NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
ÖE ERFGOEDBEZITTER,
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 58.
Zaterdag 20 Juli 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Vacantie.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AMEBSFOORTSCHE COVBANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Vuil 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Hij is weer daar, de welaangena
me tijd, naar welken zoovele jeugdige
harten met verlangen hebben gehaakt,
en die ook een niet gering aantal
volwassenen hoogst welkom is Ilij is
weer daar, en de ijverige bevolking
onzer schoollokalen spoedt zich naai'
buiten, in de ruimte, om de volle
vrijheid te gaan genieten, of snelt
vol vreugde naar station en stoom
bootsteiger, ten einde zoo ras moge
lijk het ouderlijk huis, 't welk men
voor eenige maanden, misschien voor
nog veel langer, vaarwel heeft moe
ten zeggen, weder op te zoeken.
Aan onderscheiden stations ziet
men groepen familieleden geschaard
om den zoon af te wachten, wiens
tijdelijk verblijf onder het oude dak
weer de gansche huishoudelijke orde
zoo niet in de war sturen, dan toch
met ernstige gevaren bedreigen zal.
Zeker, 't was in 't begin erg stil toen
dat woelig heerschap pas weg was:
men moest aan zijn afwezigheid ge-
gewend raken. Thans zal hij, men
behoeft er niet aan te twijfelen, wel
toonen dat hij zijn vroegere luidruch
tigheid nog geenszins heeft afgelegd.
Reeds was het bericht van zijn wel
geslaagd overgangsexamen per tele
graaf gekomen, en men is nu nog
maar nieuwsgierig, hoe hij er uit zal
zien of hij alweer gegroeid is.
Daar stormt de trein het station
binnen, nog weinige oogenblik-
ken, en de armen eener gelükkige
moeder omklemmen den guitigste der
gymnasiasten.
Doch ook voor de kinderen die
zich in de lagere sfeeren van ons
volksonderwijs bewegen, heeft het
woord «vacantie" een tooverachtigen
klank, 't Is iets heerlijks zoo een tijd
lang ontheven te zijn van de dage-
lijksche verplichtingen, waaraan ja,
wel zonder tegenspartelen werd vol
daan omdat men niet beter weet of
het behoort zoo, maar die toch ook
hun eentonige zijde hebben, zoodat
eenige afwisseling op de meest radi
cale wijze, dat is dan geheele ont
heffing, niet anders dan aangenaam
kan zijn. In den regel overtreft de
voorsmaak het genot zelf. Vooral
wanneer er aan de vacantie geen
uitstapjes zijn verbonden die er de
eigenlijke bekoring van zijn; niette
min levert de vrijheid, die de jeugd
geniet, en waarvan zij gebruik kan
maken voor allerlei doeleinden waar
aan gedurende de schooldagen niet
te denken viel, zooveel genoegens op,
dat men de uren van verveling, die
er onafscheidelijk aan verbonden zijn,
gaarne op den koop toe neemt.
Er zijn ouders, die de gedachte
aan vacantie nu juist niet altijd vroo-
lijk stemt. Niet dat zij hun kinderen
het genot misgunnen: integendeel,
stond het in hun macht, zij zouden
al die vrije dagen wel willen aan
wenden om ze vreugd te verschaffen.
Maar dat is juist de groote moeielijk-
heidzelf verplicht om door aanhou
denden arbeid in liet onderhoud van
hun gezin te voorzien, is het hun
niet mogelijk zich met de kinderen
veel bezig te houden, en dezen zijn
dus veeltijds aan zichzelf overgelaten,
missen, gedurende de uren dat men
ze onder gewone omstandigheden
veilig weet, het noodig toezicht.
