NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad ÖE ERFGOEDBEIITTER, UTRECHT EN GELDERLAND. No. 54. Zaterdag 6 Juli 1889. Achttiende jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG. advertentien: Beroepskeuze. BINNENLAND. Feuilleton. AMEBSFOORTSCHE COURANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per poet door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Dezer dagen las men in de nieuws bladen, dat het Italiaansch gouver nement eene oproeping had gedaan voor de vervulling van eenige onder geschikte betrekkingen hij de poste rijen. Niet minder dan 1100 ver zoekschriften kwamen in, waaronder 200 van gegradueerden aan een universiteit. Die heeren dongen mede naar het ambt van brievenbesteller zeker een uiterst nuttigen werkkring, maar die toch stellig niet beantwoord aan de verwachtingen, waarmede zij den academischen loopbaan betre den zullen hebben. We kunnen ons bijna niet ver beelden, dat dit bericht waarheid bevat: niettemin kan er wel eenige grond van waarheid in liggen. Het wijst dan op iets zeer abnormaals in den toestand van het land zelfim mers, zou men, als alles daar was zooals het zijn moest, van die weten schappelijke krachten geen ander ge bruik kunnen maken dan ze doelloos te laten verwaarloozen Italië is groote mogendheid in wording, koloniale mogendheid in afwachting; het legt alles ten koste aan versterking en uitbreiding van militair vermogen en aan vestiging van zijn heerschappij in streken waar zelfs de negers ter nauwernood kunnen levenmaar al leen om vele zijner steden minder toegankelijk voor besmettelijkeziekten te maken, zou het nog wel eenige honderden ingenieurs en geneesheeren kunnen gebruiken. Daar is evenwel geen geld voor: de drukkende belas tingen, die zelfs, het grootste deel van de landbouwwinsten verslinden, wor den nagenoeg uitsluitend voor mili taire doeleinden aangewend. Nu zegge men niet, dat de boven bedoelde heeren misschien gegradu eerden zijn van den kouden grond. In Italië staat de beoefening der we tenschappen op een hoog standpunt, en men kan er wel op aan, dat een academisch diplomadaar een waarborg is van flinke studie. En toch Men beweert, dat niet in Italië alleen het gevaar dreigt voor het ont staan van een wetenschappelijk pro letariaat: dat met name in Rusland en in Duitschland evenzeer het aan bod de vraag verre overtreft. Indien dit zoo is, kan men dat gevaar voor al niet licht achten; menschen, die naijverige-inspanningtoch huncarriëre missen, niet door eigen schuld maar wegens gebrek aan gelegenheid om van de verkregen kundigheden partij te trekken, zijn natuurlijk ontevreden, en dit gevoel openbaart zich dan niet zelden in pogingen tot omver werping van de orde, ten einde een in alle geval slechte kans misschien te verbeteren. Een aantal dergenen, die er hun werk van maken eenvou dige arbeiders door middel van allerlei drogredenen tot verzet aan te sporen, hebben alleen daarom een vijandige houding tegen de maatschappij aan genomen, omdat deze niet in staat is, voor hen persoonlijk datgene te zijn wat van haar wordt verlangd. Met Russisch nihilisme vult zijn ge lederen aan uit de rijen der gewezen studenten, die teleurgesteld in hun uitzichten wegens den te grooten toevloed, het ten slotte over een anderen boeg gaan wenden. Wanneer wij, in ons kalme Neder land, waar de bedenkelijke verschijn selen die elders worden waargeno men doorgaans slechts in geringe mate zichtbaar zijn, over deze din gen spreken, dan zijn we gewoon er eenige wenken en waarschuwingen aan te ontleenen. Onze inrichtingen van hooger onderwijs zijn niet zoo gemakkelijk toegankelijk als in andere landen; er zijn degelijke voorberei dende studiën noodig, terwijl