NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
OP VÜLKANISCHEH 6GDEM.
Bericht aan onze geachte Ahonné's!
„DOKTER JANIN."
No. 48.
Zaterdag 16 iuni 1888.
Zeventiende Jaargang.
VOOR
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Ew. Aug. König.
De militaire toon.
Feuilleton.
AMBRSFOOBTSCBE CODRANT.
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.-Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
advertentien:
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Bij den aanvang van bet DERDE
KWARTAAL van 1888, zijn wij ditmaal
in de gelegenheid onzen a'oonné's de
pruclitigste PREMIE aan te bieden,
die wij tot heden hebben gegeven, de
beste pennevruchl van den beroemdsten
romanschrijver onzer dagen, en wel:
De gelieiiueu van een Krauk-
zinnigeugesticli t.
ROMAN VAN
Dit boek wordt, evenals vorige premie-
werken, uitsluitend voor geabonneerden
op onze Courant gedrukt en verkrijgbaar
gesteld voor den spotprijs van
VEERTIG CENTEN.
In dit nummer is een advertentie met
BON geplaatst. Elk onzer abonné's, of
zij die met I Juli abonné wenschen te
worden, heeft het recht die te teekenen
en aan ons Bureau met bijvoeging van
40 Centen in te zenden. Abonné's bui
ten de stad tegen inzending van een
postwissel groot 50 Centen.
Het boek wordt 15 Juli aan alle
inteekenaren franco afgeleverd.
»Kerreprol, ze hewwe me tsjetteltje
mit raats van de plaank ewiepst
«Leelijke vent, hadden ze jou maar
gewiepst
De korporaal meende, met dit
vriendelijk antwoord, de quaestie te
hebben opgelost. Ten onrechte, naar
het mij voorkomt. Een feit was het,
dat onze brave landsverdediger uit
Friesland, pas gisteren «onder de
wapens" gekomen, bet uur van zijn
diner nog wat willende uitstellen,
het ratsketeltje met zijn geurigen
inhoud gedeponeerd had op een
plaats, die niet veilig scheen te zijn
voor de plaagzucht der oudere krijgs
makkers, althans eenige oogenblik-
ken later lag het ration netjes uitge
spreid over den parketvloer der kazer
nezaal.
Den volgenden dag vond een zijner
lotgenooten heuscher onthaal. De
kapitein kwam op de kamer, toen
de manschappen aan tafel zaten, en
vroeg op vroolijken toon
«Wel, jongens, smaakt het wat?'
»Ja maar, baas, ik kan mijn trom
meltje niet open krijgen
't Was zoo, te vergeefs had hij
reeds zijn krachten ingespannen,
het deksel sloot of 't er op vastge-
soldeerd was.
»Niet? komaan, laat mij dan eens
probeeren
En terwijl sommigen luid, anderen,
uit ontzag voor de «overheid" half
gesmoord lachten, nam de kapitein
het keteltje beet, en slaagde er in,
de spijze toegankelijk te maken.
«Ziezoo morgen moet ie het zelf
doen
Deze kleine bijzonderheden uit
mijn militaire loopbaan kwamen mij
voor den geest, toen ik dezer dagen
las, dat in sommige couranten de
vraag was gesteld, of er niets te
doen zou wezen om het vloeken in
de kazerne wat tegen te gaan. Men
opperde de meening, 'dat bijv. een
ministeriëele aanschrijving in dat op
zicht wel eenig gunstig gevolg zou
kunnen hebben.
Of 't veel helpen zou, waag ik
te betwijfelen. Zulke dingen brengt
men niet op commando terecht. Over
het algemeen laat de toon, die bij
de militaire opleiding onzer jonge
lingschap gebruikelijk is, te wenschen
over en schijnt vriendelijkheid een
artikel te zijn, waarvan de hooge
waarde niet genoegzaam gevoeld
wordt. Het vloeken en het bezigen
van ruwe uitdrukkingen is slechts
een van de kenmerken, waardoor de
heerschende toon zich onderscheidt.
De jongelui, die pas in de kazerne
komen, staan er van verbluft,
vrij spoedig gewennen zij er aan,
-eerlang weten zij niet beter, of
het behoort zoo, totdat zij zelf be
proeven, in gelijken toonaard mee te
zingen, hetgeen hun aanvankelijk
het verwijt op den hals haalt, dat
zij «nog een leelijke band van vloe
ken hebben," totdat het hun door
herhaalde oefening, steeds beter ge
lukt.
