NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
Magdalena's Eed.
Zy, die zich
thans op dit blad abon-
neerenontvangen het
tot 1 April gratis.
Op schouder't geweer
No. 22.
Zaterdag 15 Maart 1890.
Negentiende jaargang.
verschijnt woensdag en zaterdag.
FEUILLETON.
AMEBSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het goheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In een ingezonden stuk van 't Rot-
terdamsch Nieuwsblad werd dezer
dagen door onzen stadgenoot, den
Majoor F. H. Boogaard, Redacteui
van den Militairen Gids een antwoord
gegeven op een artikel, onder het
pseudoniem »Harpagori" elders ge
plaatst, en waarvan een gedeelte door
eerstgenoemd blad was overgenomen.
»H." stelde de vraag: «Zal onze
zoon met Mei soldaat worden of zul
len wij een plaatsvervanger voor hem
koopen Op allerlei gronden wordt
het laatste aangeraden, voornamelijk
ook wegens de inrichting der kazernes
en de levenswijze van den soldaat.
«Voor hem," zegt »H." «die
in een beschaafd welingericht burger
huishouden is grootgebracht, is de
Nederlandsche kazerne niet meer in
gericht. De voeding en meer nog de
bereiding van de spijzen laat alles te
wenschen over. Zij moge voldoende
worden geacht voor hem, die niet
beter of nog minder gewend is, voor
jonge menschen uit den deftigen bur
gerstand is ze dat niet.
«Evenzoo is het gesteld met de
verdere verpleging, in de eerste plaats
met de slaapgelegenheid, het rein-
houden van het lichaam, enz. enz.,
terwijl bovendien de dagelijksche
hoogst intieme omgang met zoovelen
uit den minstbeschaafden stand, en
dit zoowel op de slaapzaal als op
wacht, ja waar niet al, voor menig
jongmensch in velerlei opzicht gevaar
lijk en alles behalve gewenscht is."
Tegen deze beschouwing komt Ma
joor Boogaard op, zonder in de hoofd
vraag. «een remplatjant of niet," partij
te kiezen. Hij schrijft o. a. «Van mijne
zijde durf ik niet beweren, dat er in
ons leger niet nog veel voor verbe
tering vatbaar isevenmin zou ik
aan mijne medeburgers willen raden,
om geen plaatsvervanger te nemen
voor hunne zonen, zoolang de wetten
dit stelsel nog huldigen maar ik zie
niet in, dat het noodig is, daarom
onze legerinrichting alweder een klad
aan te wrijven, die helaas in ons land
o zoo gaarne als waar wordt aange
nomen. Ik durf beweren, dat bij ons
vele kazernes beter zijn, dan het ge
middeld gehalte van overeenkomstige
gebouwen, in landen, waar de per
soonlijke dienstplicht reeds is inge
voerd.
«Ik waag het er althans op en
noodig vaders moeders kunnen
gerust mede komen om een kijkje
te komen nemen in de kazernes in
dit garnizoen.
«Voor wie de reis te ver mocht zijn,
kan ik als men mij gelooven wil
mededeelen, dat men zal aantref
fen ruime slaapvertrekken met goede
bedden, zeer voldoende waschgelegen-
heid, zindelijke keukens, goed eten
brood en koffie, soep, vleesch of spek,
groenten en aardappelen, het eten
wordt van borden genuttigd (zooge
naamd gamelle-stelsel); verder eene
doelmatige cantine, enz. In één woord
meer lucht en licht, dan er aange
troffen wordt in de meerderheid der
duffe woningen onzer meestal over
bevolkte steden." En verder
«Wenscht men de kazernes zoo
in te richten, dat de jeunesse dorée
zich thuis gevoelt, dan zou er
nog een enkel millioentje verspild
moeten worden, ik zeg verspild; want
de militaire oefeningstijd moet niet
dienen, om vadsigheid zorgvuldig
te handhaven; maar om geest en
lichaam te ontwikkelen, omveerkracht
aan te kweeken, om gehoorzaamheid
te leeren."
Alzoo het pro en contra gehoord
hebbende, verklaren wij ons onvoor
waardelijk te scharen aan de zijde
van Majoor Boogaard.
