NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. DE GELDKOFFER. No. 102. Zaterdag 22 December 1888. Zeventiende Jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Wegens het KERST FEEST zal a. s. Woensdag geen nummer dezer Cou rant worden uitgegeven. Pandjeshuizen. BINNENLAND. Feuilleton. AMERSFOOBTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De heer Veegens heeft een voor treffelijk werk gedaan, door in de vergadering van de Tweede Kamer van 12 December de aandacht der Regeering te vestigen op de Clandes tiene gelegenheden tot het belee- nen van roerend goed. De bank van leening is juist geen instelling waarmede we sterk svm- pathiseeren; zeker ware het uiterst wenschelijk, dat zij gemist kon wor den. Doch rnet de feiten voor oogen, die spreken van veel ellende door geldgebrek veroorzaakt, zou niemand durven adviseeren tot de opheffing van inrichtingen, door welke in den uitersten nood menigeen geholpen wordt aan het middel om levenson derhoud te vinden, in afwachting van betere omstandigheden, waarin het hem mogelijk zal zijn het geleende geld met de rente terug te geven en weder in het bezit te komen van het als waarborg uitgereikte pand. Wij zullen volstrekt niet ontken nen, dat er veel misbruik van ge maakt wordt. De huismoeder, die des Maandagsmorgens de Zondagsplunje naar den lommerd brengt en 's Za terdagavonds, als manlief een beetje geld heeft thuisgebracht, het zoodje voor anderhalf etmaal terughaalt on der restitutie van het voorschot plus de intrest, kan niet gezegd worden een model te zijn van verstandig huishoudelijk beheer, en evenmin kan veel verwachting gekoesterd worden van de toekomstige welvaart van een pater familias die, als hij trek krijgt naar een borrel, even gauw een klee- dingstuk of een armzalig meubeltje naar »oome" brengt, om zijn lust te bevredigen. Van den anderen kant wordt ook weieens misbruik gepleegd, door de rente te heffen tot een hoo- ger bedrag dan noodig is om de kosten te dekken, zoodat er op de gemeentelijke begrooting een post voorkomt: opbrengst van de bank van leening. Regel is echter dat deze instelling, wier bestaan alleen kan verdedigd worden als maatregel van politie en uit een philantkropisch oogpunt, re kening houdt met de behoefte. Ook wordt, als eindelijk de verkoop van beleende panden heeft moeten plaats hebben, steeds het meerdere van de opbrengst boven voorschot plus in trest gedurende genoegzame tijdruim te ter beschikking van de vroegere eigenaars geteld. Dit alles is geregeld bij Koninklijk Besluit van 31 Oct. 1826, waarbij uitgegaan was van het beginsel, dat het den particulieren verboden is geld op roerend onderpand voor te schieten. Deze bepaling steunde op art. 411 Code Pénal, hetwelk de op richting en instandhouding van pand jeshuizen strafbaar stelde. De schranderheid der menschen heeft echter deze goede bedoelingen der wetgevers verijdeld. Men richtte geen pandjeshuis op, maar eenvou dig een gewoon verkoophuis, een soort van «uitdragerij" waarin den verlcoo- pers gedurende zekeren niet bijzonder langen termijn de gelegenheid bleef geopend hun goed terug te koopen voor denzelfden prijs dien zij er voor betaald hadden na aftrek van een niet gering gedeelte aan rente, kor ten van inschrijving en bewaarloon. Nu is er wel bij herhaling beproefd, gezegd art. 411 daarop toe te passen, maar onze rechtscollegiën waren steeds van meening, dat daartoe geen ter men bestonden, aangezien er een fox-- meele verkoop-overeenkomst werd gesloten en het ieder vrijstond aan deze de voorwaarden te verbinden die hij wenschelijk achtte. Op die manier werd art. 411 C. P. een doode letter, verloor het Kon. Besluit van 1826 zijn rechtsgrond, en zette de practijk deze geheele aangelegenheid op losse schroeven; reden waarom het nieuwe strafwetboek dezelfde strafbepalingen niet heeft overgeno men. Nu is het een leit, dat in de zoo genaamde verkoophuizen de lui schreeuwend worden afgezet, gelijk o.a. gebleken is uit een opzettelijk onderzoek, een paar jaren geleden ingesteld door Commissarissen van de gemeentelijke bank van leening te Leiden, zooals in de rede van den heer Veegens in herinnering werd gebracht. «Een paar voorwerpen van gemakkelijk te bepalen waarde, een zilveren lepel en vork, werden aan verschillende van die verkoophuizen daar ter stede aangeboden. Zij had den een courante waarde van f8.25. De gemeentelijke bank van leening zou er een voorschot op gegeven hebben van f7 tegen een rente van 12 pCt. Bij de verkoophuizen echter varieerde het bedrag, dat men be reid was er op te geven, in afdalende richting van f7 tot f3, terwijl de kosten van beheer klommen van 36 tot 