
geweestwij zaten daar wat visschers
na om ze te vangen, maar kwamen zoo
dicht bij het fort, dat wij leelijk in het
nauw en met de muiters aan de slag
raakten, die wij van kotteletten hebben
gegeven, doch onverwacht bleef de sloep
aan de grond zitten, waardoor wij de
sloep moesten verlaten en door de mod
der baden totdat wij aan het schor
kwameu wij gaven hun daarop van het
zelfde laken een pak, en verbeeld u va
der, wij waren maar met 30 man en zij
wel met 300 man, en nog hadden zij
het hart niet, om bij den sloep te ko
men, want wij hielden onze baan schoon,
's Middags om 5 uur wierd het water
zoo hoog, dat wij de schor en de sloep
zouden hebben moeten verlaten, maar
het volk wilde zulks niet en om hem
te krijgen, was er geen middel dan er
naar toe te zwemmen voor dat hij naar
hun toe dreef. Ik bedacht mij een oogen-
blik, en waagde toen de kans, zwom er
naar toe, en heb de sloep waarin zich
de vlag bevond, aan den wal gebracht,
onder het onophoudelijk vuren der mui
ters, zoodat het kogels om mij heen in
het water regende en ik elk oogenblik
dacht er een door den kop zou krijgen,
evenwel kwam ik er gelukkig door en
zonder letsel bij de sloep. Ik ligte het
dreggetouw en roeide de sloep aan den
wal en liet het volk in de sloep gaan,
wij zetten het zeiltuig op en gingen aan
boord, maar als wij weer beginnen, zul
len wij het nog beter lappen, dit is nu
de 3. keer, dat wij met hen aan de gang
zijn, maar aan boord durven zij niet te
komen, dan gaan ze net als de boot no. 2
gebraden naar de hemel.
jNu vader de groetenis aan allen."
Eigenaardig is het te zien in welke
eenvoudige bewoordingen Hobein zelf
zijne daad mededeelt, zeker weinig ver
moedende, dat deze hem levenslang als
een buitengewone heldendaad zou wor
den toegerekend.
J) Gelijk men weet,gecommandeerd door van
Speijk en op 5 Februari 1831 in de lucht ge
vlogen.
Javaansche Roman.
DOOR
MARIA BOGOR.
30) Hij boog zich over het kind heen en
drukte een kus op het poezele handje.
Was 't het hart des vaders, dat op dit
oogenblik bij hem sprak Een onbe
stemde angst begon hem te bekruipen
zjjn geweten begon te knagen en één
voor één kwam de herinnering bij hem
op aan die nachten vol liefde en wellust,
waarin Kousouma in zijne armen had
gerust.
Eensklaps echter schudde hij het hoofd,
als wilde hij een gedachte die hem hin
derde, verjagen, en begon hardop te
lachen.
"Waarom lacht ge?" vroeg Beatrix.
»Wel, omdat ik het een alleraardigst
avontuurtje vind. Zeker de vrucht van
een of andere verboden liefdeen
dat hij zoo'n oude tooverheks Mij dunkt,
het lieve schaap moet bang worden van
haar gerimpeld gezicht II'
Op eens hoorde hij achter zich een
heesch geluid, als van iemand, die een
kreet wil slaken, en Hugo de Voss en
Beatrix keerden zich op hetzelfde oogen
blik om, om te zien van waar het geluid
kwam. Kousouma stond in den ingang
der hut. Evenals een tijgerin, aan welke
men hare jongen wil ontnemen, stond
zij met één enkelen sprong midden in
het vertrek en ging met een bleek en hui
veringwekkend gelaat voor het wiegje
var. haar zoon staan. ^Achteruitriep
zij den man toenachteruit, ellende
ling
Hugo werd nog bleeker dan Kousouma
zelf.
iWat is dat hier zeide Beatrix,
terwijl zij eerst de een en dan de ander
aankeek want zij herkende Kousouma
en begon te begrijpen, waarvan hier
sprake was.