Schrijver dezes heeft ook zekere
ondervinding, als hebbende in kwali
teit van fuselier eenmaal het vader
land zijn onschatbare diensten bewe
zen. Dat is reeds lang geleden, bijna
dertig jaar en ik behoef niet
te zeggen dat sedert dien tijd ver
schillende toestanden heel wat ver
beterd zijn. Ik voeg er bij dat ik
mijn dienstplicht vervulde in een
garnizoen, dat destijds volstrekt riiet
als model mocht worden aangehaald
wat de kazerneering betreft. En toch
was het er niet zóó, als door de
hefiige bestrijders van den persoon
lijken dienstplicht wordt beweerd dat
het op den huidigen dag overal is.
De eenvoudige, gezonde, geregelde
levenswijze, men zal zien, ik wil nog
wel een klein stapje verder gaan dan
de geachte bestrijder van Harpagon's
beweringen, waartoe men in de
Kazerne worm genoouz;un< iv zouvooi
tal van jongelieden uit den zooge-
naamden «deftigen burgerstand" een
ware weldaad zijn. Wat zijn velen
hunner geen onbeholpen wezens, als
zij eens door omstandigheden, voor
welke immers niemand is gevrijwaard,
verplicht zijn den bijstand van ande
ren te ontberen Men klaagt er over,
dat er zoo weinig veerkracht is in
het opkomend geslacht van de gegoede
klasse; de jonge menschen missen den
moed om op de breede baan mede
te gaan worstelen ter verovering
eener maatschappelijke positie; zij
maken liever queue in de rijen van
sollicitanten naar een baantje, dan
dat zij zich willen blootstellen aan
liet gevaar, voor een poos hun zaclit-
geschud bedje te moeten missen. En
daarom betreur ik het zeer, dat de
Regeering heeft goedgevonden aan
zekeren graad van verstandelijke ont
wikkeling en militaire geoefendheid
bij het indiensttfeden ook het voor
recht te verbinden, op andere
wijze gevoed en gehuisvest te worden
dan het gros der dienstplichtigen.
Van een zuiver militair standpunt
bezien is een eenvoudige leefwijze
verbonden met de verplichting om
eenige vaardigheid te verkrijgen in
hetgeen in oorlogstijd door de man
schappen zelf zal gedaan moeten
worden bij de inrichting van het
verblijf en de bereiding der spijzen,
noodzakelijk. Als een vijand ons kornt
aanvallen, zullen de jongelui zich na
tuurlijk ontberingen moeten getroos
ten. en het moet hun dan niet al te
moeielijk vallen, zich daarin te schik
ken. Deze zijde van de quaestie ach
ten we van zooveel gewicht, dat een
inrichting van het kazernestelsel,
waarbij men verder zou willen gaan
dan het noodige, beslist zou moeten
worden afgekeurd.
[Iarpagon heeft in zijn stuk nog
gewezen op de «geestdoodende oefe
ningen, vooral bij de infanterie en
bij de vesting-artillerie, of tijdens de
Jl^'^nY^eriM.mSn"'' nnhpHni-
VVat dat laatste betreft, is er mis
schien eenige reden om te verlangen
dat deze diensten zooveel mogelijk
worden beperkt in het belang eener
verkorting van den oefeningstijd het
op schildwacht staan bijvoorbeeld
heb ik nooit kunnen opvatten als een
kunst die men zich slechts door ein-
delooze herhaling kan eigen maken.
Maar van de exercitiën is weer een
uiterst scheeve voorstelling gegeven.
Is een gymnastiekles geestdoodend
of niet? En wat is nu toch eigenlijk
het onderscheid Ga eens eerlijk na,
welk eenen voortreffelijker! invloed de
geregeld voortgezette oefeningen heb
ben op den lichamelijken welstand
der jeugdige landsverdedigers, en uw
geloof aan de vertrouwbaarheid van
Harpagon's oordeel zal wel eenigszins
worden geschokt.
Alleen, waar Majoor Boogaard aan
liet slot van zijn stuk opwekt, om
tie waarheid niette verbloemen, maar
ook niet te kort te doen om een be
ginsel te redden, waar hij wenscht
dat wij een kat, kat noemen, ver-
oorlooven wij ons een wenk, waar
van de betrachting zoowel op het
exercitieterrein als in de kazerne thuis
behoort. De groote grieve, die ik ook
na mijn niet onaangename ervaringen
tegen het militaire leven heb gehou
den, is de toon die daar heerscht.
