NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DE GELDK0FFER.
Woensdag 19 December 1888.
Zeventiende Jaargang.
Een crove onreplmatisMi
BINNENLAND.
Feuilleton.
flo. 101.
AIMERS
CHE CODHANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Andermaal nemen wij, in over
eenstemming met vele onzer con
fraters, de vrijheid, de Wetgevende
Macht en het publiek te wijzen op
eene grove onregelmatigheid, welke
er bij het postwezen bestaat, ten op
zichte van het port der kleinere nieuws
bladen. In ons vorig nummer hebben
wij gezien, hoe fijngevoelig onze mi
nisters zijn op het stuk van grove
onregelmatigheden in 's Lands bestier.
Wij hopen dan ook van hen, dat deze
onregelmatigheid hun geweten niet
onverschillig zal laten.
Waarin bestaat die onregelmatig
heid'? Ofschoon wij het vroeger reeds,
hebben gezegd, willen wij klaarheids-
halve het nog eens herhalen. Zij be
staat hierin, dat de kleine bladen,
betrekkelijk het port, in ongunstiger
conditie zijn dan de groote. Nu weten
wij zeer wel, dat sommige lezers van
grootere bladen daarin volstrekt geen
kwaad zien, omdat, volgens hun oor
deel, de geringere man geen nieuws
bladen hoeft te lezen, en dat hij be
ter deed bij zijne zaken, zijne dage-
lijksche bezigheden te blijven.
Dat oordeel knnnen wij in geenen
deele onderteekenen. Of het in het
algemeen, voor allen, grooteren zoo
wel als minderen, niet wenschelijk
zou zijn, dat er wat minder gelezen
werd, dat blijve in het midden. Daar
echter het krantenlezen, hetzij als
uitspanning, hetzij als middel orn
zich te onderrichten en te beschaven
eens in de zeden is doorgedron
gen, zien wij niet in, waarom de rijke
wel, de geringe niet zijn krant of zijn
krantje erop na zou mogen houden.
Overigens is dat hier de eigenlijke
vraag niet. De vraag is maar of het
port, zooals het nu onderscheidelijk
voor grootere en kleinere bladen is
vastgesteld, aan de eischen der bil
lijkheid beantwoordt. En hierop ant
woorden wij zonder de minste aar
zeling: neen, honderdmaal neenZie
hier waarom.
Bij de regeling van het port zijn
de bladen in twee klassen verdeeld.
Tot de eerste klas behooren de bla
den. die meer dan 25 gram wegen.
Deze betalen één cent port. Tot de
tweede klas behooren^ de bladen, die
minder dan 25 gram gewicht hebben.
Ilun port bedraagt een hal ven cent.
De regeling is zeer billijk. Het zwaar
dere moet meer betalen dan het lich
tere. Doch nu verder begint de on
billijkheid. Een blad van meer dan
25 gram mag zooveel bijvoegsels ge
ven als het goedvindt. Het betaalt
er niets meer voor. Geeft echtereen
blad van 25 gram maar een enkel
klein bijvoegsel, dan moet het daar
voor betalen. De onbillijkheid van die
bepaling springt in het oog. Aan
groote bladen wordt de volle vrijheid
gelaten om voor hetzelfde port aan
hunne lezers 100, 150 gram nieuws
aan huis te sturen. Zendt echter een
kleiner blad aan zijne abonnenten
een klein nieuwtje van maar één on-
noozel gramken boven de 25, dan
moet het daarvoor een 1?2 cent op
dokken. Hoe onaangenaam deze on
billijke regeling voor de lezers der
kleinere bladen is, voelt men over
al in twee gevallen.
1». Wanneer er ergens groote ge
beurtenissen ophanden ofaan den gang
zijn, dan wenscht ieder mensch na
tuurlijk daarover uitgebreider tijdin
gen en inlichtingen te ontvangen. De
groote bladen kunnen dan hunne le
zers overvloedig van nieuws bedien-
nen, zonder dat zij er één cent port
tneer voor behoeven te betalen. De
kleinere couranten daarentegen kun
nen de nieuwsgierigheid hunner abon-
nés niet bevredigen, of het kost hun
geld.
2». Het is voor 's Zondags dat
de
menschen, vooral de geringere, den
tijd en de lust hebben om couranten
te lezen. Voor de groote bladen heelt
dat geen bezwaar. Zij geven dien dag
zooveel bijbladen, als zij verkiezen.
