NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No 41. Zaterdag 23 Mei 1891. Twintigste jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Suriname. Feuilleton. iMERSFOORTSCRE CODRANT. VOOR Per 3 iiilanden IFranco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIE Ni Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Met het oog op de omstandig heid, dat de voornaamste onzer West-Indische bezittingen gesteld werd onder het bestuur van den man, die geruimen tijd als hoofd der gemeente Amersfoort, aller achting verwierf, zullen waar schijnlijk enkele aanteekeningen, Suriname betreffende, onzen lezers niet onwelkom zijn. De naam de zer kolonie is in den laatsten tijd maar al te dikwijls genoemd in verband met conflicten, die we, bij gemis van volledige en onpar tijdige gegevens, op dit oogenblik onbeoordeeld moeten laten. Alleen drukken we de hoop uit, dat het den nieuwen Gouverneur gelukken moge, in Suriname een beteren geest dan den thans heerschenden te doen ontwakeneen geest van samenwerking, van onderlinge waardeering, van eerbiediging der wederzijdsche rechten, nergens dringender noodig dan juist daar, waar de économische toestand ge meenschappelijke en onbaatzuch tige krachtsinspanning vereischt. Het deel van Guyana, op de noordkust van Zuid-Amerika, dat aan Nederland behoort, en welke zuidelijke grenzen niet nauwkeu rig zijn bepaald, in omstreeks het midden der zeventiende eeuw ge koloniseerd door Engelschen, die er het fort Paramaribo bouwden. Gedurende den Tweeden Engel schen oorlog maakte de Zeeuw- sche kapitein Abraham Crijnsen, die drie schepen onder zijn com mando had, er zich meester van, gelijk de Engelschen kort te voren Nieuw-Nederland (New-York) had den veroverd; bij de vrede van Breda in 1667 bleef elke der oor logvoerende partijen in het bezit van hetgeen zij zich had toege- eigend. Na dien tijd werd er met de kolonie vreemd omgesprongen de Staten van Zeeland verkochten baar voor 260.000 gulden aan de West-Indische Compagnie; toen deze vervolgens geldgebrek had, verkocht zij een derde aan Am sterdam, een ander derde aan Cornelis van Aerssen, heer Van Sommelsdijk, die er als Gouver neur heen ging, gedurende zijn vijfjarig bestuur, van 16831688 veel toebracht tot den bloei van de kolonie door den aanleg van plantages, die met uit Afrika aan gevoerde negerslaven werden be werkt, en ten slotte bij eer, solda- tenoproer gedood werd. Datzelfde derdedeel ging in 1770 mede aan Amsterdam over voor 7 tonwel een bewijs van toenemenden bloei. Onder de plantagebezitters, die er zich voorgoed vestigden, waren vele Israëlieten, tot bekende fa- miliën der hoofdstad behoorende. De oorspronkelijke Indiaansche bevolking kwam met de kolonis ten weinig in aanrakingzij leefde meer zuidwaarts in halfwilden staat, en wordt nog heden onder den algemeenen naam »Bokken" aangeduid. Pogingen, om haar door middel van het Christendom tot beschaving te brengen, leveren tot heden slechts matige resulta ten. Een groot gevaar voor deze en aangrenzende, toen ook aan Ne derland toebehoorende koloniën Essequibo, Demerara en Berbice, vloeide voort uit het wegloopen der plantagenegers, die zich in de bosschen vestigden en daar een zich snel vermeerderende bevol king vormde, van welker stroop tochten men zooveel last had, dat meer dan vijftig jaren lang, van 1726 tot 1778 af en toe formeele oorlogen tegen haar gevoerd moesten worden; ook de slaven der plantages kwamen herhaal delijk in opstand. Dit verzet be dwongen zijnde, genoot de kolonie een kort tijdperk van bloei, die weder verstoord werd door den ongelukkigen vierden Engelschen oorlog van 17801784, waarna de West-Indische Compagnie ge heel aan het kwijnen raakte. Haar bezittingen vervielen in 1794 aan den Staat. In het volgende jaar had de omwenteling plaats, die den Engelschen gelegenheid gaf de West-Indische koloniën in bezit te nemen. Na het herstel onzer onafhankelijkheid kregen wij datgene terug, wat wij thans nog hebben. Sedert 1816 wordt Suriname door een Nederlandschen Gouverneur bestuurd. Na dien tijd was de welvaart der kolonie toenemende, door de uitbreiding der suiker-, cacoa- en katoenplantages, met slavenarbeid geëxploiteerd. De geest der nieu were tijden heeft evenwel terecht dat stelsel veroordeeld. In 1862 kwam een wet tot stand, die de vrijmaking der slaven, toen 35000 in getal, gelastte, tegen schade loosstelling aan de eigenaars. Het is een fout geweest, dat die