NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. ANKARSTROM. No. 62. Zaterdag 2 Augustus 1890. Negentiende jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG ER ZATERDAG. Plaatselijk toezicht op het onderwijs. BINNENLAND. Feuilleton. 4MERSF00RTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Mijnheer Van der A. is in twee strijd. Een geopende, officieele brief, op zijn schrijftafel liggende, en waarin wij met de van ouds bekende on bescheidenheid eens journalisten een blik slaan, doet ons dadelijk verne men, wat zijn gedachten bezighoudt. Het is de kennisgeving, dat de Ge meenteraad hem in de onlangs ge houden vergadering benoemd heeft tot lid van de plaatselijke school commissie. En nu is hij 't met zich zeiven nog niet eens, of hij die op dracht aannemen of er voor bedan ken moet. Om mijnheer Van der A. even aan U voor te stellenHij is iemand van vijftig jaar wellicht, vriendelijk van uiterlijk, met beschaafde manieren, en van gewone verstandelijke ont wikkeling; als gewezen handelsman, bij het huwelijk van zijn jongsten zoon deed hij de zaken aan kant en thans liefhebbert hij nog maarzoo'n beetje in enkele artikelen, minder om de voordeelen dan om wat te doen te hebben, heeft hij zich nooit op eenige bepaalde studie toe gelegd, terwijl zooals men weet in de dagen zijner jeugd het onderwijs van den burgerstand niet dien om vang had, dien het tegenwoordig door de werking der Hoogere Burgerscho len, heeft bekomen. Ziedaar juist de reden, waarom hij aarzelt. «Net een baantje voor jou, man, jij bent er voor geknipt! had een zijner vrienden gezegd, die lid van den Raad is en hem vóór de benoeming nog even had willen pol sen. En 't is waar, aan tijd ontbrak het hem niet, aan lust om nuttig te zijn voor zijn medeburgers evenmin, ijver om eenigen arbeid te verrich ten bezat hij in voldoende mate maar, wie is 't ook weer geweest, die eens in zijn tegenwoordigheid zoo'n plaatselijke schoolcommissie het vijfde wiel aan den wagen had genoemd? En ofschoon volstrekt niet ijdel, tot zooiets wilde hij zich niet leenen. Ja, was er nog bijgevoegd, want zie je, als 't goed gaat, heb je er niets mee te doen, en gaat het niet goed, dan kunje er niets aan veranderen. Mijnheer Van der A. begreep ech ter wel, dat dit een redeneering was van niemendalmet zoo'n praatje kan men iedere instelling wel in een bespottelijk daglicht plaatsen. Neen, zijn bezwaar was van geheel anderen aard. Van die onderwijszaken wist hij eigenlijk zoo goed als niets. Toen hij op school ging, was 't heel anders, althans naar hetgeen hij' er zich van wist te herinnerensinds hij in de zaken was gegaan had hij nooit meer een schoolgebouw van binnen gezien, en alleen door nu en dan eens op te merken wat zijn eigen jongens leer den. was het hem duidelijk geworden, dat het lager onderwijs niot stil bad gestaan sedert hij met de sommen uit Strabbe tot een ervaren rekenaar was gepromoveerd. Ook schoot hem op dit oogenblik te binnen, wat zotte praatjes er in omloop waren omtrent een neef van hem, notaris in een naburige ge meente, en die met nog hooger waar digheid was bekleed dan die welke hem nu was aangeboden, n. 1. lid van de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs, 't Is waar dat hij dien neef niet best zetten mocht: niet omdat het zijn neef, evenmin omdat hij notaris was, maar in zijn qualiteit van «opgewon den standje," die van alles op de hoogte meende te zijn en dan kon doorslaan als een blinde vink. Zoo was hij eens met een collega-toe- zichtman bij de lessen geweest, na alloop waarvan hij nog een poos met den directeur en eenige leeraren had staan praten, en zulke diepzinnige gedachten had ten beste gegeven