NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DE GELDKOFFER.
No. 32
Zaterdag 20 April 1889.
Achttiende jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Op Paschen.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AMEBSFOORTSCIE COURANT.
VOOR
Per 2 maanden 1.Franco per post door het geheele Eijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIE Ni
Van 16 regels 0,4^ iedere regel meer 5 Cent.
Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
„Een dorre Paasch" is een van
de ergste dingen, die onze akker-
bouwende landgenooten zich voor
stellen. En inderdaad, dat is ook erg.
Maar zouden er waarlijk veel men-
schen zijn, bij tvie dat eerste en
schoonste onzer lentefeesten geen en
kele hoogere gedachte wekt, voor
wie het dus wezenlijk dor is enkoud?
Zeker, de omstandigheden verschil
len als de tijden. liet eene jaar is
het vreemdsoortig gebruik, hetwelk
het Paaschfeest langs den kalender
heen en weer doet schuiven, oorzaak
dat een dikke winterjas als een hoogst
passend Paasch-cadcau beschouwd
kan worden, en het eer noodig is
een nieuwen vooraad cokes in te
slaan dan de kinderen blij te maken,
met het uitzicht op de eerste open
bare vertooning van hun nieuw voor
jaarspakje; een ander jaar worden
we voor deze bittere ironie dubbel
schadeloos gesteld, doordien de natuur
mede hoogtijd viert, en als het ware
plotseling al haar bekoorlijkheden
ten toon spreidt, om ons te bedwel
men en in verrukking te brengen.
Maar zóó bar kan liet niet zijn, of
er bloeit hier en daar wel een enkel
bloempje, zich schuchter aanmelden
de voor het feest, als de genoodigde
die er een gewetenszaak van zou
maken door zijn niet-verschijning het
programma in de war te sturen.
Zoo is het juist met ons. Onze
ontvankelijkheid voor verheven in
drukken is niet altijd dezelfde. Som
tijds stemt ons gemoed luide en
jubelend in met het koor dat daar
buiten in wijden omtrek wordt ver
nomen, en verbaast het ons niet in
ieder menschenhart gelijke vreugde
te ontwaren. Zich uitende in welwil
lende gevoelens en edele daden. Het
kan evenwel ook gebeuren, dat de
zorgen en bekommeringen des levens,
de strijd om het bestaan, de vrees
voor de toekomst, de angst voor mis
lukking eener onderneming, waarbij
voor ons veel op liet spel staat, het
aanhoudend turen op één punt van
waar een belangrijk wisseling in onzen
toestand wordt gewacht ons dermate
in beslag neemt, dat we oog, noch
hart hebben voor iets anders dan de
stoffelijke dingen, en men bijna aan
ons oor zou moeten schreeuwen ,,'t Is
Paschen!" om ons een onverschil
lig of afgetrokken„O ja, dat 's waar
ookte ontlokken. En toch zal er
ook dan iets hij ons wakker worden,
al ware 't slechts een flauwe herin
nering aan vroegere gelegenheden,
toen niemand 't ons behoefde te zeg
gen.
Gelukkig zij, voor wie het feest
meer is dan een onbestemde gedachte
aan een kort of lang verleden,
voor wie de bloemen mildeiijk bloeien
en wien de Paaschklokken als een
schoone muziek in de ooren klinken.
Hun zal het niet herhaald moeten
worden, dat Paschen, boven en be
halve de heteekenis, die sedert de
oudste tijden aan het voorjaarsfeest
werd gehecht, in de eerste en voor
naamste plaats is een godsdienstig
feest, dat het, zooal niet zijn ont
staan, dan zijn behoud en zijn toe
komst verschuldigd is aan de behoefte
aan godsdienst, overal gevoeld waar
menschen leven.
Ja maar, wordt er gezegd,
er is zoo ontzaggelijk veel verschil
van opvatting. Hoe is het mogelijk,
dat menschen, wier meeningen zoo
wijd uiteenloopen, omtrent den aard
der herinneringen, door het Paasch
feest in het leven geroepen,teza
men feest vieren alsof zij het volko
men met elkander eens zijn?