noo- dige maatregel niet veel vroeger werd voorbereid, door de slaven op te leiden tot vrije arbeiders, koesterde men nu de verwachting, dat zij, meerendeels althans, gaarne voor loon op de plantages zouden blijven werken, de uitkomst heeft die hoop verijdeld; zij vonden het veel aangenamer, naar meer ver wijderde streken te trekken, waar zij gemakkelijk grondjes konden verkrijgen waarvan de opbrengst voldoende was om in hun geringe behoeften te voorzien, en waar niemand het hun kwalijk zou nemen dat zij luierden naar har telust, dan zich naar de bevelen van anderen te schikken. Nauwe lijks was dan het korte overgangs tijdperk voorbij, of de plantages werden verlaten, en weldra had den de eigenaars te worstelen met gebrek aan werkkrachten, waarin op onvoldoende en zeer kostbare wijze wordt voorzien door den invloed van koelies uit Britsch- Indië. Geen wonder alzoo, dat tal van plantages, voorheen als rijke bezittingen beschouwd, thans ver laten zijn, en van de voordeelen, die landbouw en handel in dat vruchtbare land zouden aanbieden, weinig meer is overgebleven. Van de proeven, in den laatsten tijd genomen om in het gebrek te voorzien door het overbrengen van Javaansche huisgezinnen, kan nog weinig gezegd worden, dewijl we nog maar aan het begin van de toepassing van dit denkbeeld zijn. Niettemin trekt de Nederland- sche handel van de Surinaamsche producten nog genoegzame voor deelen om het subsidie te wetti gen, dat de Nederlandsche schat kist jaarlijks zich getroost om het tekort op de begrooting te dekken. Die begrooting wordt opgemaakt door den Gouverneur in overleg met de Koloniale Staten, ingesteld in 1665, en welker leden voor een deel door de stemhebbbende Europeanen, voor een ander deel door den Koning worden benoemd. De ontdekking en ontginning van goudhoudende gronden aan de bovenrivieren heeft de hoop op I économischen vooruitgang verle- I vendigd, ofschoon de wijze, waarop concessies worden verleend, wei eens onder de aandacht des wet gevers mag genomen worden, ten einde een vaste, voor de financiën der kolonie niet onvruchtbare re geling te verkrijgen. Kon men de Negers meer aan geregelden arbeid gewennen, Suriname zou een parel aan onze kroon wordenhet schijnt evenwel moeielijk de zwarte be volking een hooger begrip van be schaving in te boezemen dan aan den dag wordt gelegd door zich bij feestelijke gelegenheden mooi op te dirken, veel rum te drinken en nog veel meer praats te maken. De Europeesche bevolking telt, buiten het kleine garnizoen, slechts een zevenhonderdtal zielen, voor een groot deel tot de ambtenaars wereld behoorendede tractemen- ten, verlof- en reiskosten, pensi oenen enz., aan deze officiëele personen uit te keeren, bezwaren de financiën zeer, zonder voordeel voor de kolonie, daar zij na een gewoonlijk veel te kort verblijf de eerste de beste gelegenheid aangrijpen om naar Nederland terug te keeren. Het middel, om aan ontwikkelde Nederlanders een positie te bezorgen, die hen noopt Suriname tot hun tweede vader land te kiezen, schijnt moeielijk te vinden, en toch zal men daartoe moeten komen, zal deze kolonie het standpunt van bloei bereiken, waarop vooral Demerara, de Engelsche bezitting, aan de onze grenzende, zich bevindt. Het Su rinaamsche vraagstuk is zeer in gewikkeld; het eenige schreden nader tot de oplossing brengen is de dankbare taak, die den nieu wen Gouverneur wacht. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Een weinig grillig. B 8) Op den arm geleund harer gezelschapsjuf frouw ging Lady Burlinson naar beneden, waar zij mrs. Holmes in de zaal ontmoette. „Zal ik met u gaan, dames," vroeg zij. „Ik dank u, wij zullen alleen de kamers wel vinden." „Gij zoudt u anders lichtelijk vergissen kunnen." „Maar het zal toch niet moeielijk zijn ons te vinden, al was het dat wij verdwaalden," zeide Lady Burlinson. „O neen, mylady." De huishoudster maakte eene buiging en verwijderde zich, waarna de dame en hare gezelschapsjuffer haren weg vervolgden. i Gebeurt het u ook somtijds dat zaken en vooral personen op u een plotselingen indruk maken, zoodat gij ze als het ware op het eerste gezicht begrijpt?" „Somtijds gebeurt het dat zij mij op het eerste gezicht bevallen." „Ik gevoel meer en meer een afkeer van mrs. Holmeszij is te gedienstig. Wat moet zij Mr. Avnard met hare attenties gehin derd hebben." Zij traden de groote receptie-zaal binnen, van daar in de boekenkamer, van deze in andere kamers, die