NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
KOUSOUMA.
No. 38.
Zaterdag 12 Mei 1888.
Zeventiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Critiek.
BINNENLAND.
F euillet on.
AMEBSFQORTSCHE COURANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend,
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Een Parijsch kunstenaar exposeerde
een schilderij. De kunstcriticus van
een dagblad vond er veel op af te
wijzen. De schilder kwam tegen de
beoordeeling op, met niet al te malsche
bewordingen. Criticus antwoordde
nog een paar graden scherper. De
schilder daagde zijn bestrijder uit op
een duel met pistolen. De criticus,
die natuurlijk het eerste schot had,
schoot zijn tegenstander morsdood.
»Ah, ma foi, tant pis," zei hij, voorbij
het lijk gaande, reed naar huis
terug, en werd gearresteerd. Dat is
de dood eenvoudige geschiedenis,
waarop de Parijsche rechtbank nu
het vervolg zal moeten leveren. De
Franschen in het algemeen, en de
jury's in het bijzonder, zijn in zake
het tweegevecht nogal toegevend,
maar de wijze, waarop hier »aan de
eer is voldaan," zal men waarschijn
lijk toch wel wat kras vinden.
Men noemt de critiek de tiende
Muze. Als het waar is, dat de Zang
godinnen zusters zijn, dochters van
Jupiter, zools de mythologie beweert,
dan moet de toon in de omgeving
van haar halfbroeder Apollo, dien
zij steeds vergezellen, toch weieens
te wenschen overlaten. Dat jongste
zusje vooral wordt door de andere
met scheele oogen aangezien, en
erkend moet worden, zij maakt het
er weieens naar. Is zij misschien dooi
de ouders, gelijk met later geboren
huwelijksspruiten pleegt te geschie
den, wat vertroeteld, en met te veel
toegevendheid behandeld, zoodat zij
zich is gaan verbeelden, alles te mogen
zeggen en zelfs doen wat zij ver
kiest Het heeft er wel iets van.
Maar dan is het ook niet te ver
wonderen, dat de andere zusters
haar niet zelden onuitstaanbaar vin
den. Zij beschouwen haar eigenlijk
als een ondergeschoven kind, met
hoegenaamd niets goddelijks in haar
afkomst. Twee der zusters, Clio de
muze der geschiedenis, en Wrania,
die der sterrekunde, achten zich te
deftig om zich ooit met haar in te
laten.
Als «critiek" wordt opgeroepen,
om met het pistool in de hand haar
goed recht te bewijzen, en dan het
voorwerp van haar aanval een kogel
door de longen jaagt, is de verhou
ding tusschen haar en de «kunst"
zeker zoo slecht mogelijk, Doch zon
der tot dit uiterste te vervallen, gaat
zij op een andere wijze weieens buiten
haar boekje.
Heeft zij werkelijk een roeping te
vervullen, en zoo ja, welke Het
komt ons voor, dat deze vraag niet
moeielijk te beantwoorden is.
Niemand heelt dit in keuriger
vorm gedaan dan De Génestet in zijn
onsterfelijk gedicht.
«Mijn boezem juicht u toe, waar, machtig en
welsprekend,
Van voorhoofd rein, van hoofd gezond,
Uw rechten op de Faam en op vooroordeel
wrekend,
Gij fiks uw oogen slaat in 't rond I"
Critiek is de handhaafster van de
schoonheidswetten. Aan deze toetst
zij, onpartijdig, hec werk des kunste
naars. Zij strijdt niet voor een be
paalde «richting" en «opvatting" en
breekt den staf niet over al wat
zich niet beweegt binnen eng ge
trokken lijnen zij verheft zich boven
het gezag, dat door een blinde menigte
wordt gehecht aan kunst-uitingen,
die den wansmaak huldigen en den
schoonheidszin beleedigen. Onverbid
delijk klinkt haar veroordeelend vonnis,
waar zij, den maatstaf van het schoone,
het reine, het ware aanleggende, de
vereischte afmetingen niet terug
vindt.