boven dien de financieële eischen niet ge ring zijn. Niettemin is er ook in ons vaderland een vrij talrijke klasse van burgers, die, zoo de mogelijkheid niet geheel ontbreekt, voor hun zonen een wetenschappelijke opleiding beschou wen als het ideaal eerier goede toe komst. Zoodra dus de leeftijd is be reikt, waarop van een beroepskeuze sprake kan zijn, gaat men zorgvuldig na of de knaap ook bij geval geest vermogens genoeg bezit om met de studie een proef te wagen; en daar natuurlijk het ouderlijk oog lichtelijk voor genialiteit aanziet wat, goed be schouwd, weinig meer is dan een be wijs van heel gewone gaven, is de rekening spoedig opgemaakt. Naar mate de geldmiddelen reiken, wordt de jongen, die bij geschikte leiding en eenige opoffering van den kant der ouders een voortreffelijk ambachts man zou worden, of in handel of nijverheid een voor hem passenden werkkring zou kunnen vinden voor het onderwijs bestemd of naar een gymnasium gezonden. De mislukkin gen, die men alzoo moedwillig uit lokt, zijn vele; en menig geval is aan te wijzen, waarin aan hopelooze proefnemingen met allerlei inpomp systemen de beste jaren worden ver morst, die bij een geschikter beroeps keuze rijke vruchten zouden opleveren. Voor tal van ouders is, wij weten het, de vraag: Wat zal mijn jongen worden? uiterst moeielijk te beant woorden, omdat men slechts in enkele gevallen sporen van een bepaalden aanleg kan ontwaren. Meestal beslis sen allerlei omstandigheden van bloot toevalligen aard, of, als misschien het kind van een duidelijke voorliefde heeft doen blijken, komt deze soms niet met de plannen en inzichten der ouders overeen, zoodat men het maar raadzaam oordeelt een anderen weg in te slaan. We zijn niet genoeg doordrongen van het denkbeeld, dat wie een helder hoofd en een paar rappe handen heeft, die beide op tal van manieren kan aanwenden om zich een behoorlijk aandeel in de maatschappelijke voordeelen te ver schaffen; in den regel kijken wij te veel op één punt, en zien dan niet dat het levensgeluk niet aan een en kele werkkring is verbonden. Dubbel noodlottig wordt de dwaling, wan neer men een jongen, die in zijn handen een middel bezit om den kamp des levens met goed gevolg te strijden, dwingt deze vermogens te laten rusten en daarentegen de minder gereede krachten der herse nen te ontwikkelendaardoor worden die menigte tobbers gevormd, die op een geringe hoogte blijven stil staan en dan natuurlijk in de on gunstige conditie geraken. Daarom, ouders die u voor dit gewichtig vraag stuk geplaatst ziet, overlegt met ernst en nauwgezetheid, en laat u niet door schijn verblindenwant zoodoende speelt gij een gevaarlijk spel, waar van het levensgeluk van uw zoon de inzet is. Ter zake van ernstige beleediging van Z. M. den Koning is door de politie te Veenendaal proces-verbaal opgemaakt tegen den aldaar vertoevenden W. S. Boers, een socialist, afkomstig uit Tiel. Toen de man uit voorloopige hechtenis was ontslagen, dreef hem een massa volk onder het zingen van anti-socialis tische liederen het dorp uit. N. R. Ct. Door den Nederl. Schuiterijkader- bond zijn in November 1888 twee prijs vragen uitgeschreven. Op prijsvraag A: «Welke zijn de ver plichtingen tijdens eene mobilisatie voor den adjudant-onderofficier en den serge ant-majoor der schutterij," zijn vier ant woorden ingekomen, waarvan bekroond zijn: 1". het antwoord Mobiel, vervaar digd door den adj.-ond. J. H. G. Weyland uit Amsterdam (verguld-zilveren draagme- daille met diploma); 2°. het antwoord Libertas vita carior, vervaardigd door den serg.