NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. DE GELDKOFFER. No. 28. Zaterdag 6 April 1889. Achttiende jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Privileip op militair pMsd. BINNENLAND. Feuilleton. AMEBSFOORTSCHE COUMNT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER.. Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Grootc letters en vignetten naar plaatsruimte. Het nieuwere beginsel van leger vorming, het eerst door Pruisen in gevoerd en vervolgens door alle be schaafde natiën van Europa, met uitzondering van Engeland, België en Nederland, aanvaard, verlangt niet een krijgsmacht, buiten de eigen lijke maatschappij staande, doch wil, dat de natie zelve gewapend zij, ten einde een aanval op haar zelf standig voortbestaan te kunnen keeren. In hoeverre nu de toepassing van dat beginsel rechtstreeks leiden moet tot invoering van een stelsel van algemeenen dienstplicht, hangt van te veel omstandigheden af dan dat men zulks vooraf en absoluut zou kunnen bepalende politieke ge beurtenissen dwingen soms tot groote veranderingen, en de financiëele toe stand stelt ten slotte aan alle eischen zekere grenzen, die men rnoeielijk kan overschrijden zonder aan de welvaart des lands een schok toe te brengen, bijna niet minder bedenke lijk dan het verlies van zijn vrijheid. Tusschen de materiëele en de defen sieve belangen van een land moet evenwicht zijn dit te bewaren, of, als het verstoord is, te herstellen, is de lang niet gemakkelijke taak, tegen welke vele regeerders van den tegen- woordigen tijd slecht opgewassen blijken te zijn. Maar wèl vloeit uit het systeem van nationale legervorming voort, dat in dat leger de geheele natie vertegenwoordigd wordedat liet van ons volk, als de totaliteit der staatsburgers, een getrouwe afspie geling zij. Alle denkbeeld van dienst- afkoop, van dienstvervanging, van nummerverwisseling, van ruiling tus schen dienstplicht bij het actieve leger of de reserve, is aan dat stelsel vreemd. Het is een bij uitnemendheid demo cratische grondgedachte, die in den persoonlijken dienstplicht haar uit drukking vindt, en de maatschappe lijke voordeelen, die er aan zijn ver bonden, moet men niet gering achten. In het leger voor een korten tijd jon gelieden vereenigende van eiken stand, van de meest uiteenloopende opvat ting en lotsbestemming, vormt men als het ware een centrum van aan sluiting en samenwerking, waartoe, op het oogenblik dat de toekomst des gemeenschappelijken Vaderlands aan het grootste gevaar blootstaat, allen zonder onderscheid zich voelen aangetrokken, zoodat allen onmid- lijk heensnellen naar de plaats, waar liet vaandel den kloeken strijders in de oogen wappert. Een billijke toepassing van dit alleen rechtvaardig beginsel eischt ook een zooveel mogelijk gelijken toestand voor hen, die in het tijd perk van voorbereiding zijn. Heelt de ilegeering tot dusver zekere voor rechten bestendigd, reeds bij vroegere regelingen toegekend aan jongelieden die vóór hun indiensttreding zekere mate van kennis en geoefendheid hebben verkregen, wij hopen dat die bepalingen slechts van tijdelijken aard zijn geweest, en meer hebben moeten strekken om langs geleidelijken weg de bezwaren, tegen persoonlijken dienstplicht nog hier en daar aan gevoerd, weg te nemen, dan de eerste stappen te zetten op een baan, die het klassenverschil naar de gelederen onzer landsverdedigers zal leiden. In oorlogstijd, en immers, daar komt het hoofdzakelijk op aan, moet men dezelfde gevaren het hoofd bieden, dezelfde moeielijkheden te gemoet treden, dezelfde ontberingen doorstaan. Zou het daarom niet vol komen rationeel zijn, ook in tijd van vrede de woning en verpleging van allen