Dat verschil erkennen we en nemen
we aan als een noodzakelijkheidhet
komt zelfs niet bij ons op het te be
treuren. Maar dat men, in allen ernst
deze vraag stelt, dat is wel betreu
renswaard, want liet bewijst, dat
men niet verder durft doordringen
dan de oppervlakte der dingen. Is
dan de zaak waarvan voor het heil
der menschheid, voor haar samenwer
king ter bevordering van het goede,
voor de verwezenlijking harer idealen,
alles afhangf, of wij, een historische
of een symbolische heteekenis hech
ten aan de gewijde verhalen Wij
houden er van, waar te zijn, en ont
kennen geenszins dat voor deindivi-
dueele levensbeschouwing zulke vra
gen van groot gewicht zijnmaar
tevens meenen we beslist, dat voor
de practijk des levens, dat is voor
den nobelen strijd waartoe wij allen
zijn geroepen den strijd vóór liet
Godsrijk en tegen het égoïsme, de
volmaking, de breedere toepassing
van liet beginsel der liefde, dat voor
dat alles het eens noodige elders ligt.
Deze overtuiging, dat liefde het hoog
ste is, liefde tot God niet ais voor
waarde van geluk of louter als uit
drukking van vrees ot van dankbaar
heid, neen als het geluk zelf, en
geheel en al daarmede identiek,
dat in die liefde alie menscbenhar-
ten zich zullen vereenigen, alle men-
schenhanden elkander drukken, alle
menschelijke krachten elkander schra
gen zullen, deze overtuiging, stortte
de Grooie Voorganger in het hart
zijner tijdgenooten, die hem vervolg
den en doodden maar daarmede het
heilig beginsel, dat de menschheid
naar haar bestemming zou voeren,
niet konden vernietigen. Het trot
seert de boeien des grafs, het leeft,
het is opgestaan en zal nimmer be
zwijken.
Kunt gij u, gij die aan de dogma
tische geschilpunten al den ernst wijdt
dien zij verdienen, niet met elkander
vereenigen op den breeden grondslag
van deze schoone gedachte, en elkan
der niet vergunnen zich er het hart
aan te verkwikken? Dan zouden we
waarlijk moeten betwijfelen, of zij
reeds doorgedrongen is in uw gemoed,
en de onderstelling uitspreken, dat
de eereplaats onder de dingen, die
den inhoud vormen van uw godsdien
stig leven, niet is toegekend aan het
geen haar het meest waardig is.
Ziet eens in de groote menschen-
wereld, die we moeten helpen op
bouwen is ontzettend veel te doen.
Daarvoor is toewijding noodig on
zeer ernstige krachtsinspanning. Hoe
loonend de taak ook is voor hem die
er zich eenmaal aan heeft overgege
ven, zeer zeker is zij niet te volbren
gen zonder bezieling, en zonder dat
wij voelen, medearbeiders te hebben
die onze krachten vermenigvuldigen.
Is het dus niet heerlijk, dat er nu
en dan dagen aanbreken, waarin we
meer dan gewoonlijk gelegenheid
vinden ons te verheugen in het be
wustzijn van die taak, in het geluk
dat zij ons werd toevertrouwd,
en dus tegelijk ons af te vragen, in
hoeverre wij ons die opdracht waar
dig toonen?
Dat is het Paaschfeest. Het wekt
ons op uit den doodslaap van het
égoïsme en van de kleinzieligheid.
Het doet een lentezucht ons gemoed
verruimen, en liet openen voor edele
aandoeningen en mannelijke voorne
mens. Opgestaan, zoo roept het
ons toe, want kort is de dag en
grootsch de dagtaak. Twist niet over
dingen waarover gij het toch nooit
eens zult en ook niet behoeft te wor
den, maar werkt met gelijke toewij
ding om de waarde van uw geloofs-
meeningen te toetsen aan haar in
vloed op uw leven en haar uitwer
king op het heil uwer medemenschen.
Opgestaan, schudt af den sluimer
van traagheid en menschenvrees
krachtig de banier omhoog geheven,
omhoog vanwaar het licht u te-
genstraalt en de warmte u toevloeit
om het te deelen met al uw broeders
Hel aan het Loo aangeplakte bul
letin luidt als volgt:
De ziektetoestand van Z. M. den Ko
ning bleef de laatste dagen, naar omstan
digheden gunstiger.