er aan grensden, allen met ouderwetsche en nogthans prachtige meubelen voorzien. Alles was sterk en kolos saal, zelfs de kroonlijsten om de zolderingen en de hooge eikenhouten schoorsteenmantels, die bijna tot aan de kroonlijsten reikten, meesterstukken van snij- en beeldhouwwerk. Anna beschouwde alles met belangstelling, maar op Lady Burlinson was de indruk verre van opwekkend. „Overal dezelfde droefgeestigheid, dezelfde gedruktheid, dezelfde verlatenheid," zeide zij, „Zoudt gij denken dat eene vrouw hier ge lukkig zou kunnen zijn, Anna?" „Ja," antwoordde zij. „Ik geloof het niet. Alles jaagt mij eene huivering aan." „Gij zijt dezen avond neerslachtig," zeide Anna Judge. „Als de heldere morgen aan breekt, zullen ook uwe gedachten opklaren." „Dat hoop ik, antwoordde zij op droeven toon, „want ik ben ongemeen gedrukt ik weet niet waaromik wil het ook niet weten. De ben eene zwakke vrouw en gij bezit nog al de kracht der jeugd. Ik reken op u als op mijne vriendin, Anna." „Tenminste zult gij in mij eene getrouwe gezelschapsjuffrouw vinden." „Daarvan ben ik zeker. Uw gelaat beviel mij reeds, toen ik u voor de eerste maal zag, ik herkende er op het eerste oogenblik braafheid en oprechtheid in. O, Anna, zoo ik van mijne jeugd af aan door brave en oprechte menschen waren omringd geweest, dan zou ik nu eene geheel andere vrouw zijn." Zij wendde voor eenigo oogenblikken haar hoofd van hare geleidster af, waarna zij op eens zeide „Zullen wij in het park gaan Ik kan het hier binnen niet langer uithouden. Ontvluch ten wij het hnis, al is het slechts voor vijf minuten." Anna was niet weinig verwonderd over de prikkelbaarheid harer nieuwe vriendin, maar haar plicht was te gehoorzamen, en juist had zij in het voorstel toegestemd, toen eene dienstbode biunenkwam om aan te kon digen dat het diner gereed was. „Zeer goed. Wijs mij den weg, als gij zoo goed zijn wilt," zeide Lady Burlinson, en de twee dames volgden de bediende naar de eetzaal, waar Mrs. Holmes en andere bedien den het waren allen vrouwelijke dienst boden, daar Mr. Aynard geen mannelijke scheen te vertrouwen haar opwachtten. De groep, die zich aan Lady Burlinson's oog vertoonde was niet geschikt om haar in eene betere stemming te brengen. Mr. Hol mes op den achtergrond, om toe te zien dat aan de gasten op Thirby Cross alle moge lijke zorg geweid werd en eene vrouwelijke bottelier, met een lijkkleurig, spookachtig ge laat. „Er is zoo veel omslag hier niet noodig, eene bediende zal genoeg zijn, Mrs. Holmes," zeide Clara Burlinson op gemelijken toon. „Het is geen statig diner." „Zoo als mylady het verkiest. Doch de bevelen van Mr. Aynard waren „Mij met de meeste voorkomendheid te behandelen. Ik wensch het mij hier zoo in te richten, alsof ik mij te huis bevond. Ik verzoek u allen te doen vertrekken, behalve die eene," en hierbij wees zij op een schoon, doch beschroomd meisje, die achter den stoel van Anna Judge stond. „Zeer goed, mylady. Zij eu ik zullen „Wij zullen uwe dieustcn niet van noode hebben, Mrs. Holmes. Mocht dit het geval zijn, dan zullen we u ontbieden." „Ik heb er niets tegen echter zou ik liever zelve u bedienen," zeide Mrs. Holmes. „Dit meisje is niet gewoon aan tafel te be dienen, mylady, en als de andere gerechten worden binnengebracht „Mrs. Holmes, ik verlang niemand dan haar." „Ik heb er niets tegen," zeide Mrs. Hol mes weder. Daarop verliet zij bevende en met onderdrukten toorn het vertrek en toen zij zich in eene nabijzijnde kamer had be geven, om weder tot zich zelve te komen, vonden haar daar de bedienden oenigen tijd later diep ademhalende, als of zij hard ge- loopen had. Inderdaad, Lady Burlinson was eene vrouw, die zich door plotselinge indrukken, zoo aan gename als onaangeuame liet beheerschen. Het gelaat der dienstbode, die haar moest bedienen, bad eene onrustige uitdrukking aangenomen, ten gevolge van den last die haar zoo onverwacht was opgelegd; en echter had dat gelaat op de toekomstige meesteres van Thirby Cross een goedeu in druk gemaakt. Lady Burlinson kende den goede en oprechte als door instinct, dit had zij haren broeder George eens gezegd, en George had in alle oprechtheid gemeend, dat zulks de reden was, waarom zij altijd zoo innig aan hem was gehecht geweest. „Hoe heet gij vraagde Lady Burlinson aan het meisje, toeu zij begonnen waren met eten. „Sara Griffin." „Zijt gij hier reeds lang geweest." (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1