Maar tevens is zij vol waardeering,
ook bij niet volkomen geslaagde pogin
gen om het ideaal op zijde te streven,
mits slechts het bewust zijn van
dat ideaal in des kunstenaars ziel
woont en zich in zijn arbeid poogt
uit te drukken. Zij breekt af wat op
geen vaster grondslagen is gebouwd
dan mode, of ijdele zelfverheffing;
maar het vonkje eener hoogere be
zieling, dat zelfs in den arbeid van
den werkelijk begaafden beginner
gloort, tracht zij aan te wakkeren tot
een levenwekkende vlam.
Wanneer men nu opmerkt, hoe
velen zich aan critiek wagen, en dit
aantal vergelijkt met de hooge eischen,
aan een kunstrechter gesteld, dan
ligt de gevolgtrekking voor de hand,
dat onder dat koren veel kaf moet
schuilen. En zoo is het ook.
De bewering is weieens uitgespro
ken, dat wie in het openbaar als
beoordeelaar van eenig kunstwerk
optreedt, in staat moet zijn om de
fouten, die hij aanwijst, zelf te ver
beteren. Dat is volkomen onjuist. Ik
kan heel goed verklaren, dat een
trompetter valsch blaast, zonder dat
het mij mogelijk is, aan zijn instru
ment iets, dat naar een toon gelijkt,
te ontlokkenen wanneer ik op
goede gronden kan aantoonen, dat
in een schilderij de figuren mistee-
kend zijn, dan behoof ik daartoe niet
zelf het penseel te hanteeren.
De criticus moet minstens even
hoog ontwikkeld zijn als de kunste
naar, maar zijn ontwikkeling is van
een anderen aard.
Het tweede gedeelte van De Gé-
nestet's zooeven aangehaald gedicht
vangt aan met deze woorden
»Maar wee u, waar ge, uw plicht uw eer, uw
rang vergeten,
(Een Furie van ons marktpleinscheldt,
En raast, en met een heir van woede- en laster
kreten,
Maar zonder oordeel, vonnis velt."
Nu is het een opmerkelijk feit, dat
een niet gering getal critici doorgaans
hun kracht zoeken in zoogenaamde
geestigheid. Zij willen «aardig" zijn,
't komt er niet op aan hoe. Als zij
slechts de lachers op hun kant krijgen,
achten zij hun pleit gewonnen.
Verbeeld u een rechter, die er
altijd op uit is zijn uitspraken met
kwinkslagen te doorspekken. Zoudt
ge niet in verzoeking komen, hem
de toga van het lichaam te scheuren,
en hem aan te raden, clown te wor
den in een kermistent?
Er zijn grappige critici, er zijn
ook woeste. Hun levenstaak schijnt
te zijn, een kunstwerk te vernietigen,
en minstens eenmaal per dag een
kunstenaar te vermoorden. Wanneer
zij, door hun brutaal van wal steken,
door hun schermen met groote woor
den, er eenmaal in geslaagd zijn de
menigte van de voortreffelijkheid
hunner inzichten en van de onfeil
baarheid hunner oordeelvellingen te
overtuigen, dan staan zij voor niets
meer. Alleen, wanneer een kolossale
réclame hun geschetter overtreft, krui
pen zij in hun schulp.
De werkelijk opbouwende critiek,
die waardeert wat lof verdient en
met oordeel des onderscheids gebre
ken gispt, is tevens bescheiden. Zij
voelt, wat kwaad een onrechtvaardig
vonnis doen kan, en zou evenmin de
verantwoordelijkheid voor een niet
volkomen gemotiveerde uitspraak op
zich nemen, als voor een misdaad.
Haar waardigheid is die eener prieste
res in den tempel der kunstzij is
inderdaad de tiende Muze, de trouwste
vriendin harer zusteren.
Z. M. de Koning heeft, als bewijs
van goedkeuring en groote belangstelling
in den opgerichten Nederlandschen Werk-
geversbond, het beschermheerschap dier
Vereeniging aanvaard.
De spoorwegbesturen zijn door de
commissie, onlangs benoemd tot onder
zoek naar eene betere regeling der ver
leening van hulp bij spoorwegongelukken,
uitgenoodigd tot eene samenkomst, ter
bespreking van de voorziening in genees
kundig personeel en hulppersoneel tot
het verleenen van de eerste hulp en het
vervoer van gewonden.