-maj. J. J. van Wijk Rz. te Amster dam (zilveren draagmedaille met diploma). Op prijsvraag B«Schets de gedrags lijn, welke een kaderlid der schutterij in de onderstaande gevallen moet volgen, opdat hij zijne uniform met eere drage,' zijn insgelijks vier antwoorden ingeko men, waarvan bekroond is het antwoord Aanhouden doet xoinnen, vervaardigd door den sergeant J. H. Bijning te 's-Hage (verguld-zilveren medaille met diploma). De tweede medaille voor deze vraag kon niet worden toegekend. Deze medailles zullen op de te Haarlem te houden algemeene vergadering (28 Juli e. k.) worden uitgereikt. De jury bestond uit de heeren A. M. Tromp van Holst, maj.-comm. der dd. schutterij te Amersfoort; J. A. Jochems, kapitein-adjudant der Amsterdamsche schutterij, en C. de Wit, kapitein der veld-artillerie en redacteur van het Mili tair Blad te 's-Hage. De directeur van de inrichting tot verpleging van lijders aan vallende ziekte te Haarlem heeft van N. N., te H., eene gift ontvangen van f 5,000. Te Hoofddorp en omstreken heerscht groot gebrek aan drinkwater (regenwa ter). Nog slechts enkelen hebben een geringe hoeveelheid door het lange staan is dit echter ook alles behalve lekker. Velen moeten reeds tot -het water uit de vaart, door ijzerchlorid eenigszins gezuiverd, hun toevlucht nemen, welk water anders totaal ondrinkbaar, maar nu een weinig beter is, doordal zeer veel water in den polder is binnengelaten. Met groot verlangen wordt naar een paar dagen regen uitgezien. Een buitje van eenige uren helpt niet noemenswaard. Naar de Leid. Crt. verneemt is een jongen te Leiden, die zich wat al te veel baadde men zeide drie malen per dag ten gevolge daarvan aan koliek overle den. Te Made, bij Breda, is deze week de bliksem geslagen in het huis van den herbergier Melissen, terwijl deze met zijne kinderen en een bezoeker in de gelagka mer zat. Alles werd daar letterlijk vernield, zonder brand te veroorzaken. De herber gier en een in de wieg liggend kind vielen bewusteloos neer, doch kwamen spoedig weder bij. De bezoeker zat voor het geopende raam de courant te lezen, die geheel stuk geslagen werd hij zelf bekwam geen letsel. Over het gevecht, den 8sten Mei te Edi geleverd, schrijft de Atjeh-corres- pondent van de Loc. nog het volgende EEN VERHAAL DOOR GHST A AF NIERITZ. 6) Hoe? 't Is niet mogelijk Gij schertst, Bertha," klonk het van alle kanten. «Hij is mijn neef mijn stiefneef!" herhaalde Bertha met nadruk. «Mijn vader heeft een jongeren broeder van de tweede vrouw van mijn grootvader, die als kapitein van zijn pensioen in de provincie leeft. Diens eenigen zoon, Hans baron van Durrenstein, een bekwaam landhuishoudkundige, heeft papa hier laten komen om zijn goederen te be stieren, ten einde zijn onbemiddelden stiefbroeder wat te verlichten en om daarenboven een beter toezicht over het dienstpersoneel te hebben." «En dat laatste doet de jonge heer dan ook in den ruimsten omvang," sprak freule Pauline, «Verbeeld u eens, ver leden week komt Hans baron van Dur renstein 's morgens vroeg om vier uur in den koestal, leest de luie meiden geducht de les, gaat op eer. houten bankje zitten naast de eerste de beste koe en melkt met zijn eigen, adellijke handen een melkemmer vol «Is 't mogelijk Vreeselijk Ik schrik er van 't Is ongehoordriepen de meis jes in koor. «Toen ik mijn achterneef het onwel voeglijke van zijn handelwijs voor oogen hield," zoo ging de spreekster voort, «beschuldigt hij mij lachend van iets veel ergers, dat ik in 't geheel niet kan zeggen. Luister verder. Eergisteren mor gen in de vroegte rijdt onze melkver koopster met de kannen naar de stad. Juist toen zij de poort wil ingaan, wie komt daar als uit de lucht gevallen Onze achterneef Hans met een ander persoon die een weegschaal met gewich ten en een nieuw uitgevonden werktuig, een melkmeter, draagt. Ieder stuk boter