Zoowel als een gymnastiekles zonder
schelden en vloeken wordt gegeven,
kan men een militaire oefening ook
zonder dat leiden. In mijn tijd liet
dat veel te wenschen over, en toen
ik onlangs in een vrij uurtje eens
naar het exerceeren ben gaan kijken,
ontdekte ik dat het niet veel beter
was geworden. De ruwe toon, die
supérieuren van den laagsten rang
zich tegen de jongelui veroorlooven,
moet verdwijnen. Men behoeft hen
niet als kostschooljuffertjes aan te
spreken, maar evenmin is het nood
zakelijk, henbeleedigende, kwetsende,
onbeschofte uitdrukkingen naar het
hOüf dan oni zich te nnon varL-ri.iiir
kelen in het bewustzijn van eigen
geestigheid. Men behandele de re-
cruten als jonge mannen, die eerge
voel bezitten, welk gevoel men be
hoort te ontwikkelen tot den lioog-
sten graad van volkomenheid. Men
zal het toch niet opvatten als een
oefening in zelfbeheersching, wanneer
die jonge menschen ieder oogenblik
geplaatst worden voor de keuze, of
te zwijgen en hun ergernis over een
smadelijke bejegening op te kroppen,
of daaraan uiting te geven op
gevaar van zich ongelukkig te maken?
Het is om die reden vooral dat de
plaatsvervanging zoo spoedig moge
lijk behoort te verdwijnen. Breng
jongelui van alle maatschappelijke
klassen in de kazerne samen, en de
beschaafdheid zal gaandeweg terrein
winnen. Een korporaal of onderoffi
cier zal waf voorzichtiger gaan worden
in zijn woordenkeus, als hij kan vermoe
den dat jongemenschen van opvoe
ding tegenover hem slaan; bovendien
zal ook, bij ruimer keuze van onder
geschikt kader, ook gelet kunnen
worden op zekere eischen van be
schaving, waaraan men moet voldoen
DOOR
Cl*. DESIiYS.
Naar het Fransch.)
40) In een hoek verscholen stond een bed,
een groot bed met hemel. De grootte en de
kleur der serge gordijn bewezen dat zij
al heel oud moesten zijn. De linnenkast
en de pottenkast vulden twee andere ge
deelten van den muur, die nog sporen
droeg dat hij vroeger was gewit.
Verder hiogen nog aan dien muur en
kele keukengereedschappen en aan de
balken van de zoldering rissen uien en
bokkingen en meer dergelijke eetwaren.
In het midden van de kamer was de
tafel gedekt. Een keukenlampje verlichtte
het vertrek en in den wijden haard brandde
een groot vuur.
Pieter en Magdalena gingen terstond
naar het vuur toe. Zij waren doornat en
klappertandden van koude.
Dat is goed I sprak Mathurine, warm
u maar wat. Dan ga ik in dien tijd de
soep opscheppen.
Magdalena keek, onder den schoorsteen
mantel gezeten, in de kamer rond, die
bijkans geheel donker was.
Zoo had het vertrek ook moeten zijn dien
vreeselijken nacht, op het oogenblik toen
Jan Michaud na zijn taak verricht te heb
ben, er door was gegaan, begeleid en
weggezonden door Anselme. Wellicht was
dit hetzelfde lampje dat in de handen
van den gierigaard had gebeefd Dien
grendel had hij op de deur gedaan.
toen had hij die andere deur geopend....
en degeen, die daar al eenige oogenblik-
ken klopte, was binnengelaten De onbe
kende? De man met eene rijzige gestalte?
En Magdalena stelde zich voor, hoe die
man den grijsaard die hem voorlichtte
naar boven volgde.... daar.... langs dien
trapdie juist kraakte.
Aan tafelriep op dit oogenblik
Mathurine. Ik zal het eerst, met uw ver
lof, Pieter bedienen? Hij heeft grooten
eetlust, wed ik.... En gij zelf, madame
Michaud, gij zijt doodsbleek.... Zeker niet
gegeten 1
Dat kan wel zijn!.... antwoordde
de moeder, en hij heeft sedert van och
tend niets anders gegeten dan een broodje.