De tekst van de Koninklijke Bood
schappen, ten geleide van wetsontwerpen,
aai
bij de Slaten-Generaal ingediend, luidt
thans
«Mijne Heeren I
In naam van Zijne Majesteit Willem
III, bij de gratie Gods Koning der Ne
derlanden, Prins van Oranje-Nassau,
Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz.,
enz.
De Raad van State, krachtens art. 45,
2o, der Grondwet, waarnemende het ko
ninklijk gezag,
Biedt u hiernevens ter overweging aan
een ontwerp van wet
De toelichtende memorie (en bijlagen)
die het wets-ontwerp vergezellen, bevatten
de gronden waarop het rust.
En hiermede, Mijne Heeren, beveelt de
Raad van State U in Godes heilige be
scherming.
's Gravenhage, den
De Vice-president van den Raad van
State.
van Reenen.
Heden deed de arrond. rechtbank
te 's Gravenhage uitspraak in de beken
de zaak Verstege-de Rochemont.
De beklaagde, de heer Verstege, was
niet ter terechtzitting tegenwoordig.
De rechtbank meenende, dat de ver
dediging' van bekl. en de omstandighe
den ter terechtzitting gebleken, niet kun
nen rechtvaardigen de vele beleedigende
uitdrukkingen, in de bekende brochure
vervat, en deze niet kunnen worden ver
klaard dan door de bepaalde bedoeling
om den heer R., te beleedigen, en zij dus
liet volledig overtuigend bewijs geleverd
acht, dat bekl. deze beleedigende uitdruk
king heeft geschreven en gepubliceerd
met het opzet om den heer de R. te be
leedigen en diens eer en goeden naam aan
te randen, zoodat deze feiten behooren te
worden gequalificeerd als het misdrijf van
eenvoudige beleediging, verklaarde den
bekl. schuldig aan de ten laste gelegde
en als bewezen aangenomen feiten, ople
verende het zooeven genoemde misdrijf
en veroordeelde hem tot betaling van eene
geldboete van f200 en in de kosten; ver
klaarde het meerdere den bekl. bij de acte
van dagvaarding ten laste gelegde, noch
wettig, noch overtuigend bewezen en sprak
hem daarvan vrij.
De heer J. T. Gerlings, lid van
het comité van bestuur der Nederl. Iu-
Een ware geschiedenis uit Thüringen,
door
AXDKÉ HUGO.
56) De oude knecht, die aan het familiegraf
wachtte, wilde Arthur in de diepte bege
leiden. Toen hij de valdeur ,die naar bene
den in de kamer des doods voerde, had
opengeslagen, volgde hij dien ongelukkige
die naar beneden steeg; maar Arthur
bemerkte het en maakte eene afwerende
beweging.
De dienaar bleef terug.
Slechts enkele trappen voerden naar
beneden in het gebied des doods. Een
graflucht vulde de ruimte, waarin het
daglicht door een tralievenster viel, dat
van boven was aangebracht. In het half
donker stonden daar de looden kisten.
Het geheim des doods staarde met holle
oogen den indringer aan.
Nu stond hij bij de lijkbaar van Verena.
Een ijskoude rilling beving hem. Deze
looden kist bevatte dan het stoffelijk om
hulsel van haar, die hij zoo grenzeloos
bemind had. De verdorde bloemen lagen
ordeloos aan beide zjjden van de kist,
waarop het deksel niet juist scheen te
passen.
«Verena," klonk het duidelijk over zijne
lippen, «Verena, mijn goede, brave
vrouw, o kondet gij nog eenmaal uwe
oogen openen om te zien hoe ik hier in
rouwe en boetvaardig nederlig en vol
vertwijfeling jammer, ween en klaag! O
dat uwe lippen zich nog eenmaal bewogen
om mij toetefluisteren «Arthur, ik vergeef
ul" Verena, stijg af uit de gewesten van
gelukzaligheid, waar gij als martelares in
helderen glans moet stralen of geef mij
een teeken, dat gij mij hoortArthur
zweeg. Doodelijke stilte heerschte in
't rond.