Aan port kost het hun niets. De klei
nere echter zitten dien dag weer in
de klem. 's Zondags immers hebben
zij de meeste advertentiën, welke
soms bijna de heele ruimte van liet
blad innemen. Het nieuws, dat hun
lezers dus op dien dag voorgedischt
krijgen, is al heel luttel. Ware nude
uitgever niet in het benauwende keurs
lijf van 25 gram gekneld, dan kon
hij een bijvoegsel leverendoch nu
kan hij, wegens de meerdere kosten
van het port, dat pleizier aan zijne
lezers niet doen. En zoo is het we
derom de lezer der kleinere bladen,
de mindere man, die aan het kortste
eindje trekt, Wat de andere gratis
genieten kunnen, moet hij missen
of ervoor bloeden.
Hoe die grove onregelmatigheid uit
den weg geruimd? Het middel is
reeds meermalen door verschillende
bladen aangewezen. Men verruime de
enge grenzen van 25 gram tot b.v.
40. Dan kunnen de uitgevers, als het
wenschelijk is, ten minste een half
blad als bijvoegsel aan hunne abon
nenten leveren, zonder vermeerdering
van kosten. Doch, zal hier opgewor
pen worden, daardoor zal de schat
kist schade lijden. Die schade, ant
woorden wij, zal zeer klein zijn, wijl
er maar weinige bijvoegsels van kleine
bladen, juist wegens de vermeerde
ring van bet port, verzonden worden.
En al zou er schade uit voortvloeien,
die laat zich gemakkelijk, door een
zeer billijken maatregel, inhalen.
Daartoe heeft men slechts aan de
groote bladen het tot nog toe geno
ten privilegie te ontnemen, en de
volgende bepalingen te maken ieder
nieuwsblad, tot een gewicht van 40
gram incluis, betaalt een halven cent
port; daarboven, tot 80 gram, één
cent; tot 120 anderhalven cent enz.
Op die wijze heeft men immers ook
het port geregeld, dat gevorderd
wordt voor drukwerken, welke in den
posigids onder de derde klasse be
grepen zijn. Die betalen ja ook naar
evenredigheid van hun gewicht. Waar
om moeten de groote bladen eene
uitzondering maken? En buitendien
de schatkist mag hier niet in aan
merking komen.Een onbillijkheid rnag
niet bestendigd worden. Zij moet
worden weggeruimd, zonder op het
voor- of nadeel der schatkist te let
ten. Nog nooit iï een volk door ge
brek aan geld, maar wel door gebrek
aan rechtsgevoel te gronde gegaan.
Het is vooral onze provincie Limbivg
die het meest de bezwarende getol-
gen van de ongelijkmatighe'd in de
bepalingen omtrent het port der bla
den ondervindt. Alle tJmburgsche
couranten, op ééne uitzondering na,
zijn kleine couranten. De beperkte
middelen onzer provincie laten niet
meer grootere bladen toe. Wij hopen
derhalve, dat vooral onze wakkere
Limburgsche
afgevaardigden zich
kloekmoedig voor de zaak der kleinere
pers zullen in de bres stelien. En dan
twijfelen wij er niet aan, of deze re
geering, die zooveel ernstigen wil aan
den dag legt om gelijk recht voor
allen, voor grooten en kleinen, in het
land te doen heerschen, zal niet na
laten aan de billijke bezwaren en
wenschen der kleinere pers recht te
doen wedervaren
Bovenstaande werd ons uit Limburg
gezonden. Gaarne verleenen wij het een
plaats omdat wij met den schrijver vol
komen hierin overeenstemmen.
Red.
Z. K. H. de Prins regent Yan Bei
eren is door Z. M. benoemd tot ridder
Grootkruis in den orde van de Nederl.
Leeuw.
De Minister van Justitie heeft het
volgend schrijven aan de procureurs-ge
neraal bij de gerechtshoven gericht
«Het heeft de aandacht getrokken, dat
op verschillende plaatsen in het Rijk, door
lieden van verdacht allooi pogingen aan
gewend worden om de landbouwende
klasse te bewegen tot emigratie naar
Amerika, door onware voorspiegelingen
omtrent de vooruitzichten die haar in
dat werelddeel wachten.