gelijk te maken Wij vinden dien eisch zoo onafwijsbaar, dat we, zonder voldoening aan dezen, de af schaffing der plaatsvervanging nog niet eens een halven maatregel zouden durven noemen. Zijn de kazernes, ondanks het fraaie uiterlijk van sommige, niet geschikt om door jongelieden van beschaafde opvoeding bewoond :e worden, dan deugen zij ook voor niemand, en vereischen zij verbetering. Weelderig behoeft het er natuurlijk niet te zijn, en zelfs het gewone comfort beperke men er tot het noodzakelijkste want gedurende den diensttijd moeten de jongelui juist leeren, zich met weinig te behelpen. Inzonderheid zij, die het thuis wat ruim gewoon zijn, heb ben groote behoefte aan een leer school van eenvoud en beperking. Is de voeding onvoldoende, laat de ver pleging te wenschen over, doch wij herhalen slechts wat hierboven is geweest. Klachten zijn er, dat 's waar overdreven zijn zij gewoonlijk, dat kan niet worden tegengesproken. Maar zelfs dit in aanmerking geno men, blijft de legerverpleging een voorwerp van de meest dringende zorgen der militaire autoriteiten, en zij zal dit bij toeneming zijn wanneer het belang daaraan verbonden, alge- meener wordt gevoeld. De eenige privilegiën, aan vooraf gaande bekwaamheid en geoefend heid te hechten, kunnen zijn le. Ver korting van den diensttijd, of liever van den eersten oeleningstijd. Dat is billijk wie vóór hij op een school kornt zooveel heeft geleerd als men in een of twee klassen onderwijst, behoeft die klassen niet opnieuw te doorloopen. Hoe meer men zich toe legt op het verkrijgen van dit voor recht, en zoowel de steun van hoogerhand als de pogingen om militieplichtigen tot vrijwillige wapen oefeningen aan te sporen, waarbor gen dat deze regeling spoedig populair zal worden, des te meer zal men de nadeelen, aan het stelsel verbon den, zien verdwijnen. 2e. Uitzicht op promotie. Ook. dit is een natuurlijk gevolg van vervroegde militaire vor ming en daar een uitgebreider veld leger zoowel als een op betere leest geschoeide reserve een geschikt kader zullen behoeven, niet steeds uit vrij willigers tot de vereischte getalsterkte aan te vullen, ligt het in den aard der zaak dat elke aanmoediging tot vermeerdering van het getal der genen die zich vroeg en met ernst op hun militaire vorming toeleggen, voor het land goede vruchten moet dragen. TOESTAND DES KONINGS. De St.-Ct. van Woensdagavond meldt «Volgens verklaring van professor Ro- senstein en de geneesheeren des Koriings, is langzamen achteruitgang van den al- genieenen toestand van Zijne Majesteit, ook eene geringe toename der plaatse lijke ziekteverschijnselen waar te nemen." Overdracht van bet Koninklijk gezag. Eene overtalrijke menigte op al de tribunes der zaal van de Tweede Kamer was Woensdag namiddag aanwezig, ter bijwoning van de vereenigde zitting der Staten-Generaal die ten 2 ure in tegen woordigheid van alle Ministers gehouden wei d. Na de lezing van de notulen, sprak de Voorzitter, de heer Schimmelpenninck v. d. Oye: «Thans meen ik, hoe onnoemelijk zwaar het ook moge vallen, in overweging te moeten geven, dat de vergadering het volgende besluit neme: «De Staten-Generaal, in vereenigde vergadering, verklaren, dat het bij art. 38, le lid, der grondwet omschreven geval aanwezig is" (dat de Koning buiten staat is de regeering waar te nemen.") Dit besluit werd genomen met alge- rneene stemmen. Al de leden verhieven zich daarop van hunne zitplaatsen. De Voorzitter zeide daarop; De uitslag der stemming is, dat met eenparige stemmen is besloten: «De Staten-Generaal in vereenigde ver gadering, verklaren dat het in art. 38 1. al. der Grondwet omschreven geval aanwezig is." «Dit besluit, wel de meest