Er zijn twee middelen om dat
grove misbruik tegen te gaan. Voor
eerst het voorbeeld der meerderen,
in de tweede plaats het samenwonen
met jongelieden van beschaving.
Wat het eerste punt betreft, de
ervaring leert dat officieren, die kalm
en beleefd de manschappen toespre
ken, het best en liet gewilligst wor
den gehoorzaamd, en vaak heb
ik uit den mond eens miliciens ge
hoord, als hij over zijn luitenant
sprak: «Dat is een beste kerel, voor
hem zou ik door het vuur vliegen,
nooit lioorje hem vloeken." Doch de
officieren zijn niet het veelvuldigst in
aanraking met de soldaten de invoed
ten goede moet vooral uitgaan van
de sergeants en korporaals. Dezen
behoort immer onder de aandacht
worden gebracht, dat stipte orde
het gemakkelijkst te verkrijgen is
door bezadigdheid en vriendelijkheid,
en dat niet hij de kranigste militair
is, die er de afschuwelijkste woorden
keus op nahoudt. Elk bevelvoerende,
zelfs van den laagsten rang, moet zich
het recht verzekeren, te zeggen tot
den man dien hij een ongepaste uit
drukking hoort bezigen«Kerel,
waarvoor die gemeene taal, hoorje
mij die ooit uitslaan Men spreekt
veel van het aankweeken van militaire
begrippen, van fermiteit enzoovoort.
Dat alles is zeer goed bestaanbaar
met fatsoenlijke taal. Wij hebben
vroeger de meening uitgesproken,
dat tot de onmisbare opvoeding van
den Nederlander, die zijn plichten
jegens het vaderland in gezonden
zin opvat, ook behoort dat hij ge
schikt wordt gemaakt voor de taak
der landsverdediging maar dat mag
volstrekt niet geschieden ten koste
van zijn zedelijke vorming.
Het tweede middel is van niet
minder waarde, en dat bespre
kende komen wij op een terrein,
waar in onze dagen nog veel ver
schil van meening heerscht. Men
kent de gunstige beschikkingen, dooi
den vorigen Minister van Oorlog
vastgesteld en door den tegenwoor
dige bestendigd, ten aanzien van ben
die voor hun indeeling bij de militie
zekeren graad van ontwikkeling en
van geoefendheid hebben verkregen;
zij komen in aanmerking voor een
hoogeren rang, kunnen met korteren
diensttijd volstaan en verkrijgen ver
lof om, in de garnizoensplaats hunner
keuze, buiten de kazerne te wonen.
De beide eerste voordeelen acht ik
rationeel zij vloeien uit den aard
der zaak voorthet toekennen van
het laatstgenoemde voorrecht is,
dunkt mij, niet in het belang van
ons defensie-leger.
Als de nood aan den man komt,
moeten jongelieden van verschillende
maatschappelijke klassen schouder
aan schouder staan, aan dezelfde be
velen gehoorzamen, dezelfde plichten
vervullen. Het best zal hij zich dan
weten te redden, die zekere ontbe
ringen heeft leeren doorstaan, en
geen hulp van anderen noodig heeft,
om in zijn behoelten te voorzien.
Het kazerneleven nu biedt het voor
deel aan, dat men daartoe wordt
voorbereid. Gewoonten van orde en
regelmaat maakt men zich in zeer
korten tijd eigen, en men leert zich
schikken in eenvoudige werkzaam
heden, die op zichzelf niet veel be-
teekenen, doch voor den soldaat te
velde onmisbaar zijn.
De «heerenzoontjes," die in het
buis huns vaders hun eigen kamer
hebben, en aHeen op de uren, voor
de oefeningen bestemd, zich bij den
troep komen voegen, missen dat.
Onder gewone omstandigheden vin
den zij het heel aardig, op die manier
hun militietijd door te komen,
doch bij mobilisatie zouden zij bij
anderen achterstaan.
Doch men kan niet verlangen, vragen
sommigen, dat jongelui uit hoogere
standen hun bed opmaken, hun schoe
nen poetsen, hun eetketel uitsvas-
schen, hun aardappelen schillen
Ei, waarom niet Ik zie in die
werkzaamheden niets vernederends.