»Heeren procureurs-generaal verzoeken,
in verband met dat schrijven, heeren
burgemeesters en commissarissen van
politie, een ieder in zijn ressort, een wa
kend oog te doen houden op de hande
lingen van lieden, die zich bezig houden
met het geven van inlichtingen omtrent
en de bezorging van landverhuizing, en
noodigen hen uit, bijaldien blijkt, dat door
hen kwade praktijken, nis waarvan hier
boven sprake is, worden aangewend, hem
daarvan bericht te doen toekomen."
Burgemeesters in Zeeuws-Vlaande-
ren hebber, aan den minister van water
staat het verzoek gericht, een der drie
op te richten landbouw-proefstations in
hunne streek te vestigen.
De door de regeering ingediende
pensioenwetten sluiten zich in hoofdzaak
aan bij de voorstellen der Staatscom
missie van 1881. Alzoo worden ten le
de bestaande weduwenfondsen voor ver
dere deelneming gesloten, terwijl de
tegenwoordige deelhebbers hun bestaande
rechten behouden; de aan die fondsen
verleende steun uit de kanselarijleges
vervalt. Ten 2e wordt het pensioenfonds
voor burgerlijke ambtenaren opgeheven
en worden de pensioenen gebracht ten
laste van de Staat, terwijl het fonds den
eersten grondslag vormt voor een wedu
wen- en weezenfonds. Uit dit fonds wordt
echter 8 millioen uitgekeerd aan den
Staat. Teri 3e wordt het weduwenpensi-
oen bepaald op der laatstgenoten be
zoldiging, tot een maximum van f600,
met '/s verhooging voor ieder kind be
neden 18 jaar tot een maximum van
f1200. Het weezenpensioep wordt voor
elk kind bepaald op '4 Van het wedu-
wenpensioen of '/n der som, die tot
grondslag strekt voor de pensioenbere
kening van den vader. Kinderen van
vrouwelijke ambtenaren, krijgen, als hun
vader niet meer in leven is, pensioen
tot '/ia van de som, die tot grondslag
voor de pensioenberekening der moeder
strekte. Hel gezamenlijk bedrag der
weezenpensioenen mag '/t van den pensi
oensgrondslag van vader of moeder niet
overschrijden. Ten behoeve van al deze
pensioenen wordt op de tractementen
en pensioenen of wachtgelden een door-
loopende korting van 5 pCt. (1 pet. bij
vrouwelijke ambtenaren) toegepast. (Facf.)
Een ware geschiedenis uit Thüringen,
door
ANDRÉ HUGO.
32) De soldaten de twee die den wagen
bewaken zitten er bij en slapen
de overste is er niet bij daar sprin
gen plotseling twee soldaten uit de strui
ken op de slapenden toe, trekken hunne
sabels, zwaaien ze over de hoofden der
beide ongelukkigen de slagen vallen
neder en zonder een geluid uit te
brengen zakken beide wachters met ga
pende wonden bedekt in elkaar De
twee moordenaars letten niet op de dood
stuipen dier twee; menschen. ze
trekken de kas van den wagen en
trachten die te openen het gelukt niet...
nu tillen zij dien op twee boomen en
dragen hem voort daar nadert de
overste een strijd vol vertwijfeling
vangt aan de overste zinkt door een
zwaren sabelhouw getroffen neder
de moordenaars vluchten weg."
Valerian zat bleek en bevend met open
mond naast Falkening.
«Het schrikkelijk beeld is verdwenen...."
ging Falkening voort, «daar treedt reeds
een ander voor mijn oog
«Maurits, ik smeek u, eindig met die
vertelling het wordt mij zwart voor de
oogen
«Neen, het gaat niet. Mijn hart wordt
lichter als ik vertel. Hoor dus verder
Als ik ademhaal en denk dat het beeld
is verdwenen, dan gaapt mij op eenmaal
het gespleten hoofd van onzen overste
met vreeselijk verdraaide oogen aan en
eischt de kas op het wijst op
de gapende wond, rammelt met den
ijzeren ketting, dien hij in de hand draagt,
zoodat het mij door merg en been dringt....
hij heft zich op hij houdt ze mij
voor mijn gezicht en roept mij toe: «Dat
is ^uw loon, moordenaar I" Eerst klinkt
het als een doffe graftoon, dan wordt de
stem al sterker en sterker totdat zij als
de stormwind loeit en liet mij voorkomt
alsof een geheele legerschare die woor
den herhaalt En dan, Valerian,
dan leg ik plotseling in den kerker....