94 pCt. En toch gaan de lui liever naar het verkoophuis dan naar de bank van leening. Waarom? In de eerste plaats behandelt de eigenaar van eerstgenoemde inrichting de zaakjes meer huiselijk de vrouwtjes, die daar komen, kunnen met hem dingen en kibbelen naar hartelust: zij spreken tot hem als tot een der hunnen, zij gevoelen zich zijns gelijken. In de bank zitten heeren, heeren van de gemeentelijke administratie, en met dezen heeft men liever niet te doen. In de tweede plaats is de man van het verkoophuis minder kieschkeurig met betrekking tot de herkomst van de aangeboden voorwerpenis er misschien een luchtje aan, wat de stipte beteekenis van het woord «eer lijk" betreft, nu ja, het is niet noodig naar alles te vragen, Toch is lankmoedigheid ten aanzien van de linale toeëigening hem vreemd: is de dag voor het recht van wederinkoop aangegeven verstreken, dan behoeft men niet meer bij hern te komen zeuren om het goed terug te krijgen anders dan tegen een door hem te bepalen prijs. Daartegen is, bij de tegenwoordige wetgeving, hoegenaamd niets te doen. Er is wel gezegd, dat de gemeente lijke besturen verordeningen kunnen maken om hei ksvaad tegen te gaan, doch het is volkomen zeker dat plaatselijke voorschriften tot het beteugelen van den woeker der stille pandjeshuizen door Iloogere besturen zouden worden vernietigd, of, zoo niet, dat bij het eei'Ste liet beste strafgeding de ongeldigheid door de rechterlijke macht zou worden uit gesproken. Ook is gewezen op art. 437 van het wetboek van Strafrecht. Dat art. schrijft wel voor, dat uitdragers en opkoopers van roerende goederen een register moeten houden, waarin o.a. de namen der koopers en het bedrag moeten worden aangeteekend, maar «het onderwerpt de houders der stille pandjeshuizen aan geen enkel vooi*- schrift wat de te vorderen rente, den verkoop der panden en de teruggaaf van het overschot aan den rechtma- tigen eigenaar betreft." Het komt ons wenschelijk voor, en de Minister scheen na de rede van den heer Veegens dit gevoelen insge lijks te omhelzen, dat deze zaak bij afzonderlijke wetsvoordracht worde geregeld. De heer Veegens gaf een voorschrift in overweging, gelijk in Duitschland bestaat, «waarbij het koopen van roei'ende goederen onder beding van wederinkoop, wanneer die handeling bij wijze van bedrijf wordt uitgeoefend, met het leenen op on derpand gelijk gesteld en als zooda nig strafbaar verklaard wordt. Het antwoord van den Minister van Binnenlandsche Zaken op dit gedeelte van de redevoering van den heer Veegens geeft hoop, dat de pogingen, reeds sinds lang aangewend om de uitbreiding der «verkoophuizen" tegen te gaan, eindelijk medewerking zullen vinden bij de Regeering. «Het is niet te ontkennen," sprak de Min., «dat in de zoogenaamde stille pandjeshuizen misbruiken worden aan getroffen. Of nu die misbruiken zoo algemeen zijn als de geachte afge vaardigde zegt, zou ik op dit oogen- blik niet durven toegevenmij werd ook aan den anderen kant ;vei*zekerd dat die huizen werkelijk in een be hoefte voorzien en de misbruiken niet zoo groot zijn. Ik geef echter ook gaarne toe dat er voorbeelden zijn van schandelijke woekerwinsten. En wanneer ik zeide dat de zaak mij niet zoo urgent voorkwam om thans te handelen, moet men dit zoo verstaan, dat ik niet kon verzekei'en dat reeds in dit zittingjaar daarom trent een voorstel zou worden in gediend. «Ik wil den geachten afgevaardig de wel de verzekering geven dat ik nader zal nagaan, in de eerste plaats hoe de misbruiken der pandjeshuizen kunnen worden te keer gegaan, en ten andere hoe op de beste wijze in deze materie kan worden voorzien, want ik geef toe, dat art. 437 van het Strafwetboek hier niet kan helpen." We zullen dus maar op hoop leven In het Museum van Kunstnijver heid te Haarlem is eene belangrijke ver zameling Japansche voorwerpen tentoon gesteld. De heer J. C. Creiner had de welwillendheid, een gedeelte zijner in Japan aangekochte verzameling in bruik leen aan het museum af te staan. De schoone meubels en lakwerken, de bron zen metaal- en ivoorwerken moeten voor al merkwaardig zijn, omdat zij, in tegen stelling met de meeste werken, die men van de Japansche kunstnijverheid hier ziet, niet voor den Europeeschen handel zijn vervaardigd. Het tentoongestelde moet met de be- Een ware geschiedenis uit Thüringen, DOOR ANDRÉ HUGO. 33) «Rempart is hierl Wel is waar draagt Klauman alleen van onze naams verandering kennis, maar ik vertrouw hem ook niet Valerian, raad mij, help ons!" «Er zijn slechts twee uitwegen zeide deze, zonder zijn blik opteslaan. «Welke?" ,Of gij geeft vrijwillig het kapitaal, dat tot dusver zulke rijken interest