Vul dan maar den lepel, riep de
oude vrouw, en als de soep te warm is,
blaas er daD maar op, mijn jongen.
Zij had haar gasten bediend en ging
nu zelf met het bord in de hand op een
bank bij den haard zitten. De vrouwen
der landlieden kunnen zelden, zelfs met
haar man aan tafel zitten.
Er heerschte een langen tijd stille.
Daar buiten hoorde men den regen klet
teren en den stormwind fluiten. Een
hevige rukvlaag deed de muren trillen.
Magdalena sidderde, haar handen beefden.
Maar wat deert u toch vroeg
Mathurine bezorgd. Bevalt u 1iet eten
niet? Of zijt ge verdrietig dat uwe wo
ning verhuurd is? Ik kan dat wel begrij
pen; maar men moet toch redelijk zijn
De man die er in woont is een man van
aanzien.... De nieuwe ontvanger.... En in
het huurcontract dat slechts maar voor
een jaar is aangegaan, is bepaald dat
de groote bovenkamer ten uwen gebruike
blijft. Ik heb zelf daar alles geschikt,
waaraan ge waarde kondet hechten....
Niets zal verloren gaan.... Wees daarover
maar niet bezorgd.... Ha, Pieter kijkt al
naar het vleesch. Ik zal je eens goed be
dienen, mijn jongen!
Zij vulde het bord van den knaap en
schoof toen den schotel naar de moeder.
Deze moest zich moeite doen er aan te
raken. Zij gevoelde zich hoe langer hoe
meer van streek, zooals men zegt. Haar
tanden klapperden.
Ja, ik dacht het al, hernam de
goede Mathurine. Gij zult koude gevat
hebben. Drink maar een glas wijn. Ik heb
sterke koffie gezet. Maar het best zal zijn
dal ge gaat slapende slaap zal u ver
kwikken. Ik heb op beide bedden schoone
lakens gedaan. Ge kunt kiezen; of dit
hier, het mijne, of anders boven, in de
kamer van mijn gestorven meester.
De weduwe van Jan Michaud kon eene
rilling van angst niet onderdrukken.
Dan behoeft liet nietsprak Mathu
rine, mij jaagt de doode geen schrik aan.
Hij weet wel dat ik en gij en de uwen
hem geen kwaad hebben gedaan Blijf
gij dus maar hier slapen.... ik sta u mijn
bed af....
Neen, antwoordde Magdalena, eens
klaps opstaande, ik zal boven gaan slapen
En nadat zij dit gezegd had bleef zij
er op staan, hoeveel moeite de oude dienst
bode van Anselme zich ook gaf haar er
van aftebrengen.
Welnu, zeide deze eindelijk, ik geef
u gelijk.... en ik begrijp u....
En, terwijl zij de koffie schonk, voegde
zij er op geheimzinnigen toon bij;
Men weet wat gij sedert twee jaar
zoekt, en de dooden komen soms terug....
vooral wanneer zij door een misdadige
hand zijn gestorven.... vooral op de plaats
zelve waar zij vermoord werden. Dat
denkt ge, niet waar?
Voor dat ge u te slapen legt, bid dan....
Misschien verschijnt hij wel voor u om
den moordenaar aantewijzen.
Hoewel ontwikkeld van verstand en
hoezeer zij zelve eenig onderwijs had ge
noten, was Magdalena niettemin vrouw
en landbewoonster. En welk boerinnetje
is niet eenigszins bijgeloovig? De smart,
de vermoeienis, de koorts die haar elk
oogenblik deed beven, de plaats waar zij
zich bevond, die stormachtige n9cht alles,
werkte mede om de woorden van Mathu
rine geloof te doen vinden.
Moed gehoudensprak zij nog. Ik
zal u den weg wijzen.... Het is reeds
laat.... Kijk eens, de jongen slaapt al.
Inderdaad was Pieter reeds ingedom
meld en hij had niets van de laatste
woorden gehoord.
Laat ons gaan! sprak Magdalena.
En met strakken blik, als eene slaap
wandelaarster, volgde zij Mathui ine, die
met de lamp in de hand de trappen op
steeg.
Een sleutel knarste in het slot, een
deur werd geopend.
Ga vooruit, zei Mathurine
Magdalena trad binnen.
Wordt vervolgd).