»Wat er is?" vervolgde de jonge
Indische, terwijl zij freule Comeras vlak
in het gezicht keek, en op een toon nog
meer uit de hoogte dan of zij een be-
leedigde koningin geweest ware. aDat
kind is mijn zoon, en die man is zijn
vader 1"
Hugo de Voss dacht niet anders of hij
was verloren. De hartstocht, dien hij voor
Beatrix koesterde, was veel heviger dan
alles, wat hij vroeger voor Kousouma
gevoeld had, en daarenboven waren aan
dien hartstocht eerzuchtige plannen ver
bonden, die de adjudant zich zelf nauwe
lijks had durven bekennen. Zou hij, wan
neer hij de waarheid bekende, niet aan
alle vooruitzichten en verwachtingen den
bodem inslaan, en zou Beatrix' liefde
sterk genoeg zijn om hem te kunnen
vergeven? De heer de Voss draalde niet
langer met zijn besluit. »Dat liegt gel"
riep hij en wendde zich tot de Javaansche.
Kousouma bleef vlak voor hem staan:
een loodkleurig waas verspreidde zich
over hare wangen, maar haar toornig
gelaat had een verheven uitdrukking en
zelfs haar stilzwijgen boezemde angst en
ontzag in. Geen enkele traan ontvlood
aan hare brandende oogledengeen enkele
zucht ontsnapte aan haren boezem, met
de armen kruiselings over hare borst ge
slagen, vestigde zij den blik op haren
verleider, en het was alsof de blik van
koele verachting hem verpletterde,
»Zoo lieg ik zeide zij op somberen
toon, en hare stem, in den beginne nog
onzeker, nam allengs in kracht toe.
evenals een storm, dien men in de verte
hoort aankomen, naderbij komt en ein
delijk met alle geweld losbarst. »Zoo
lieg ik Ellendeling Kijk dat kind
een6 aan, dat daar zoo onschuldig ligt
te lachen, terwijl ge hier zijn moeder
staat te beleedigen en zeg dan nog eens,
als ge durft, in het aangezicht van Allah,
die ons hoort en die mij wreken zal,
dat dit kind je zoon niet is!"
ïGe liegt het!" herhaalde Hugo de
Voss.
Nu echter deed Kousouma een stap
voorwaarts en stond op het punt om zich
als een brieschende, gewonde leeuwin op
hem te werpen, toen de stem van Beatrix
haar deed stilstaan.
sWaarom zoudt ge u nog verdedigen,
mijnheer de Voss?" zeide de jonge dame,
op een akelig bedaarden toon. »AI wilde
ik ook aannemen dat die vrouw de
waarheid spreekt, waaromtrent ik echter
volstrekt niet nieuwsgierig ben, zoudt ge
dan denken dat ik jaloersch ben op een
inlandsche vrouw, op een ellendige dienst
meid
Dit was Kousouma te veel; dezedoode-
lijke beleediging, der bedrogen vrouw,
door hare zegevierende mededingster naar
het hoofd geworpen, ontnam haar voor
een oogenblik het bewustzijn en zij moest
zich aan den wand vasthouden om niet
te vallen; maar een oogenblik later
richtte zij zich in al het gevoel harer
waardigheid overeind en deed een schrede
naar Beatrix toe.
„Die man is een ellendeling," voegde
zij haar op somberen toon toe, „maar
gij zijt nog veel laaghartiger dan hij I
Hoe arm, verlaten en veracht ik ook
moge zijn, toch sta ik oneindig veel
hooger dan gij, en in mijn hart vertrap
ik u met mijne voeten. Ga heen
Beatrix wilde nog iets antwoorden,
maar de woorden bleven haar in de keel
steken. Het geweten van freule Comeras
herhaalde de woorden, die Kousouma
hardop tot haar gesproken had, op nog
veel luideren toon, en de blik van ontem-
baren haat, dien de Indische op haar
vestigde, joeg haar ontzetting aan. Zij
ging langzaam achteruit naar den ingang
der hut en, eenige oogenblikken later,
zag men den adjudant en Beatrix in
galop door het bosch rijden in de rich
ting van Tjipanas. Geen enkel woord
werd onderweg tusschen hen beide ge
wisseld. Toen freule Comeras de teugels
aan den Indiër, die haar van den regen
doornat paard vasthield, had toegewor
pen keerde zij zich tot den heer de Voss,
die haar bij het afstijgen behulpzaam was,
en zeide op bedaarden toon nik heb gezien
en ik heb vergeten. Doe net als ik".