Bij het koloniaal werfdepot werden
in April aangenomen 122 man, waaronder
51 Nederlanders. Van andere corpsen
werden 35 militairen overgenomen. In
diie detachementen vertrokken 8 officie
ren en 197 manschappen naar Oost-Indië.
Uit Oost-Indië keerden 98 en uit West-
Indië 2 militairen terug.
Uit Maastricht wordt gemeld: «Bij
eene door 50 kiezers onderteekende ad
vertentie wordt de heer dr. Schreine-
macher Sr. candidaat gesteld voor het
lidmaatschap der Tweede Kamer. Zijne
verkiezing is zoo goed als verzekerd.
Dr. S. behoort tot de linkerzijde der
Roomsche partij en heeft zich in den
gemeenteraad alhier steeds als onafhan
kelijk en zelfstandig lid doen kennen."
Men schrijft uit de Betuwe: «Hier
en in de omstreken van Wageningen zijn
de kersenboomen goed met bloesemknop
pen bezet. Spoedig zullen de boomen in
vollen bloei staan."
Onder de zeldzaamheden kan ge
meld worden, dat door den visscher J. F.
in den IJsel te Wijhe, een zalm werd
gevangen, die het gewicht had van ruim
25 halve kilo's.
Wij vernemen, dat een technisch
ambtenaar zich naar Londen zal begeven,
ten einde de inrichting en het gebruik
der stoomponten op de Theems te be-
studeeren. Dit schijnt in verband te
staan met het voornemen om op som
mige der rivieren dergelijke ponten in
dienst te stellen.
Dinsdag 15 Mei vertrekken van het
instructie-bataljon te kampen naar de
regimenten infanterie 35 korporaals-titu
lair. In verband daarmede zijn tegen
den volgenden dag 37 jongelieden tot
dienstneming opgeroepen. Tien korpo
raals-titulair zullen vooreerst nog bij het
instructie bataljon blijven die het weten
schappelijk onderwijs mogen blijven volgen.
Het programma voor bet congres
der Nederlandsche Maatschappij ter be
vordering van Nijverheid bevat de vol
gende punten:
1. Ontginning van woeste gronden.
Het is wenschelijk en mogelijk, nagenoeg
alle woeste gronden, zoowel in de dui
nen als op de heide, door middel van
bezaaiing of beplanting ir.et naaldhout of
Javaansche Roman.
DOOR
MARIA BOGOR.
35) Wel neen I Hugo de Voss stond daar
in diezelfde kerk doodbedaard en met
een glimlach op het gelaat, zoo mogelijk
nog schooner dan anders. De deuren der
kerk stonden voor iedereen openhij
was evenals de anderen naar binnen
gegaan en zocht nu naar Beatrix in den
stoet der familieleden en betrekkingen.
In plaats echter van de oogen van
freule Comeras, ontmoette hij de blikken
van Kousouma. De groote heer en het
kind uit het volk keken elkander gerui-
men tijd aan, maar de man, de dappere
man, sloeg het eerst zijne oogen neder.
De andere, het kind, sloeg een blik van
zoo ijskoude verachting op hem, dat hij
het hoofd afwendde, om dien blik niet
meer te ontmoeten, die op zijn ziel een
indruk maakte, alsof een vlijmend staal
hem in het vleesch drong.
De plechtigheid had een aanvang ge
nomen.
Beatrix, die een prachtig roze zijden
kleed aan had, zat op de gereserveerde
tribune als een vorstin op haren troon.
Zij had Hugo de Voss, die achter de
tribune stond, nog niet gezien, maar we!
had zij Kousouma in den hoek der kerk
zien staan, en onwillekeurig had zij de
wenkbrauwen gefronst. Sedert het voorval
in het bosch van Tjiboërm was dit de
eerste maal, dat zij de Indische weder
zag. Zou de vervloeking van die vrouw
haar nog altijd vervolgen, en zou zij
hier, even als daar ginds, het hoofd er
voor moeten buigen
Met een trotscfc gebaar richtte Beatrix
het hoofd op en keek Kousouma met
uitdagenden blik aan.