Inderdaad is dat een schaduwzijde
van de zaak, dit evenwel niet is weg
te nemen. Zou men daarom maar
wenschen, voor die kinderen de va
cantie afgeschaft te zien
Wij deelen dien wensch in geen
geval. Het is goed dat er eens tijden
in het jaar komen, waarin de ouders
geheel alleen voor de opvoeding van
hun kinderen hebben te zorgen. Men
is zoo gewoon dat alles maar op de
rekening van de school te schuiven
deze moet niet alleen voor de ont
wikkeling der verstandelijke vermo
gens zorgen door en onder het aan
brengen van nuttige kennis, maar
ook en in de eerste plaats de karak
tervorming voor haar verantwoording
nemen. Voor zooverre haar krachten
en de middelen waarover men haar
de beschikking geeft reiken, wijst zij
dat belangrijkste deel van haar roe
ping volstrekt niet van de hand, doch
met nadrukkelijke verzekering dat
zij niet uitsluitend aansprakelijk wil
gesteld zijn voor de uitkomsten van
dezen arbeid, aangezien zij slechts
kan aanvullen wat het huisgezin en
de gewone omgeving van het kind
bewerken. Is het nu niet goed, dat
de kinderen een poos geheel buiten
den invloed en de inwerking van de
school zijn geplaatst, zoodat de ouders
wel genoodzaakt zijn hen wat nauw
keuriger dan gewoonlijk waar te ne
men, en in de vrijheid zelve, die de
kinderen genieten, een goede gelegen
heid vinden, om eens precies te we
ten te komen »wat er eigenlijk in
zit?" Daarenboven, het gebeurt soms,
dat de onderwijzers eenige reden tot
klagen hebben aangaande de mede
werking die zij van de ouders onder
vinden; sommigen schijnen de school
zóowat te beschouwen als een nood
zakelijk kwaad, en meten hun inge
nomenheid met de instelling en hun
achtig voor de personen die er in
werkzaam zijn naar die opvatting af.
Welnu, voor dezen is de vacantie een
leertijd; zij kunnen eens zien, dat
het niet zoo heel gemakkelijk is, de
jeugd binnen de grenzen van plicht
en onder den indruk van betamelijk
heid te houden, dat er heel wat
aan vast is, van die kinderen men-
schen te maken.
'Voor hen, die onderwijzen, is de
vacantietijd een verpoozing en ver
frissing, die nieuwe krachten geeft
om straks de taak weer voort te zet
ten. Eindelijk gezegd zouden wij wel
wenschen dat ieder die arbeidt, in de
zomermaanden eens vacantie kon heb
ben, al ware het slechts voor eenige
dagen, natuurlijk met behoud van in
komsten. Het is zoo goed, eens ge
heel zichzelf te mogen zijn, onbelem
merd over eigen doen en laten te
kunnen beschikken, en wezenlijk, de
som van arbeid, in een jaar verricht
zou er niet minder om worden. Maar
helaas, de maatschappelijke arbeids
verdeling houdt met dien wensch,
we zouden bijna zeggen rnet die be
hoefte, geen rekening, en we zullen
daarin moeten berusten, zonder de
gelukkigen te benijden die in gun
stiger omstandigheden verkeeren. Ook
de mannen van de pers behooren tot
die werkpaarden der samenleving,
voor wie de vacantie zelf vermeerde
ring van arbeid geeft, omdat het
nieuws dan schaarsch wordt en zij
aan hun verbeeldingskracht hooger
eischen moeten stellen, tenzij het
voorbeeld, door een xVmerikaansch
blad gegevendrie pagina's wit en
op de eerste met groote letters;
»Wij nemen twee maanden vacantie
hier navolging mocht vinden. Voor
alsnog bespeurden we daarvan niets,
en we willen de eerste niet zijn.
Naar de P. G. C. verneemt, zal de
Zeevaartschool te Groningen, gesteund
door een aanzienlijk rijkssubsidie, geheel
gereorganiseerd en belangrijk uitgebreid
worden, en reeds in September e. k.,
voorzien van voldoend onderwijzend per
soneel, hare lokalen openen voor hen,
die zich wenschen voor te bereiden voor
de verschillende rangen vnn stuurlieden
bij de groote en kleine zeil- en stoom
vaart.
Met goedkeuring van den minister van
binnenlandsche zaken is tot directeur be
noemd de heer P. G. Waterborg, die
zich met het onderwijs der theoretische
zeevaartkunde en aanverwante vakken
zal blijven belasten. Verder zijn benoemd
tot leeraar in de wiskunde, tevens be
last met het onderwijs in de stoomwerk
tuigkunde, de heer W. Noorduyn te
Gorinchem, gepensionneerd luitenant ter
zee 1ste klasse; voor practische zeevaart
kunde en scheepsbouw, de heer F. de
Both, rustend gezagvoerder en haven
meester te Groningen, en voor het on
derwijs in de Engelsche taal de heer
J. G. de Vries, hoofdonderwijzer aan het
Instituut voor doofstommen te Groningen.
De Avondpost verneemt, dat de heer
Salverda de Grave, doctor in de letteren, te
's-Hage, is belast met het onderwijzen
van II. K. H. prinses Wilhelmina in de
Fransche taal- en letterkunde.