over methodiek van taalonderwijs, over cosmographie en warenkennis, dat de directeur de grootste moeite had om zijn ernst te bewaren en een der jongere leeraren zich royaal omkeerde om het commissielid niet in zijn ge zicht uit te lachen. En aan zooiets zou ook mijnheer Van der A zich blootstellen? Neen, dat zou hij zeker niet. Naar mate hij meer over de quaestie na dacht, werd zij hem duidelijker. Hij moest de betrekking aannemen. Niet, om daar als deskundige over het hoofd van de onderwijzers te wil len heenzien, en zich een oordeel aan te matigen over de techniek van hun vak, waarvan een pas geëxami neerd jongmensch van achttien jaar meer wist dan hijook niet, om daar in de school met Argus-oogen rond te kijken of hij ook iets zag wat niet precies in den haak was, maar om een zaak, de volkszaak bij uitne mendheid., waarover zoo verschrik kelijk veel wordt getwist en waar- aan men toen uver het algemeen zoo weinig belangstelling wijdt, te steu nen en te bevorderen. Hij wenschte zich naast de onderwijzers te plaat sen, hun de hand te reiken en hun toe te roepenKan ik u in eenig opzicht behulpzaam zijn, om de eene of andere moeielijkheid te overwin nen, ik ben uw man Hij zou zich beschouwen als de vertegenwoordiger der ouders, wier belang het is, met de onderwijzers samen te werken. En mocht het soms gebeuren, dat ergens een kleine aansporing tot meer ijver, tot meer gezette plichtsvervul ling noodig was, hij zou dit willen doen op zoodanige wijze, dat de goede verstandhouding tusschen de leden van het onderwijs-personeel beves tigd werd. Vooral nam hij zich voor hij had er tijd en lust toe, zich met het schoolverzuim te bemoeien. Men had hem weieens gezegd, dat dank zij de goede zorgen van de hoofden der scholen, dit kwaad aan het minderen was, maar dat er toch nog enkele gevallen overbleven, tegenover welke de onderwijzers machteloos stonden. Vooral deze zou hij maken tot een voorwerp zijner werkzaamheid. Was er onverschilligheid in het spel, hij zou niet rusten voor hij een beter inzicht had doen verkrijgen: was ar moede de oorzaak, welnu, het ont brak hem niet aan vrienden die wel een handje zouden willen helpen als zijn eigen middelen niet toereikende waren. Waarom zou men, hijvoor beeld, niet een klein fondsje kunnen samenbrengen, om heel in 't geheim eenige arme knapen en meisjes van een kleedingstuk, van schoeisel te voorzien? De groote trom behoeft voor iets dergelijks niet geslagen te wordenlaat de linkerhand maar onbekend blijven met hetgeen de rechterhand doet. Zooveel was zeker, hij zou het eere-ambt niet opvatten als een titel, zonder eenige daaraan verbonden verplichtingniet twijfe lende dat het hem zou gelukken het vertrouwen der onderwijzers te win nen, zou hij de opdracht uitvoeren met al den ernst, dien zij verdiende. Toen mijnheer Van der A. de woonkamer weer binnentrad, zei hij tot zijn echtgenoote «Vrouwtje, ik heb er over nage dacht, en zal de benoeming aanne men. Ik geloof wezenlijk, dat ik in die betrekking nuttig kan zijn." Zij feliciteerde hem met dat besluit. Het Vad. schrijft het volgende «In de campagne, die de Amsterdam mer in bondgenootschap met den heer Tindal onvermoeid tegen de heeren Roo seboom en Seyffardt voert, werd reeds meer dan eens meer of minder openlijk geïnsinueerd, én door de redactie zelve én door den heer Tindal, dat die beide heeren tot luitenant-kolonel zijn bevor derd, zonder eenige aanleiding, om hen te beloonen voor goede diensten, den Minister van Oorlog bewezen. Deze bestrijders van beide verdienste lijke officieren konden weten, en zoo zij het niet wisten, waren zij verplicht zich de wetenschap te verschaffen alvorens op zoo onedele