de beul met den rooden mantel treed tot
mij en toont mij zijn pasgeslepen, scherp
snijdend zwaard en fluistert mij ook toe,
terwijl hij daarop wijst: «Dat is uw loon,
moordenaar 1" Daar valt de kerker over
mij heen, ik wil roepen en gillen ik
ontwaak ik open mijn oogende
duisternis omringt mij, de dag is nog niet
aangebroken. En ik slaap op nieuw in
en weder droom ik van al dat schrikke
lijke totdat ik vermoeid en afgemat
's ochtends ontwaak. En zoo gaat het
nacht aan nacht, zoo dat ik Valerian,
gij vei bleekt wat overkomt u?"
«Eindig eerst, dan zal ik spreken, Mau-
rits
n Zoodat ik niets anders wist te
doen, dan onzen predikant over droomen
in het algemeen te ondervragen!"
Beiden zwegen.
„En wat zeide hij?" vroeg Valerian,
ten einde den chef, die zwijgend neèrzat,
weer aan 't spreken te krijgen,
„Droomen kunnen van God komen,"
antwoorde hij mij Toen hij dat ge
zegd had, en ik hem daarop vroeg, of
hij overtuigd was, dat er een God be
staat, toen zag hij rnij een oogenblik
met zekeren wrevel aan, maar sprak
vervolgens zoo ernstig tot mij, dat ik,
ofschoon niet geheel en al overtuigd,
toch in mijzelven moest toestemmen, dat
het mogelijk was. Valerian, wij zijn
beiden geen jongelingen meer; wij staan,
zooals de predikant zeide, met één been
reeds in het graf en kunnen,.... brr!
ik ril er van als ik er aan denk, ieder
oogenblik worden opgeroepen rekenschap
te geven. Zoo er een God is, en dan,
Valerian o, spreek, ik bid er u
om I"
De aangesprokene had de beide han
den met uitgespreide vingers op de knik
kende knieëen uitgestrekt, zijn oogen
staarden naar den grondzijne lippen
bewogen zich, alsof hij spreken wilde,
zijn hoofd met de weinige haren zonk
op zijn borst.
»Ge wildet spreken, Valerian!"
«Ja, Ja, Maurits ik wil speken
ik moet spreken, want reeds zie ik de
wrekers naderen en hoor ik de ketenen
rammelen I"
De boekhouder rilde alsof hii de koorts
had.
«Valerian, gij zijt krankzinnig!"
«Neen, Maurits ik heb bewijzen!
Hier hier!"
De boekhouder haalde een dagblad uit
zijn zak, reikte het met bevende handen
aan zijn chef over en keek dezen met
angstige blikken aan toen Falkening met
opengesperde oogen de aangewezen plaats
las greep hij naar zijn voorhoofd, toen
hij met vrij hoorbare stem nogmaals de
regels overlas, zoodat Valerian de woor
den nog eenmaal moest hooren:
«Duizend thaler belooning!
aan dengene, die mij de verblijfplaats
kan aanwijzen van twee mannen, die zich
dertig jaren geleden hier onder namen
van Alfred Guilloche en Robert Martingan
hebben opgehouden. De uitgevonden spo
ren loopen tot Br. en verliezen zich
hier, zoodat men moet aannemen, dat
zij van naam veranderd en zich hier
hebben nedergezet of verder zijn getrok
ken. De opgaven die tot ontdekking leiden
zullen met bovengenoemde som beloond
worden door
Guillaume de Rempart."
Falkening sprong van zijn stoel op en
liep eenige keeren met opgeheven arm
en nedergebogen hoofd de kamer door
totdat hij eindelijk met vrij luide stem
uitriep
«Rempart leeft? Rempart is
hierl Valerian wij zijn verloren!"
De boekhouder knikte zwijgend met het
hoofd, terwijl Falkening opnieuw de kamer
doorliep en van tijd tot tijd het hoofd hul
peloos naar boven richte om het in het
volgend oogenblik weder op de borst te
laten zinken.
Eindelijk bleef hij staan.
«Valerian, wat moeten wij beginnen?"
zeide hij terwijl hij voor den ouden inan
bleef staan.
Wordt vervolgd.)