Op datzelfde oogenblik sprak Marga-
retha het plechtige »ja" uit. Toen Beatrix
dat woord hoorde, keek zij haar zuster
aan. Margaretha's gelaat straalde van
geluk, en de zon, die hare volle stralen
door de vensters der kerk wierp, hulde
de jeugdige gravinne van Duyken ineen
gouden gloed.
De jonggehuwden verhieven zich van
hunne zitplaatsen. Ook freule Comeras
stond nu op en draaide zich een weinig
om, om een blik te werpen over de
menigte. Op slechts twee passen afstands
van haar stond Hugo de Voss tegen den
preekstoel te leunen,
Het hart van Beatrix sprong in haren
boezem op, en zij gevoelde maar al te
goed, hoe zeer die man haar meester
was.
«Hij moet de mijne zijn I" mompelde
zij zacht, «even goed als William de
hare is, al moest ik daarvoor ook de
geheele wereld onder mijne voeten ver
pletteren."
Toen zij langs hem heen ging, wierp
zij een zoo innig liefdevollen blik op hem,
dat de jonge man zich haastig verwij
derde, want hij vreesde dat hij zich zou
verraden en haar met hem. Tegen den
avond vertrok Margaretha met haar echt
genoot naar Tjipanas.
Het jonge paar had zijn verlangen te
kennen gegeven om een week alleen te
zijn, ten einde zonder het bijzijn van
anderen hun geluk te kunnen genieten.
Zoodra zij terug waren, zouden de
jonggehuwden naar Europa scheep gaan
waar de baron van N. zich drie maan
den later met zijn familie bij hen zou
voegen.
XXVIII
Ook thans loeide de storm, even als
destijds in het bosch van Tjiboërm en
verlichtte de bliksem met zijne vurige
stralen de vaneen gescheurde zijden
van den Ghédé. De geheele natuur was
in beroering en toch heerschte er vol
komen vrede in de kleine inlandsche hut,
waar Nanni in dezen stond den dood toe
lachte, die haar van haar aardsche lijden
kwam verlossen.
Zelfs het gerommel van den donder
joeg haar geen angst meer aan, want
reeds hoorde zij, heel zachtjes, een andere
stem, die in haar binnenste sprak en
deze stem was die der goddelijke recht
vaardigheid, die haar naar het land der
uitverkorenen riep.
Margaretha was reeds een eind ver op
den oceaan, op weg naar den geboorte
grond van haren echtgenoot en de liefde
van William was haar beschermengel.
Dit wist Nanni, en sedert het blonde
kind de edele, verheven liefde van den
man voor de vrouw had leeren kennen,
die in het leven alles is, had zij aan an
dere liefde geen behoefte meer. De jonge
gravin was in persoon in het nederige
hutje der oude Indische gekomen en hij
had haar vergezeld. Nanni had met eigen
oogen aanshouwd hoe gelukkig zij was,
en toen zij voor de laatste maal haar
blond hoofdje tegen de borst der tjouwe
baboe gevlijd had, had de dochter van
Lucie haar daarmede voor haar geheele
leven van liefde en toewijding dank ge
bracht, zooals woorden dit onmogelijk
hadden kunnen doen.
Nadat de jonge vrouw vertrokken was,
scheen het alsof de krachten van Nanni
met den dag verminderden. Het duurde
niet lang, of zij kon zich niet eens meer
oplichten op haar bamboezen mat, en
Kousouma moest haar de enkele rijst
korrels en nu en dan een teug frisch
water, het eenige voedsel dat zij nog
gebruikte, als een kind voeren.
Op zekeren morgen riep zij haar klein
kind tot zich, «Kousouma," zeide zij op
kalmen toon, «ik gevoel dat ik dezen
dag niet zal overleven, Kom eens naast
mij zitten. Ik wil uw lief gezichtje nog
eens ten volle aanschouwen, alvorens ik
de reis naar het paradijs aanvaard.
Kousouma kwam naar haar toe en
ging naast haar grootmoeder op de mat
liggen, Deze drukte het hoofd van het
meisje tegen hare borst en streelde hare
haren, zooals zij dit zoo dikwijls ge
daan had.
Wordt vervolgd