Men moet rekening houden met het
doel, waarvoor zij onder de wapens
komen, dat is geen ander, dan zich
voorbereiden om in tijd van oorlog
of gewapende neutraliteit de noodige
geschiktheid te bezitten, en dan zal
er zeker geen bediende voor hen zijn
die deze karweitjes opknapt. Help
uzelven, is dan de leus.
Daar zijn in de kazerne nog an
dere werkzaamheden, van minder
individueelen aard, en wellicht zou
het aanbeveling verdienen, die slechts
op te dragen aan miliciens van den
mingegoeden stand, aan wie dan
daarvoor een kleine toelage op de
soldij kon worden verstrekt. Op die
voorwaarde zouden er liefhebbers ge
noeg gevonden worden. Maar wat
den man zeiven betreft, hij moet van
alle markten thuis en van zessen
klaar zijn.
En nu de moreele zijde van dit
vraagstuk. Het samenwonen met per
sonen van meerdere beschaving en
ontwikkeling zou op allen een goe
den invloed uitoefenen, en zeker
strekken om den toon in de kazerne
te verbeteren. Er zou een geest van
beleefdheid, van welwillendheid wor
den aangekweekt, die zelfs de ruwsten
rnedesleept. Niet dat we juist aan
de meergegoeden het monopolie van
betamelijke manieren zouden willen
toekennen, maar toch, in het alge
meen gesproken, rijst het peil van
uiterlijke beschaving naarmate aan
de vorming van gemoed en verstand
meer zorg is besteed.
Wil men dus langs natuurlijken
weg verbeteren, wat inderdaad wel
eenige herziening noodig heeft, dan
is het van het uiterste belang, de
NOVELLE,
DOOR
ROSENTHAL—BONIN.
3) ,,Denk niet dat ik waan
zinnig ben, ik ben nooit zoo klaar bij
mijn verstand geweest als nu. Ik bemin
de beide meisjes even sterk. Ik word
met geweld tot Bertha gedreven, haar
beeld staat mij ieder oogenblik voor oogen,
hcelanger ik van haar weg ben, des te
vuriger verlang ik haar weertezien, hare
hand te mogen vatten, en te gevoelen
dat haar liefdevolle, goedige oogen op mij
rusten en ais ik mijne bekende hier
slechts een halven dag niet heb gezien,
verga ik van onrust, van innerlijke smart
en voel ik eene leegte alsof mijn leven
plotseling geheel doelloos is geworden, de
geheele wereld schijnt mij eenzaam en
naar totdat ik weder bij haar ben."
Ik schudde het hoofd, „En zijt ge dan
volkomen gelukkig bij haar vroeg ik
ernstig.
«Volkomen gelukkig," herhaalde hij met
zeldzame nadruk. „Ach ik gevoel, het is
te duur gekocht, te duur gekocht voor
den prijs mijner lieve Bertha."
«Ga terug naar huis, Frits!" riep ik,
driftig opspringend, terwijl ik mijn beide
handen op zijn schouders legde. «Keer
zoo spoedig mogelijk terug, schud het
gloeiende stof hier van uwe voeten, want
onder u brandt de helgij staat op een
vulkaan, die u verteert, als gij niet maakt
dat gij er van weg komt."
Frits keek mij treurig aan. «Ge kunt
gemakkelijk raadgeven," hernam hij.
Weggaan", dat wil zeggen alles verliezen,
de warme, verkwikkende lente opofferen
voor den naakten, dooden, kouden winter.
Ik laat hier de geheele wereld achter
alles wat mij lief is, mijn hart, mijn leven,
mijn levenrgeluk, als ik van hier wegga.
«Maar gij gaat immers naar uwe Bertha!"
viel ik hem eenigszins ongeduldig in de
rede.
Bij die woorden keek hij mij met groote
oogen aan, antwoordde niets en scheen
den tijd, dien hij nog bij mij vertoefde,
in diep gepeins verzonken. Eindelijk stond
hij op en ging heen zonder dat er verder
nog een woord over deze aangelegenheid
tusschen ons werd gewisseld.