Uit Den Haag wordt aan de Times
gemeld, dat generaal Grant Wilson, een
bekend Amerikaansch letterkundige, op
het oogenblik in ons land bezig met
archeologische onderzoekingen betreffende
zijne in 1642 naar Amerika overgekomen
voorouders, in het huisarchief eener Am-
sterdamsche familie de oorspronkelijke
koopakte gevonden heeft, waarbij de
West-Indische Compagnie in het jaar
1626 het eiland Manhattam in eigendom
verkreeg voor de som van 24 dollars.
Generaal Grant hoopt die akte te kunnen
koopen, ter bewaring in het stads- of
staatsarchief van New-York. Bij het be
richt wordt eene berekening gevoegd,
volgens welke de oorspronkelijke koop
som, met interest op interest berekend,
thans een kapitaal van 2,178,000 pd. st.
zou geworden zijn. In werkelijkheid is
echter deze som slechts een klein deel
van de waarde, die de ruim 11,000 acres
grond, waarop de stad New-York verre
zen is, vertegenwoordigen.
De Avondpost verneemt, dat bij de
regeering officieel bericht is ingekomen,
dat de conferentie ter vaststelling eener
internationale arbeidsregeling, die in
September te Bern zou plaats hebben is
uitgesteld tot het aanstaande voorjaar.
De comm. v. pol. te Harderwijk
verzoekt opsporing en zoo daartoe termen
zijn, aanhouding en opzending van een
persoon zich noemende Pincus Hesensnee,
21 jaar, leeraar, komende van Jeruzalem,
die zich onder den naam Pincus Rozen-
zweig, vooral bij predikanten vervoegt
en hunne hulp verzoekt om zich naar
Londen te kunnen begeven, ten einde
aldaar een seminarie te bezoeken, waar
toe hij, als bekeerd Israëliet door zijne
vroegere geloofsgenooten verstooten, als
het waie gedwongen wordt. Hij reist in
gezelschap van Abraham Geraads (zich
dus noemende), 15 jaar, kleermaker, ko
mende van Besaene (Polen) die voorgeeft
naar Groningen te gaan, alwaar zijn
broeder woont.
Een ongelukkig gezin is wel dat
EEN YERHAAL
DOOR
GISTAIF BTIERITZ.
10) «Moet dan de satan dien duivelschen
baron overal heen brengen waar hij niet
behoort'? bromde hij. «Hij heeft me al
bestolen van den winstgevenden handel
met de houtkoopers en van ieder ander
klein winstje, dat ik zoo reis bij waar
nam, en nu zal ik ook de paar ellendige
guldens van de poeliers en wildkoopers
missen Ik wou dat je al was waar de
peper groeit en dat je tien ellen onder
den grond zat, ellendeling daar je bent!"
Intusschen werden op het kasteel alle
toebereidselen gemaakt tot ontvangst der
jachtgasten. De logeerkamers werden ge
lucht, schoon gemaakt, gemakkelijk inge
richt, de bedden verschoond, keuken en
kelders gevuld, de zilveren kandelaars
met waskaarsen, de lampen van allerlei
soort met versche olie en nieuwe pitten
voorzien en zelfs voor het logies der
vreemde bedienden gezorgd.
De eerste vreemde gast, die in den
morgen van den bepaalden dag het slot
plein kwam binnen rijden, was een jong
mensch, slank en statig van voorkomen.
Een ruk aan den teugel en zijn dampend
ros, een prachtige hengst, stond als een
muur. Onder 't afstijgen riep hij Hans,
die in de nabijheid bezig was met het
nauwkeurig onderzoek van een nieuw
rijtuig, de bevelende woorden toe
«Heidaar, goede vriend I houd eens
eventjes mijn paard vast I Mijn knecht
zal zoo dadelijk komen."
Hans hield zich alsof die woorden hem
niet raakten, en bleef met den rug naar
den vreemdeling gekeerd, aan zijne bezig
heid. Deze riep daarop met forsche stem
«Heidaar! man met de bruine jas! Loop
een eindje op met mijn dampend
paard
Nu draaide Hans zich om en liep den
vreemdeling tegemoet, «Ik dacht niet,"
zeide hij, «dat ge mij riept, goede vriend.
Als ik met uw paard moet oploopen, dan
is dat een bevel, en daarom doe ik
't juist niet. Iets anders zou 'tzijn als
ge 't mij beleefd hadt verzocht, dan zou
ik wel zoo bereidwillig voor u willen
zijn."