bitter-smar- telijke beslissing, waartoe de Nederland- sche volksvertegenwoordiging kan ge roepen worden, zal op de bij de Grond wet voorgeschreven wijze worden afge kondigd. «Ik heb de eer aan de vergadering mede te deelen, dat van dit besluit ken nis zal worden gegeven aan den Raad van State en aan de hoofden van de mi- nisteriëele departementen, in rade ver- eenigd. «Met de bede; God behoede ons Ko ninklijk Huis, sluit ik de vergadering." Volgens artikel 45 der Grondwet zal nu het koninklijk gezag worden waarge nomen door den Raad van State, zoolang nog geen regent is benoemd. Binnen den tijd van eene maand na de aanvaarding der waarneming van het koninklijk ge zag is de Raad van State echter verplicht een wetsontwerp tot voorziening in het regentschap in te dienen. De St.-Ct. van Donderdag bevat in haar officieel gedeelte het volgende (Staatsblad N°. 33.) BESLUIT van de Staten-Generaal in vereenigde vergadering, van 3 April 1889, krachtens art. AO der Grondwet. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Overwegende, dat de Staten-Generaal heden in vereenigde vergadering hebben genomen het volgende besluit «De Staten-Generaal in veree- «nigde vergadering verklaien.dat «het in art. 38, 1ste lid, der «Grondwet omschreven geval «aanwezig is." Gezien art. 40 der Grondwet; Gelast, dat dit besluit, door plaatsing dezes in het Staatsblad, wordt afgekon digd. 's-Gravenhage, 3 April 1889. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, W. A. A. J. SCHIMMELPENNINCK VAN IlErt OYE. Uitgegeven den 3. April 1889. De Minister van Juslstie. RUIJS VAN BEERENRROEK. In de zitting der rechtbank te 'sGravenhage van Donderdag (ter be handeling der zaak de Rochernont-Ver- stege) is door hel O, M. voor den ge- pens. overste Verstege eene maand ge vangenisstraf gevorderd. Een ware geschiedenis uit Thüringen, DOOR ANDRÉ HUGO. 52) Verenasprak die weinige woorden met zulk eene welluidende stem en op zulk een toon, dat Arthur zich over die vein zerij verbaasde. «Wel, zij is ook tooneel- speelster geweest!" fluisterde zijn demon hem weder in 't oorl" Arthur's toestand verergerde. De zware kloppingen in 't hoofd namen meer en meer toe. Zwij gend ging hij naast zijn schijnbaar be zorgde vrouw en zij keerden huiswaarts. Het uur van middernacht was geslagen en de doffe toonen klonken in het oor van den nog wakenden Arthur. De zon derlingste plannen doorkruisten zijn hoofd, zijn goede en kwade genius voerden in zijn binnenste een hevigen strijdeinde lijk had zijn booze demon gezegevierd en stond het onwrikbaar bij hem vast dat Verena een trouwelooze gade was. Wel had zij zich nog niet kunnen rechtvaar digen, maar waartoe zou hier eene recht vaardiging anders hebben kunnen strek ken dan haar op nieuw met het masker der huichelarij te bedekken Een schrikkelijk plan was nu bij hem tot rijpheid gekomen. Thans zou hij het volvoeren. Zacht, als een panter, verhief hij zich van zijne legerstede, trok eenige kleeding- stukken aan, en trad naar zijn reiszak, waaruit hij een dolk nam dien hij uit de scheede trok. Het wapen dat hem had moeten beveiligen voor overal op reis, zou thans tot een ander vreeselijk doel worden gebruikt. Hij trad de slaapkamer binnen. Het matte lamplicht bescheen een vrou wenhoofd, dat door geen penseel eens schilders schooner had kunnen worden geteekend. Eenigszins zijwaarts gebogen, kwam het profiel van het gelaat in de witte kussens hoogst voordeelig uit. Daar enboven scheen het effen, zuiver voor hoofd op dat oogenblik door bijzondei liefelijke gedachten en droomen te wor den beziggehouden, want de kleine moDd trok zich saam tot een zoet lachje en de lippen openden zich om de woorden te fluisteren: «O, mijn teerbeminde!" Met somberen blik aanschouwde Arthur de schoone gestalte. Nog een oogenblik liet hij zijn oog met onzalig vuur op haar rusten, toen hief hij den scherpen dolk op en gaf een stoot in de richting van 't hart. Het was een schrikkelijk oogenblik. De jonge, schoone vrouw werd uit haar droomen opgewekt; het groote, sprekende oog rustte een oogenblik op haar echt genoot, zij strekte haar ronden zachten arm naar hem uit, toen slaakte zij plot seling een kreet, bracht haar hand aan haar hart en zonk achterover, terwijl haar bloed de kussens rood verwde. Arthur sidderde niet, maar zijn straks nog zoo schitterende oogen staarden dof en zonder glans naar haar die daar lag uitgestrekt. Met gebogen hoofd ging hij de deur uit en trad naar buiten op de veranda. Lang stond hij daai, naar het scheen in diep gepeins verzonken. Dit was echter geens zins het geval. Zwarte duisternis had zich van zijn ziel meester gemaakteen geest, een vreeselijke geest, de geest van den waanzin! In dezen toestand naderde hij, na den trap bij de veranda te zijn afgestegen, het achtergedeelte van den tuin, waar achter een zijtak der rievier stroomde. Een doffe val naar beneden, het boven komen van een licht voorwerp op den waterspiegel en er volgde eene doodelijke stilte, die alleen werd afgebroken door het plassen van water tegen den steenen dijk. XX. Kwade tijdingen. De chef der firma Maurits Falkening te Br zat alleen in zijn klein bureau naast het kantoor. Een zonnestraal, die langs den muur heengleed, verlichtte zijne gestalte. Waren het wederom belangrijke plannen, die den anders zoo ijverigen chef thans zoo onbewegelijk deed nederzitten, of waren het treurige herinneringen, treurige gedachten voor de toekomst? Ja, het waren de gebeurtenissen van de laatste dagen, die den geest van Mau rits Falkening bezig hielden. Hij zag naar de overzijde, naar de ledige plaats, waar nog eenige weken geleden de eenige vriend dien hij bezeten had, had gearbeid. De onbarmhartige dood had hem van zijne zijde weggerukt. De vriend was begra ven, zonder dat zijn mond zich nog een maal had geopend, zonder dat zijne oogen waren opgeslagen, orn hem, den chef en vriend, een vaarwel toeteroepen alvorens dit leven te verlaten. Toen hem de tij ding van den dood van Valerian gebracht werd, was diens lichaam reeds ijskoud. Vergeefs had Falkening zijn naam hon- derde malen uitgesproken, de doode bleef stom en koud. Toen was er een nieuw onweder over zijn hoofd losgebroken en had hem de vergankelijkheid van al het aaidsche doen zien. Denzelfden ochtend toen hij van de begrafenis van zijn viiend terugkeerde, bracht hem de telegraaf en later een brief van zijn zoon de tijding dat een aanzienlijk deel van zijn vermo gen te Parijs gestolen en niet gevonden was. Deze slag had hem den geldman, nog meer getroffen, dan het verlies van zijn eenigen vriend. Vele dagen hadden moeten verloopen eer hij voor de wereld althans weer eenigzins gerust kon ver schijnen, en toen klopte de Jobsbode op nieuw aan zijne deur. Het voor hem liggende geopende tele gram uit de Thuringsche residentie, de woonplaats van zijn zoon, berichtte hem dat deze doodelijk gekwetst in den tuin en zijne schoondochter in baar slaapka mer vermoord was gevonden. Maurits Falkening kon geen woorden vinden om aan zijn smartgevoel lucht te geven en geen tranen om zijn beklemd hart te verlichten. Des te meer leed hij inwendig. Die toestand duurde ongeveer een jaar lang. Geen helder denkbeeld schonk licht in de duisternis van zijn ziel. Plotseling stond hij op, keek een oogenblik hel venster uit en schelde een bediende. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1889 | | pagina 1