heeft gedragen, terug, of gij redt, wat te red den is, en verlaat met mij Br...." Falkening had met opgeheven armen de woorden van Valerian aangehoord. «Het gaat niet!" antwoorde hij na een pijnlijke zucht. «Zou ik mij in handen van den overste stellen en mij op genade of ongenade aan hem overgeven? Neen, neen, Valerian, dat wil en kan ik niet Of denkt ge, dat ik mijn schoone zaak, voor wier bloei ik de helft van mijn leven heb gezwoegd en gewerkt, plotseling in den steek zou laten'? Neen dat is on mogelijk De boekhouder zweeg. «Ik heb nog een ander plan, Valerian, dat ons redden kan!" Valerian keek vragend den chef aan. Deze plaatste zich weder naast hem, le digde een glas wijn en begon toen «Ge kent toch nog «Anne" voor de poort «De min van uwen Arthur!" «Dezelfde «En moet die on6 redden?" «Zeker, Valerian. Hoor! Ik weet zeker dat zij zich niet in zeer schitterende om standigheden bevindt. In zulk een toe stand doet een arm mensch alles, wan neer hij geld en dus verlichting van zijn druk kan verkrijgen. Ik zal haar zeggen, dat zij duizend thaler en nog meer zal verdienen, dat zij rijk zal worden, dat ik de verblijfplaats van beide manDen weet, maar zelf ze niet wil aangeven. Ik geef haar den kleinen gouden ring, dien Rempart mij eens vele jaren geleden schonk om hetgeen wat zij zal zeggen nog meer schijn van waarheid te geven, Zij moet dan naar Rempart gaan en hem zeggen, dat vele jaren geleden eens twee mannen en een vrouw tot haar zijn ge komen, die haar een kind ter verzorging gegeven en tot haar gezegd hebben, dat zij naar Riga gingen om zich daar neder- tezetten. Zij moet dan verder verhalen, dat beiden zijn weggereisd en eerst na eenige jaren zijn teruggekomen, dat zij haar toen rijkelijk beloond en een hunner haar dezen ring tot aandenken heeft ge schonken. Ik ben er zeker van, dat Rempart zich laat verschalken, want hij is zeer lichtgeloovig. En geschiedt dit, nu dan kunnen wij in stilte onze zaken re gelen en de rest zal zich vinden. Wat denkt ge van dat plan, Valerian?" «Mij komt het voor dat het een uitweg opent I Voor ge echter handelt, moet ge u met Klauman verstaan, want deze moet stellig van de zaak kennis dragen, zoo ge niet het gevaar wilt loopen dat door een misverstand het geheele plan verijdeld wordt!" «Ge hebt gelijk, Valerian 1 Daarenbo ven zal de burgemeester, door hem uit zicht te geven op de verbinding onzer beide namen, zoo voor ons worden ge wonnen, dat hij op alles ja zegt." «Verbinding van beider namen?" «Zeker, Arthur kan en mag niemand anders huwen, dan de dochter van Klau- mann «Christine?" «Christine 1" «Ik geloof nooit dat Arthur aan uw wensch gevolg zal geven, hij heeft het u rond genoeg gezegd, hoe hij daarover en over Christine denkt!" «Och wat! Als ik wil moet het!" «De toekomst zal het leeren. Arthur heeft een even ijzeren wil als gij «Dat zal wel terechtkomen, Valerian! Nu zullen wij eerst de noodige stappen doen, om Rempard uit Br.te bren gen. Vóór alles moet de oude Anne wor den gepolst 1 Ik zal haar laten halen, want wij mogen ons thans niet buiten's huis wagen. Gij woont, tusschen twee haakjes gezegd, zoolang als Rempart in Br... blijft, bij mij, om op alle mogelijke gebeurtenissen bedacht te zijn. Gij geeft eenvoudig op, mij te helpen, daar ik door een rheumatische aandoening verhinderd ben uittegaan en gij mijn plaats moet vervullen. Wel is waar zijn er dertig jaar overheen gevlogen sedert wij Rem part zagen, maar toch blijft de mogelijk heid bestaan dat wij herkend zouden worden." De boekhouder antwoordde niet, hij knikte alleen toestemmend met bet hoofd. De klank der kleine zilveren bel riep de huishoudster binnen. Zij ontving be vel. terstond de oude Anne te halen. Terwijl zij haar last volvoerde, over legden en bespraken beiden nog de bij zonderheden der uitvoering, waarmede zij ter nauwernood gereed waren, toen de huishoudster reeds met de oude Anne terugkeerde. Laat ons de beide grijsaards met de oude vrouw in hun gesprek laten wij keeren naar Verena terug. XIII Een brief. De loop onzer vertelling voert ons weder naar de Thüringsche residentie terug. In een der groote vertrekken van het hotel de Sachu zaten twee vrouwen in druk gesprek met elkander. «Ge kent hem?" vroeg de langste blijkbaar verwonderd. «Misschien langer dan gij, Verena. Hij was bijna dagelijks mijn gast!" «Clara De zonderlinge toon, waarop Verena dit woord uitsprak, liet niet na zijn wer king uilteoefenen op de jongste der vrien dinnen. Zij zag met hare vuurstralende oogen Verena uitvorschend aan en schudde toen hartelijk lachende haar krulkopje. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1888 | | pagina 1