Gedurende eenige dagen trof ik mijn
vriend nergens aan, ook niet in het Café
Specchi, waar hij mij toch anders iederen
middag placht te ontmoeten, en tot mijne
verwondering vernam ik nu, dat hij nog
denzelfden nacht na ons gesprek was ver
trokken.
Dit bericht deelde onze gemeenschap
pelijke bankier mij mede en verzocht mij
tegelijkertijd hem te komen opzoeken,
daar het geldzaken van mijn afwezigen
vriend betrof.
Daar wachte mij nog eene moeielijke
zending.
Ik zou, zoo schreef Frits mij in een
brief, naar Zeppa Falcone gaan, en haar
mededeelen dat hij was vertrokken, en
tevens de reden opgeven waarom hij haar
had moeten verlaten; dan moest ik haar
tegelijkertijd zeggen dat het huis waar
in zij woonde, van nu af haar eigendom
was, zoomede dat hij eene zekere som
voor haar had vastgezet, van welker in
trest zij bij hare nederige levenswijs ruim
schoots in hare behoeften kon voorzien.
Het huis zou steeds haar onvervreemd
baar eigendom blijven, doch bij het aan
gaan van een huwelijk, zouden de renten
van het vastgezette kapitaal komen te
vervallen. Aan den eenen kant vond ik
deze opdracht allesbehalve aangenaam,
maar aan den anderen kant was ik toch
zeer verlangend deze persoon nader te
leeren kennen en ik was zeer benieuwd
hoe zij deze mededeeling zou opnemen.
Ik begaf mij dus op weg naar het mij
welbekende, verborgen huisje en werd
op mijn schellen door een jong, zwart
harig meisje opengedaan dat de betrek
king van gezelschapsjuffer en kamenier
bij de bewoonster van dit huis scheen te
bekleeden.
Op mijne vraag naar signora Zeppa
Falcone kwam deze te voorschijn in een
eenvoudig, net morgengewaad en ik was
zeer getroffen door de geheel eigenaardi
ge schoonheid dezer vrouw.
Met een eenigszins schuchtere bewe
ging van de hand verzocht zij mij plaats
te nemen en vroeg zij mij, of ik mis
schien het huis, dat te koop was, wenschte
te bezichtigen,
Neen," antwoordde ik eenigzins hape
rend. «Ik kom in naam van mijr. vriend
Frederigo, die plotseling naar zijn geboor
testad moest vertrekken. Hij zendt mij
tot u om ook nog uit de verte voor u
te zorgen en uwe toekomst te verzekeren,"
In het eerste oogenblik staarde zij mij
met hare groote, schitterende oogen aan
als een woedende tijgerkat, haar gelaat
werd vaal en leelijk, hard en scherp
haar donkerroode, maar dunne lippen
verdwenen voor een oogenblik geheel en
al, zoo klemde zij den mond samen, daar
op haalde zij echter in stilte diep adem
en antwoordde met een eigenaardig
lachje: «Naar zijn verloofde gegaan ja,
ik weet 't wel, hij heeft altijd brieven
aan haar geschreven hij komt wel
terug;" deze laatste woorden sprak zij
op wonderlijk gerekten toon, terwijl zij
als tot zichzelve glimlachte, en met dezen
verstrooiden lach op 't gelaat luisterde
zij nu ook naar mijne voor haar zoo ge
wichtige mededeelingen. Zij bedankte mij
beleefd en onverschillig voor mijne wel
willendheid en geleidde mij even in toog
loopend verstrooid naar buiten tot aan
het tuinhek.
Nadenkend daalde ik den berg af.
Ook op mij, ik moet het bekennen, had
deze verschijning een diepen indruk ge
maakt, maar toch deed hare eigenaardi
ge schoonheid mij geenszins aangenaam
aan. Er lag iets in haar blik en vooral
in haar glimlach, dat mij eene soort van
angst voor haar inboezemde. Ook haar
houding, toen ik de voor haar zeker zeer
gewichtige tijding bracht, liet een vreemd-
soortigen indruk bij mij achter, die mij
allesbehalve gerust van haar liet scheiden.
«Wie deze vrouw eenmaal werkelijk be
mint, komt nooit meer uit haar strikken,"
zeide ik bij mijzelven«zij is de
verpersoonlijking van al 't verleidelijke
van 't Zuiden,
Wordt vervolgd