wijze te insinueeren, f dat beide hoofdofficieren niet bij keuze, maar strfet naar rangorde van ouderdom bij hun wapen zijn bevorderd, ja, dat de Minister opzettelijk heeft vermeden hen vroeger te bevorderen, hetgeen hij naar de ten opzichte van stafofficieren geldende gewoonte, naar wij meenen, zeer gemak kelijk had kunnen doen. Wat is hiertegen aan te merken? Wij weten wel, dat de heeren R. en S. tegen over een man van de eminente gaven van den heer Tindal maar erbarmelijke stum pers moeten zijn, maar men zal toch niet willen beweren, dat zij tegenover hun ka meraden zoo ongunstig afsteken, dat de Minister verplicht was hen te passeeren." De Minister van Waterstaat, Han del en Nijverheid brengt ter algemeene kennis, dat gedurende de maand Juni 1890 bij de Rijks Postspaarbank zijn in gelegd en terugbetaald de navolgende be dragen Bedrag der inlagen ie. ugoeianngen Meer ingelegd dan te rugbetaald Op uit. Mei 1890 be droeg het tegoed der inleggers Derhalve bedroeg het tegoed der inleggers op 30 Juni 1890 - 19,353,027.09'/, In den loop der maand zijn 4659 nieuwe boekjes afgegeven; 1403 zijn er geheel afbetaald, zoodat er aan het eind der maand 263,731 in omloop waren. De St. Ct. van Donderdag 31 Juli 1890, no. 177, bevat de wet van 22 Juli 1890, St.bl. no. 134, houdende bekrach tiging van overeenkomsten met de Neder- landsche Rijnspoorwegmaatschappij, de Maatschappij tot Exploitatie van Staats spoorwegen en de Hollaridsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Door verschillende ambtenaren, in dienst bij de Nederlandsche Rijnspoor wegmaatschappij, en die eene bezoldiging genieten van at f2000 'sjaars, is thans definitief besloten de vastgestelde uitkee- ring van vijf jaren traktement te aan vaarden, dientengevolge hun eervol ont slag te nemen, om daarna in eene minder gesalariëerde betrekking bij de Staats spoorwegmaatschappij over te gaan. 1,072,504.56'/, m,u/4.8U 361,429.76'/, - 18,991,597.33 DOOR Mr. William J. ten Hoet. Aan Wolfgang. 4 «Nog altoos dezelfde kribbebijter I" antwoordde Aarberg lachend; «endwaal ik niet" liet hij er op 't openliggend boek wijzend na volgen, «ook nog de oude dweeper. Juist!" zeide bij, nam het in de hand en las den titel. «Dat perka mentbandje zag er me al verdacht uit. Waarachtig.... nu studeert hij weer in Swedenborg, Arcana Coelestica, de Coelo et infernoLieve vriend ons eigen leven heeft zooveel geheimenissen, wilt ge u daarenboven nog de verborgenheden van hemel en hel op den hals halen?" «O.... Zie daar maar niet van op!" viel Klara levendig in, «we leven hier allemaal zoo'n beetje bovenaardsch behalve oom en ik misschien. Dan hebt ge Oda hier, die zingt en maakt verzen, dat brengt neef weer in geestverruk king, 't geen trouwens een staaltje van zijn plicht is en de Hopman daar, die schift geesten in soorten en zet ze dan in 't gelid." «Uw schertsen, beste Klara" sprak haar oom, «deed mij verzuimen wat mijn eerste plicht geweest ware om onzen gast, die zooals ik nu zie zijn arm in verband draagt, te vragen, of hij ook hulp be hoeft?" «Juist aan dit toeval" was 't beleefd antwoord, «aanvankelijk kwaad, nu goed gebleken, dank ik de aangename kennis making met uw geëerd huis en 't genoe gen een ouden vriend weer te zien. Veer tien dagen geleden kreeg ik order naar Stockholm terug te keeren en scheepte mij op de Freya in, die juist zeilvaardig lag. Doch voor een paar dagen dreef ons een storm uit den koers en onder de kust en vermits volgens 's kapiteins mee ning het weder er vooreerst niet naar gunstige verandering uitzag, dacht ik er dadelijk over, om te zien aan land te komen en zoo Noorwegen door, naar de hoofdstad af te dalen. Toen ik echter gister