«Och dwaas, krankzinnige!" zuchtte
hij. )>Iloe kan ik verwachten, dat gij voor
mij, uwen moordenaar, kunt verschijnen,
den man, die zoo kortzichtig was, trouw
en opofferende liefde voor veinzerij aan
te zien Verena, Verena Gij waart schul
deloos Gij waart rein als een engel
Gij waart mijn deugdzame, brave vrouw
Verena, treed voor den troon van Hem
die het lot bestiert, en smeek hem, mij
wegteroepen uit dit jammerdal, dat voor
mij slechts een plaats van smart en pijn
zonder u kan zijn I Maar neen, dat
gaat niet!... Zonder verblijf, als vluchte
ling, moetik met het brandende Kaïnstee-
ken, als Ahasverus voortsnellen, gefolterd
en gepijnigd, onbekend en onbeweend,
totdat het hem eindelijk behage een perk
te stellen aan mijn lijden, aan mijn boe
tedoening, of totdat ik door daden de
schuld, die ik u misdeed, heb geboet. Ik
weet het, Verena, dat het zoo zijn moet;
ik wil ook alles met geduld verdragen,
totdat ik vergiffenis heb verkregen maar
bid voor mijn verloren ziel!
Door smart overweldigd steunde hij zijne
beide handen op de kist. Het deksel week
en viel krakend op den grond. Arthur
was in 'teerste oogenblik ontzet achter
uit gestort, doch trad spoedig nader. Het
toeval was zijn wensch voorgekomen, nu
verhinderde hem niets meer, Verena te
zien.
Hij zag op een schrikkelijke kreet
ontsnapte zijne lippen toen viel hij mach
teloos ter aarde.
Die harde gil van den ongelukkige was
niet alleen door den dienaar, maar ook
door zijn vader gehoord en beiden snelden
toe om hulp te verleenen. Door hun hulp
kwam Arthur weder tot zichzelven. Zijn
eerste vraag, toen hij de oogen opsloeg,
was
«Waar is Verena?"
Tevens wenkte hij naar de kist. Vader
en knecht keken in die richting.
De kist was ledig.
De knecht werd doodsbleek, zijn tan
den klapperden, zijne knieën knikten.
«Wat is dat?" vroeg Falkening.
«Ik weet het niet," antwoordde de
knecht.
«Waar is Verena?" herhaalde Arthur
intusschen zijn vraag met luide stem,
terwijl hij zich ophief en zijn vader van
zich afstiet, die hem zoolang in zijn arrnen
had gehouden. «Waar is Verena?" Vader
waar is mijn vrouw?"
«Het graf heeft zijn offer niet behou
den," stotterde de oude man.
«Wat is hier voorgevallen?" kreet Ar
thur uit.
Zijne blikken zweefden door de donkere
ruimte om eenige opheldering te zoeken,
maar ontwaarde niets, dan in den achter
grond de donkere schaduwen van de
ijzeren traliën. Op den grond glinsterde
het looden deksel van de kist, beschenen
door het zwakke daglicht. Arthur's oogen
schenen het te willen doorboren, daar
ontdekte hij dat er letters in gegrift
waren. Hij boog zich er over heen en een
oogenblik later schalde bet van zijne lip
pen«Zij leeft!"
Niet zonder beven hoorde de Oude Fal
kening dien kreet, hij boog zich eveneens
over het deksel heen. Met een scherp in
strument ingesneden, stonden daar de
woorden
«Arthur, ik leef, maar ben voor u dood,
Eeuwig zal ik u beweenen. Verena."
De oude man staarde die bcteekenis-
volle woorden aan en als een echo, her
haalde hij zacht de woorden zijns zoons:
«Zij leeft!"
Arthur was op zijne knieën gezonken
en drukte zijn gloeiend voorhoofd op het
lood. Zijn vader, die langzamerhand tot
zichzelven kwam, achtte het met het oog
op de toestand van zijn zoon in de eerste
plaats noodig, dat deze den kelder verliet.
Toen hij Arthur evenwel ophief, diens
hand vatte en hem met zacht geweld de
trappen wilde opvoeren, verzette zijn zoon
zich met kracht daartegen.
«Neen, vader neen! Voer mij niet weg.
Ik blijf hier wat moet ik daar builen
doen in een wereld, waarvan ik walg?
Deze plaats biedt mij een heilig, rustig
toevluchtsoord aan, hier omzweeft mij de
geest mijner moeder, die haar kind zal
beschermen."
(Wordt vervolgd.)