wordt nauwkeurig gewogen en de inhoud van ieder vat of kruik room en melk gemeten. Hier mocht men wel zeggen Mene, mene, tekel upharsin, gij zijt ge wogen en te licht bevonden, hetgeen ook bij de meeste stukken boter't geval was, maar 't verschilde toch niet meer dan een paar lood. De room, zoowel als de melk, had uit de beek op half weg van de stad een doop ontvangen, die de hoeveelheid eenige kannen ver meerderde, maar de hoedanigheid daar entegen zeer verminderde. Het einde was dat de melkverkoopster werd weggestuurd evenals de melkmeid, en dat ook de huishoudster zich niet meer zeker voelt. Sedert dien tijd wordt mijn achterneef gevreesd als een bullebak." «Hij zal zich tegenover ons toch niet zoo aanstellen vroeg Madeleine. «Wie weet," hernam Pauline, «of hij zich wel eens laat voorstellen. Hij is boos op mij en Bertha en eet daarom op zijn kamer." «Hij komt naar ons toe boe Ik ben bang Toe, Pauline verschuil ons toch riepen allen door elkander. «Mijn neef, de tegenwoordige directeur van mijn goed, Hans baron van Durren stein," zoo stelde de kamerheer den jonger, man aan de dames voor. «Freule van Neschwitz, freule van Hagendorf, freule van Gelenau en hier de drie gratiën, de gezusters van Gumpendorf," voegde de kamerheer er bij met ophel dering aan Hans. Deze maakte eene minzame, beleefde buiging en zeide lachend: «Ik ben zeer verheugd, dames, de kennismaking met u te kunnen hernieuwen, die ik zoo ge lukkig was een dag of twaalf geleden in den spoortrein aan te knoopen." «Dat is niet mogelijk," klonk het van verscheidene kanten, «wij hebben al sedert veel langer tijd geen voet in den spoortrein gezet." «Ik wil u gaarne gelooven," hernam Hans, «maar ik verzoek u ook mij te gelooven. Hoe zou ik anders kunnen weten dat gij, freule, bij uw voornaam Rosa, gij Madeleine, gij Eugenie en gij Mina heet?" «Dat is een raadsel," riep het boven genoemde klaverblad van vieren, waarvan wij gaarne de oplossing zouden weten." «Gij hebt toch zeker wel eens van somnambulisme gehoord, volgens hetwelk eene gemeenschap des geestes met men- schelijke wezens mogelijk is, die ver van ons verwijderd zijn. In zulk eene ge meenschap stond ik met u, toen ik twaalf dagen geleden in den spoortrein naar mijne nieuwe bestemming stoomde. Mijn hart was beklemd en ik dacht aan de toekomst en aan de ontvangst, die ik hier zou vinden. Daar ontrolde zich voor mijn innerlijk oog een beeld, dat de trouwste copie van het tegenwoordige is. In een tuin, die in alle bijzonder heden op dezen geleek, zag ik een kring van de liefelijkste meisjesgestalten, die ik allen bij hare namen hoorde noemen, en ik prentte mij haar bevallige trek ken zoo vast en nauwkeurig in 't ge heugen, dat ik ze nooit meer kon ver geten. Het beeld verdween, maar be daarder, met verlicht hart zette ik mijn reis voort." «Dat is meer dan verwonderlijk merkte freule Madeleine aan. Een der dames van Gumpendorf echter sprak schertsend tot Hans«Maar waarom, mijnheer de Ziener, hebt u onze voorna men niet genoemd Behoorden wij mis schien niet tot den krans van liefelijke meisjesgestalten?" «Gij hebt 't geraden, freule," antwoord de Hans. «Het schoone klaverblad van zusters ontbrak wel is waar niet, maar zij verschenen mij als de godinnen Juno, Minerva en Venus, en ik arme Paris, ik stond in twijfel aan wie van haar ik den gouden appel der Hesperiden zou schenken. Ach, was er toch maar eene Helena onder haar, die mij armen Paris uit de onze kerheid redde zonder hem echter in een bloedigen krijg te wikkelen." «Gij heb 't juist getroffen, mijnheer de directeur 1" riep Paulina lachend, «de vraagster heet werkelijk Helena." Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1889 | | pagina 1