avond op het dek uitgleed en mij vrij ernstig aan den schouder bezeerde, werd mijn denkbeeld besluitwij hadden geen heelmeester aan boord en de kapi tein beloofde mij dus op 't eerste ge schikte punt aan wal te laten roeien. Waarlijk, als een bijzondere bestiering deed zich uw gastvrij kasteel voor ons op en mijn kapitein kon beter woord houden dan hij dacht. Ga ik nu morgen zoo vroeg mogelijk naar Drontheim, dan hoop ik daar geneeskundige hulp te vin den, die hier in de buurt wel ontbreken zal «Zoolang zonder hulp blijven! Meteen wellicht zwaar ontzet schouderblad! Daar is geen denken aan," zei de Vrijheer, «zoomin als aan de geheele reis. En gij oordeelt ook wat al te gering over dit uithoekje der aarde waarin we ons zo- mernest hebben gebouwd. Een dokter of chirurgijn houden we nu hier op 'tslot wel niet na, maar een vriend hebben we toch vlak bij de hand, die in geval van nood hun plaats vervullen kan. Ga gij Peerson!" voegde hij er bij tegen den ouden deftigen dienaar, die met een paar koffiekoppen er. wat knackebrood aan kwam dragen, er uitziende alsof een dood vonnis ter teekening op 't zilveren blad lag «ga gij eens naar den ouden Burcht en zeg aan Mijnheer Franken dat ik hem verzoeken laat dadelijk hier te komen. Er is hier een heer, die hem noodig heeft maar gauw?" De knecht maakte een diepe, stijve bui ging alsof hij op eeD scharnier knipte, en versnelde zijn pas zonder de achtbaar heid te minderen, waardoor het den schijn kreeg of een aardman hem in de kuiten prikte. «Oda! terwijl ik 't mij niet nemen laat onzen gast met een teug om mijn eigen kostelijk brouwsel te laven wanneer hij" ging de Vrijheer voort met een lach «Sir Walter Raleigh's lot niet ducht, «ga gij intusschen hem een warm ver trekje bereiden, waar hij Frank, als die komt, op zijn gemak ontvangen kan. Ja lieve vriend! gij vind hier in het hooge noorden een ander klimaat, dan wat ge voor weinige dagen verliet I" Daar trad een oude jager in de zaal twee pas geschoten sneeuwhoenders die aan de weitasch hingen, toonden dat hij van zijn dienstverrichting kwam hij fluisterde den huisheer eenige woorden in 't oor. Bevreemd zag deze op. Maar een lach vloog over zijn vriendelijke trekken, toen hij zeide: «Ik wil op uwe kosten meis jes, den Hopman nu toch een zegepraal bereidenZegje boodschap hard op, Klaas Koensen I" «Toen ik een kwartier geleden," ver telde de jager, «de noorder zomp ginds doorscharrelde, hoorde ik eensklaps de Sneeuwhoenders of winterhoeders of win- terpatrijzen, witte vogels ter grootte van duivon; komen in 't hooge Noorden als wintervleugclwind nog al voor, evenals de sneeuwganzen. spreektrompet van mijnheer Franken bo ven van den ouden toren af. Hij riep mij en toen ik zoodra mogelijk me een weg door dien verwenschten stronken en struweelen warboel gebaand had, zei hij me, heel eenvoudig, dat ik aan den vreemden heer zoo even op 't slot aan gekomen, zeggen moest, dat hü mij dade lijk achterna kwam. Zijn kwetsuur was niet gevaarlijk, al deed ze hem veel pijn, ik zou er maar bij zeggen, dat hij over een paar dagen wel opgeknapt zou wezen om verder te reizen." De meisjes en de neef zagen elkander met groote oogen aan; de hoofdman ont plooide zich tot een glimlach. «Is Peerson daar?" zei Klara. «Die kwam me onderweg tegen, freule," was des jagers antwoord. «Maar ik zei, hij zou maar wachten, omdat mjjnheer Franken al hierheen op weg was!" »Nu?" sprak Ankarstrom tegen Klara, «wat denkt ge wel van den ouden heer?" «Wat ik denkt? antwoordde deze een weinig snibbig, «dat ik al die raad selachtige lui niet velen kan gij er ook onder, Hopman. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1890 | | pagina 1