«Hoe heeten wij wie zijn we dan
eigenlijk vroeg de vreemdeling verbaasd.
«Hoe kan ik weten hoe gij heet en
wie gij zijt, man in den groenen jagers-
rok hernam Hans.
Toen de vreemdeling den baron wat
nauwlettender opnam, bespeurde hij wel
dra dat hij zich had vergist.
«Vergeef mij mijne overijling," sprak
hij beleefd, terwijl hij zijn hoed afnam.
«Met wien heb ik de eer te spreken?"
«Ik heet Hans, baron van Durrenstein,
en ben directeur over de goederen van
mijn oom, den kamerheer van Durren
stein." hernam Hans lachend en met eene
lichte buiging.
De vreemdeling beantwoordde die en
herhaalde zijn dringende bede om ver
schooning voor zijn onvergeeflijken mis
slag. «Ik heb u met «goeden vriend"
aangesproken," zeide hij. «Laat ons dat
zijn. Uw open gelaat en uw edel voor
komen zijn mij een waarborg dat ik een
goeden ruil doe. Of zijt gij soms van plan
de u toegevoegde beleediging door eene
uitdaging op pistool, sabel of degen te
wreken? Ik zou daar nu wel niet bang
voor zijn, maar ik zou 't toch liever in
der minne willen schikken."
«Ik ben geen voorvechter," lachte
Hans, «die bloedig wraak neemt over een
klein misverstand. Ook uw uiterlijk boe
zemt mij zooveel vertrouwen in, dat ik
volgaarne de mij aangeboden vriendschap
aanneem. Alleen zou ik nog wenschen
te weten, wien ik de vriendschapshand
toereik."
«Ik ben geheel van mijn stuk gebracht
door mijn dwaze handelwijs," hernam
de vreemdeling, terwijl hij zich met de
vlakke hand voor 't hoofd sloeg. «Ik ben
Arno, baron van Audigast. Daar komt
mijn rijknecht al aan, daar is hij!"
Hij wierp hem de teugels toe, legde
zijn rechterarm in dien van zijn zoo schie
lijk gewonnen vriend en wandelde met
hem naar het kasteel.
«Wat zien mijne oogen riep Paulina,
die uit het venster het vriendenpaar zag
aankomen. «Onze Har.s arm in arm met
den trotschen Audigast Ze zijn zoo ver
trouwelijk met elkander alsof ze elkaar
al jaar en dag kenden. Hoe is dat mo
gelijk En waarom heeft Hans nooit een
woord van Audigast gesproken?"
«Aan wien van heiden zoudt gij de
voorkeur geven, Pauline vroeg Bertha.
«Arno klinkt veel mooier dan Hans,"
lachte Paulina, «Arno heeft evenals Hans
een deftig voorkomen. Arno is heer van
een uitgestrekt landgoed, Hans daaren
tegen is zoo arm als een kerkrot. Hoe
zou tusschen die beiden de keus nog
twijfelachtig kunnen zijn
Bertha gaf in stilte haar nichtje
gelijk.
Onder de gasten, die achtereenvolgens
in het kasteel aankwamen, bevonden zich
ook nog de drie anderen, die in den
trein het bekende gesprek met Audigast
hadden gevoerd. Hot waren de heeren
van Costenoble, van Helmenried, en van
Wolframsdorf.
Arno stelde hen aan Hans voor met
de volgende woorden «Mijne vrienden
Langen tijd stelden wij de vier jaar
getijden of liever de vier elementen voor.
Door de onverwachte aanwinst van dezen
achtenswaardigen vriend en bondgenoot
vormen wij nu de vijf zintuigen en ik kan
u verzekeren, dat wij daar zeer goed bij
varen. Op het eerste, vluchtige gezicht
hield ik mijn vriend Hans van Durren
stein, uit hoofde van zijn eenvoudig kleed
of gevederte, slechts voor een musch.
Zeer spoedig echter bespeurde ik aan zijn
weiluidenden zang, dat ik een zangvogel
voor had. Ik heb hem reeds de broeder
hand gereikt en hoop dat gij onder eenige
flesschen wijn mijn voorbeeld zult volgen.
Het zijn allen achtenswaardige mannen,
mijn beste Hans, waarmeè ge gerust op ver-
trouwelijken voet kunt omgaan."
Wordt vervolgd).